ECLI:NL:RBAMS:2018:119

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2018
Publicatiedatum
12 januari 2018
Zaaknummer
AMS - 17 _ 2352
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van minuten van verblijfsvergunningen en bescherming van persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft eiser de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verzocht om openbaarmaking van de minuten die horen bij 40 ingewilligde verzoeken voor een verblijfsvergunning, vanwege het buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Deze verzoeken dateren uit de jaren 2014, 2015 en 2016 en waren eerder genoemd in een antwoord aan de Tweede Kamer. Het geschil betreft de weigering van de staatssecretaris om het land van herkomst openbaar te maken. De rechtbank heeft op 15 januari 2018 geoordeeld dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. Eiser had geen vaste woon- of verblijfplaats, wat de bevoegdheid van de rechtbank beïnvloedde. De rechtbank heeft besloten om het beroep inhoudelijk te behandelen, ondanks dat de rechtbank Den Haag bevoegd zou zijn. Eiser had eerder een Wob-verzoek ingediend, waarop de staatssecretaris gedeeltelijk had beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de documenten gedeeltelijk had geweigerd op basis van artikel 10 van de Wob, ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. De rechtbank heeft de documenten bekeken en geconcludeerd dat openbaarmaking van het land van herkomst zou leiden tot identificatie van betrokkenen, wat hen zou benadelen. Eiser heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de oudere en recentere minuten niet vergelijkbaar zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep tegen het reële besluit ongegrond verklaard en het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, rechtsopvolger van de minister van Veilligheid en Justitie,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Raterink).

