4.3.Het oordeel van de rechtbank
ten aanzien van feit 1
Feit 1 onder A (201 stortingen bij het Belgische BPost)
De rechtbank leidt het volgende af uit het dossier en het onderzoek ter zitting.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de op de tenlastelegging vermelde 201 stortingen van cashgeld heeft verricht bij BPost voor het totaalbedrag van ruim 10 miljoen euro, in de periode van 27 september 2013 tot en met 30 juni 2016.
Hij heeft verklaard dat hij die stortingen deed in het kader van zijn werkzaamheden voor de onderneming [onderneming] . Een kennis van hem, [naam 1] , had hem een baan aangeboden. Er werd hem een volmacht gegeven om namens [naam 2] , die de eigenaar was van dat bedrijf, op te kunnen treden. Het betrof een autobedrijf. Verdachte weet niets van auto’s en heeft ook geen rijbewijs. Verdachte wist niet welke werkzaamheden hij zou moeten gaan verrichten, maar het was de bedoeling dat hij geld zou gaan verdienen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij vervolgens gedurende een aantal jaar iedere week of om de week naar België ging, met steeds weer andere personen. Die personen bleven voorafgaand aan de afspraak bij hem thuis (in Nederland) slapen en namen hem vervolgens in een auto mee naar België. Diegene die met verdachte van Nederland naar België reisde had het geld bij zich en gaf het geld in België aan [naam 3] . Het geld werd geteld door [naam 3] . [naam 3] stelde een brief op en verdachte ging met de brief van [naam 3] het postkantoor van BPost naar binnen om te betalen. Het geld dat hij moest gaan storten werd hem steeds kort van tevoren buiten BPost overhandigd. Verdachte deed de stortingen omdat hij gevolmachtigde was van de onderneming [onderneming] en het om overeenkomsten met dat bedrijf ging. Het ging naar zijn idee om legale handelsactiviteiten. Bij (het sluiten van) de overeenkomsten en de inhoud daarvan was hij niet betrokken. Hij heeft wel verschillende papieren getekend in de woning van [naam 3] , ook blanco papieren. Voor iedere storting die verdachte in België deed, ontving hij € 100,00.
Uit een proces-verbaal van de Financial Intelligence Unit - Nederland (FIU) leidt de rechtbank af dat de rechtspersoon [onderneming] bij de Hongaarse belastingdienst niet heeft opgegeven intracommunautaire verwervingen te hebben gedaan (zoals de aankoop van auto’s in het buitenland), geen opgave omzetbelasting heeft gedaan en sinds augustus 2015 een verlopen btw-nummer heeft en in staat van faillissement verkeert. De balanswaarde van de passiva en activa was in 2012 t/m 2014 constant (omgerekend) € 1.600,00. De bankrekeningen zijn in 2014 opgeheven.
In het dossier bevinden zich diverse uitgewerkte getapte telefoongesprekken van verdachte. Uit die tapgesprekken leidt de rechtbank onder meer af dat verdachte probeert andere personen bedrijven te laten oprichten tegen betaling van € 500,-. In een telefoongesprek van 10 januari 2017 legt verdachte daarover aan een zekere [naam 4] uit dat ‘het echte geld pas na een jaar komt’, en ‘dat als het gaat lopen, de jongens 50% zullen krijgen en zijzelf 50% zullen krijgen’. In een telefoongesprek op 23 januari 2017 vertelt verdachte aan een onbekend gebleven man dat het bedrijf er eerst een jaar moet zijn om er jaarstukken van te krijgen. Na een jaar zal het in het slechtste geval 40 of 50 opleveren, het gaat volgens verdachte niet om enkele duizendjes. De onbekend gebleven man vraagt aan verdachte of ze met het bedrijf auto’s gaan kopen, waarop verdachte antwoordt dat het een lijst is en ze geen auto’s kopen.
Ten slotte zijn in de woning van verdachte valse volmachten aangetroffen waarin namen zijn veranderd met tipp-ex en is een document van aanvang activiteiten van [naam 5] zichtbaar vervalst voor wat betreft het gedeelte waarin de bedrijfsactiviteiten zijn uitgebreid met de handel in auto's.
Op grond van al het voorgaande is er een stevig vermoeden dat de door verdachte gestorte gelden uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft dit vermoeden niet kunnen weerleggen. De rechtbank acht daarom bewezen dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Voor een veroordeling voor (gewoonte)witwassen is vereist dat verdachte wetenschap van de criminele herkomst van voornoemde geldbedragen heeft gehad. De rechtbank acht, anders dan door de raadsvrouw bepleit, gelet op bovenvermelde omstandigheden bewezen dat verdachte die wetenschap in elk geval in voorwaardelijke zin heeft gehad. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat verdachte blanco documenten ondertekende, verder geen concrete werkzaamheden verrichtte voor het Hongaarse bedrijf en ruim 10 miljoen euro cash heeft gestort. De verklaring van verdachte dat hij dacht legale activiteiten uit te voeren en dat hij werd misbruikt door het Berlijnse netwerk wordt door de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde geschoven, nu uit verschillende tapgesprekken blijkt dat hij zelf vergelijkbare bedrijven probeerde op te zettenen ook zelf opdrachten gaf. Die tapgesprekken dateren weliswaar van na de stortingsdata, maar dit past niet de verklaring van verdachte over zijn onwetendheid en ondergeschiktheid.
