ECLI:NL:RBAMS:2018:1273

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
13/660900-12 TUL bijz.vw
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf en reclassering bij uitzichtloze situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. De veroordeelde, geboren in 1986, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, onder de voorwaarde dat hij zich zou houden aan bepaalde bijzondere voorwaarden, waaronder meldingsgeboden en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan deze voorwaarden heeft gehouden en dat er sprake is van een uitzichtloze situatie. De reclassering heeft aangegeven dat er weinig contact met de veroordeelde is en dat eerdere pogingen tot opname in een zorginstelling zijn mislukt. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat de veroordeelde verslaafd is, een gebrek aan zelfinzicht heeft en niet op afspraken verschijnt. De rechtbank gelastte de tenuitvoerlegging van de 5 maanden gevangenisstraf, in de hoop dat aansluitend een machtiging op basis van de Wet BOPZ kan worden gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/660900-12
BESLISSING NA VEROORDELING
TOT VOORWAARDELIJKE STRAF
Beslissing op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 2 september 2017, betreffende een onherroepelijk geworden vonnis van 2 augustus 2013, in de strafzaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het briefadres [adres] .
Bij voormeld vonnis is [veroordeelde] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, met bevel dat een gedeelte, groot 5 maanden, van die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de daarbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel niet heeft nageleefd de bij dat vonnis gestelde bijzondere voorwaarden:

1.Meldingsgebod

Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet al zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde zich melden bij [instantie] op het adres: [adres instantie] . Hij moet zich gedurende een periode door [instantie] , netwerk voor verslavingszorg blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze periode nodig acht.

2.Opname in een zorginstelling

Veroordeelde wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich voor de maximale duur van 1 (één) jaar te laten opnemen in [instelling 1] te [plaats] , of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
De inhoud van de vordering
De vordering van de officier van justitie strekt er toe dat die niet ten uitvoer gelegde straf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
De procesgang
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • een extract van voormeld vonnis;
  • een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan de veroordeelde per post is toegezonden;
  • een advies van de GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam van 10 augustus 2017 aan de officier van justitie, waaruit volgt de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de bijzondere voorwaarden en wordt geadviseerd over te gaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende veroordeelde van 30 januari 2018.
De rechtbank heeft op 23 februari 2018 ter openbare terechtzitting gehoord de officier van justitie, de gemachtigde raadsvrouw veroordeelde mr. S. Koster, advocaat te Amsterdam, alsmede A. Groenewoud, belast met het verlenen van hulp en steun aan de veroordeelde.
De veroordeelde is niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft van de dienstdoende bode en van de raadsvrouw vernomen dat de veroordeelde kort voor de behandeling ter zitting in het gerechtsgebouw aanwezig is geweest, maar dat hij niet wilde blijven wachten op deze zitting vanwege een afspraak bij de tandarts.
Reclasseringswerker Groenewoud heeft, gehoord als deskundige, verklaard dat er geen afspraak valt te maken met veroordeelde en dat de reclassering weinig contact met hem heeft. Er was een start gemaakt met het beschermingsbewind, maar dat is stopgezet omdat de veroordeelde niet op afspraken is verschenen. Een opname in een zorgstelling is niet van de grond gekomen, omdat de klinieken hem niet willen opnemen. Na de ISD-maatregel is de veroordeelde opgenomen in [instelling 2] , maar vanwege zijn gedrag is dit woontraject mislukt. Hij maakte het te bont en is op straat gezet. Er is vanuit de Inforsa meerdere malen geprobeerd een rechterlijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ aan te vragen. Veroordeelde valt onder de Forensisch Ambulante Zorg van de Inforsa Amsterdam. Veroordeelde heeft sinds 8 februari 2018 een pandverbod op de locatie [adres Inforsa] van de GGZ Inforsa, omdat hij medewerkers van de reclassering op een vervelende manier heeft benaderd.
De standpunten
De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht dat hij persisteert bij de vordering tot tenuitvoerlegging.
De gemachtigde raadsvrouw heeft als standpunt naar voren gebracht dat veroordeelde de dupe is van het gebrek aan samenwerking tussen de verschillende instanties. De problematiek van veroordeelde is ingewikkeld en het is niet goed dat hij zonder enige zorg op straat verblijft. De rechterlijke machtiging is afgewezen, omdat er niets was geregeld. Er moet een kliniek zijn die hem wil opnemen en dat is ook een bijzondere voorwaarde die bij voornoemd vonnis is opgelegd. Bij een incident enige tijd geleden zijn de tanden uit zijn mond geslagen. Veroordeelde heeft hulp nodig. De raadsvrouw verzoekt primair de vordering van de officier van justitie af te wijzen en veroordeelde alsnog op te laten nemen in een zorginstelling. Als veroordeelde weigert hieraan mee te werken dan zal hij alsnog de gevangenisstraf van 5 maanden moeten uitzitten.
De beoordeling
Gebleken is dat de veroordeelde vóór het einde van de proeftijd genoemde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank daarom termen aanwezig de gevorderde tenuitvoerlegging van 5 maanden gevangenisstraf te gelasten.
De rechtbank heeft hierbij laten meewegen dat sprake is van een uitzichtloze situatie. Na voornoemd veroordelend vonnis is veroordeelde nog tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders veroordeeld. Deze maatregel heeft helaas niet het beoogde effect gehad, waarna het onderhavige toezicht weer is hervat. Er is geprobeerd om veroordeelde met een rechterlijke machtiging te laten opnemen in een kliniek, maar ook dat is niet gelukt. De veroordeelde is verslaafd, heeft een groot gebrek aan zelfinzicht en heeft zich niet gehouden aan de voorwaarden en aanwijzingen van het reclasseringstoezicht. Hij lijkt zelfdestructief. Veroordeelde houdt zich niet aan de afspraken en komt niet opdagen bij intakegesprekken. Door geen invulling te geven aan het reclasseringstoezicht kan de GGZ Inforsa reclassering in het kader van dit toezicht geen klinische opname starten. Er rest dan ook geen andere mogelijkheid dan de tenuitvoerlegging te gelasten, in de hoop dat aansluitend een machtiging in het kader van de Wet BOPZ wordt gegeven.
Beslissing
De rechtbank gelast dat de niet ten uitvoer gelegde straf, te weten een gevangenisstraf van 5 maanden, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
Deze beslissing is genomen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2018.
De officier van justitie in het arrondissement Amsterdam brengt vorenstaande beslissing ter kennis van voornoemde persoon, alsmede ter kennis van GGZ reclassering Inforsa Amsterdam belast met het verlenen van hulp en steun aan de veroordeelde.
Amsterdam,
de officier van justitie voornoemd,