Procesverloop

De rechtbank heeft op 12 april 2017 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op een verzoek van 31 januari 2017 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Met het besluit van 30 mei 2017 heeft verweerder op het Wob-verzoek beslist (het reële besluit).
Verweerder heeft de documenten waarvan openbaarmaking gedeeltelijk is geweigerd, overgelegd met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de deels niet openbaar gemaakte documenten als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bevoegdheid
1. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank ziet zich hierom ambtshalve voor de vraag gesteld of zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep. Als de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is namelijk de rechtbank bevoegd binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft [1] . Daarom is niet de rechtbank Amsterdam maar de rechtbank Den Haag, waar verweerder zijn zetel heeft, bevoegd. Op de zitting is dit met partijen besproken. Partijen hebben verzocht om het beroep te behandelen. Om proces-economische redenen zal de rechtbank zich daarom niet onbevoegd verklaren, maar het beroep inhoudelijk behandelen.
De feiten
2.1.
Eiser heeft verweerder op 31 januari 2017 verzocht om openbaarmaking van de minuten die horen bij 40 ingewilligde verzoeken voor een verblijfsvergunning vanwege het buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken uit de jaren 2014, 2015 en 2016. Deze 40 vergunningen had verweerder in 2016 genoemd in zijn antwoord aan de Tweede Kamer met kenmerk 609 en onderwerp “het bericht dat het bed, bad, broodoverleg is geklapt”. Hierbij heeft eiser meegedeeld dat hij geen bezwaar heeft tegen het weglakken van de namen.
2.2.
Eiser heeft verweerder met de brief van 15 maart 2017 in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een besluit en vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
2.3.
Met het reële besluit heeft verweerder 32 minuten gedeeltelijk openbaar gemaakt. Die 32 minuten horen bij de 40 vergunningen. Verweerder heeft daarbij onder meer met code A gegevens geanonimiseerd op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob, onder zowel e (bescherming persoonlijke levenssfeer) als onder g (onevenredige bevoor- of benadeling). Verweerder heeft voor zover hier relevant vermeld dat het persoonsgegevens van betrokkenen en derden betreft en direct identificerende gegevens zoals geboortedatum en nationaliteit. Omdat het een kwetsbare groep mensen betreft, weegt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder dan het belang van openbaarmaking. Verder heeft verweerder vermeld dat de betrokkenen onevenredig benadeeld worden, als informatie openbaar wordt die tot hen herleidbaar is. Zij hebben namelijk in vertrouwelijkheid informatie verstrekt. Openbaarmaking kan daarom belemmerend werken om de personen in de toekomst bereidwillig te vinden om volledig mee te werken.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen
3. Verweerder heeft met het reële besluit alsnog op eisers aanvraag beslist. Dat besluit zal hierna (in rechtsoverweging 4.1 en verder) worden beoordeeld. Daarom heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep tegen het reële besluit
4.1.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4.2.
Partijen hebben op de zitting bevestigd dat het geschil zich beperkt tot het weigeren om het land van herkomst openbaar de maken. Die gegevens zijn met vermelding van code A geanonimiseerd.
4.3.
Eiser kan zich niet met het reële besluit verenigen, omdat de landen waarvan de betrokkenen volgens verweerders Dienst Terugkeer en Vertrek (de DT&V) buiten schuld verkeren om naartoe terug te keren, zijn weggelakt. Een land waarnaar men buiten schuld niet kan terugkeren, kan volgens eiser in redelijkheid niet tot de persoonlijke levenssfeer worden gerekend. Eisers verzoek is daarmee in feite in de kern afgewezen.
4.4.
De gemachtigde van verweerder heeft op zitting nader toegelicht dat het om een kleine groep personen gaat. Als de landen van herkomst bekend worden, zijn die direct herleidbaar naar een, twee of drie van die personen.
4.5.
De rechtbank heeft kennis genomen van de 32 documenten. De rechtbank is van oordeel, dat het belang dat de persoonlijke levenssfeer wordt geëerbiedigd zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid. Met verweerder heeft de rechtbank geconstateerd dat het gaat om één, twee of drie personen per land. Het gaat verder over een kleine, selecte groep van 40 personen met een buitenschuldvergunning. Hierdoor zal openbaarmaking van deze informatie er toe kunnen leiden dat deze voor een ieder te herleiden zal zijn tot de betrokken personen.
4.7.
Eiser heeft ter zitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiser heeft verweerder het land van herkomst in andere gedeeltelijk openbaar gemaakte minuten altijd laten staan. Verweerder heeft op de zitting betwist dat dit het geval is, tenzij het misschien over oude minuten gaat, de zogenoemde ’ 14-1-brieven ’.
4.8.
Eiser heeft op zitting verklaard dat hij zijn stelling kan onderbouwen met een grote stapel geanonimiseerde minuten. Deze stapel heeft deze rechtbank onder andere al in de zaken met zaaknummers AWB 17/8437 en AWB 17/8965. Die zaken worden op 19 en 20 februari 2018 door de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld en gaan over openbaarmaking van de minuten van verblijfsvergunningen op basis van de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris, aldus eiser. De gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van eiser zijn daarmee bekend en hebben op de zitting verklaard dat het geen zin heeft die stapel opnieuw in te brengen. Zij hebben daarom toestemming gegeven dat de rechtbank een steekproef uit de stapel in de zaken met zaaknummers AWB 17/8437en AWB 17/8965 neemt, om de stelling van eiser te toetsen.
4.9.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zich bij de stukken in de zaken geregistreerd onder nummers AWB 17/8437 en AWB 17/8965, die door bovengenoemde meervoudige kamer behandeld worden, een stapel minuten ter grootte van een doos van A4-kopieerpapier bevindt. De rechtbank heeft uit de zaak AWB 17/8437 de minuten genummerd 107 en 194 uit 2005 bekeken, de minuten genummerd 145 , 166 , 242 en 320 uit 2004 en de minuut genummerd 276 zonder jaartal. De rechtbank heeft geconstateerd dat op al deze minuten het land van herkomst niet is geanonimiseerd. De rechtbank heeft uit de zaak AWB 17/8965 de minuten genummerd 013451 13 11:32 en (handgeschreven en omcirkeld linksboven) 4 uit 2013 bekeken en de minuten (handgeschreven en omcirkeld linksboven) 29 , 52 , 67 en 10 uit 2014. De rechtbank heeft geconstateerd dat op al deze minuten het land van herkomst wel is geanonimiseerd.
4.10.
Hieruit blijkt dat verweerder gelijk heeft met zijn stelling dat in de recentere minuten het land van herkomst geanonimiseerd wordt. Hoewel de stelling van eiser voor de oudere minuten juist is, vindt de rechtbank niet dat hierdoor sprake is van gelijke gevallen. Allereerst is de groep van personen die een vergunning op basis van de discretionaire bevoegdheid kreeg – gelet op de omvang van de stapel – veel groter dan de groep waar het hier over gaat. Het risico dat de persoon herleidbaar is via het land van herkomst is dan ook niet aanwezig. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het bij die minuten uit de steekproef gaat om zaken van ruim tien jaar oud, namelijk uit 2004 en 2005. Ook de minuut genummerd 276 zonder jaartal moet uit die tijd komen, gelet op de data die in die minuut zijn genoemd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat daarom niet op.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder openbaarmaking van het land van herkomst achterwege mocht laten op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. Hierdoor hoeft de beperkingsgrond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob geen bespreking meer, omdat het niet tot een ander oordeel kan leiden.
5. Het beroep tegen het reële besluit is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het reële besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).