Uit de geschetste omstandigheden blijkt verder dat verdachte nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt. De rol van verdachte in die samenwerking was van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
De rechtbank acht, anders dan door de raadsvrouw bepleit, ook bewezen dat het witwassen in Nederland heeft plaatsgevonden. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat voorafgaand aan de 201 stortingen steeds andere personen met een groot cashbedrag naar zijn woning in Nederland kwamen, daar door hen werd overnacht en verdachte vervolgens werd meegenomen naar België. Daar werd de storting gedaan. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de uitvoeringshandelingen ter zake het witwassen zowel in Nederland als in België zijn gepleegd.
De rechtbank zal verdachte veroordelen ten aanzien van feit 1 onder A voor medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken in Nederland en in België.
Feit 1 onder B (97 contante betalingen Nederlandse autobedrijven)
Uit het dossier blijkt dat in Nederland 97 contante betalingen hebben plaatsgevonden voor de aankoop van auto's op naam van verdachte als gevolmachtigde van [onderneming] , voor een totaalbedrag van ruim 9,5 miljoen euro.
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte medepleger is van het onder B primair ten laste gelegde witwassen in Nederland, omdat zijn rol bij dat witwassen daarvoor van onvoldoende gewicht is geweest. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte bij de autobedrijven waar de 97 transacties in Nederland hebben plaatsgevonden hooguit viermaal aanwezig is geweest. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte vaker bij transacties aanwezig is geweest en evenmin dat hij enige betaling heeft verricht.
Verdachte heeft bij zijn bezoeken aan de autobedrijven zijn paspoort afgegeven, een door hem ondertekende volmacht en bedrijfsgegevens van [onderneming] overgelegd en in één geval is hij op de foto gegaan met een van de medewerkers van het autobedrijf. Verdachte heeft verklaard dat hij voor ieder bezoek een paar honderd euro heeft gekregen. De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij en opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft voor het plegen van (gewoonte)witwassen door onbekend gebleven anderen.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen en op het leveren van een bijdrage daaraan. De rechtbank wijst daarvoor op het feit dat verdachte geen concrete werkzaamheden verrichtte voor het Hongaarse (auto)bedrijf en enkele honderden euro’s ontving voor het tekenen van documenten en de afgifte van zijn paspoort, terwijl uit hetgeen hiervoor onder A is overwogen onder meer blijkt dat verdachte beschikte over valse documenten voor bedrijven en geen ondergeschikte rol had in het Berlijnse netwerk. Hij heeft door aldus te handelen de aanmerkelijke kans aanvaard dat op grote schaal met gebruik van zijn gegevens geld zou worden witgewassen.
De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen ten aanzien van de onder feit 1 onder B subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan gewoontewitwassen.
ten aanzien van de feiten 2, 3 en 5
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van deze feiten.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat de gestolen of vermiste reisdocumenten in zijn woning lagen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat een vriend van hem de paspoorten in een envelop bij hem heeft achtergelaten en dat hij niet wist wat er in die envelop zat. De rechtbank passeert die verklaring van verdachte. Uit het dossier blijkt immers dat die paspoorten niet in een envelop zaten, maar verstopt in een verpakking van coffeepads in een televisiemeubel bij verdachte thuis zijn aangetroffen. De rechtbank leidt uit de verhullende wijze waarop verdachte deze reisdocumenten heeft bewaard af dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze documenten wist dat deze documenten van enig misdrijf afkomstig waren. Voor een veroordeling van opzetheling is, anders dan door de raadsvrouw naar voren is gebracht, geen verdere handeling van verdachte vereist. De rechtbank verwerpt het verweer en zal verdachte veroordelen voor opzetheling van deze reisdocumenten.
De rechtbank acht ten aanzien van dit feit bewezen dat verdachte wist dat de valse documenten in zijn huis aanwezig waren. De rechtbank legt de verklaring van verdachte dat hij niet op de hoogte was van de vervalste documenten in zijn woning als ongeloofwaardig terzijde. De documenten zijn in een doos bij een bureau in de slaapkamer van verdachte aangetroffen. Door de verbalisant is tijdens de doorzoeking waargenomen dat deze slaapkamer dienst deed als opslagruimte. Verdachte heeft in een van de tapgesprekken ook gesproken over het vervalsen van documenten. Bovendien is op de documenten duidelijk waarneembaar dat deze valselijk zijn opgemaakt met behulp van tipp-ex en het herhaaldelijk kopiëren.
De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte de documenten opzettelijk aanwezig heeft gehad terwijl hij wist dat deze documenten bestemd waren om als bewijs voor enig feit te worden gebruikt als echt en onvervalst.
In het dossier bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat verdachte deze documenten zelf heeft vervalst of dat hij deze documenten zelf heeft gebruikt. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook partieel vrijspreken.