ECLI:NL:RBAMS:2018:1187

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
AMS 16/7585
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong 2015 door UWV wegens onvoldoende motivering van arbeidsparticipatie mogelijkheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 maart 2018 uitspraak gedaan in het beroep van [eiser] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het UWV. Het UWV had de aanvraag op 17 december 2015 afgewezen, met als argument dat er op dat moment geen arbeidsvermogen was, maar dat er in de toekomst mogelijkheden tot ontwikkeling zouden zijn. Het bestreden besluit van 28 oktober 2016, waarin het UWV het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaarde, werd door de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet voldoende had aangetoond dat er op de datum in geding een situatie was waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich nog konden ontwikkelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in haar rapport onvoldoende gegevens gepresenteerd om de afwijzing te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het UWV de afwijzing niet kon dragen en verklaarde het beroep gegrond. Het UWV werd opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/7585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. E. van den Bogaard),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder (gemachtigde: A.J. Kniesmeijer ).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2015 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van [eiser] voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn ouders. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 21 april 2017 heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek heropend en het UWV verzocht nader te reageren.
Het UWV heeft op 21 september 2017 en 9 november 2017 inhoudelijk gereageerd. [eiser] heeft op 29 november 2017 een reactie ingediend. Daarop heeft het UWV op 14 december 2017 gereageerd. Vervolgens heeft [eiser] op 2 januari 2018 opnieuw een reactie ingediend.
[eiser] heeft desgevraagd telefonisch laten weten dat hij geen behoefte heeft aan een nadere zitting. Nadat ook het UWV toestemming heeft gegeven een nadere zitting achterwege te laten, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat er aan deze procedure is voorafgegaan
1. [eiser] is geboren op [geboortedatum] 1991. Hij heeft op 27 oktober 2015 een beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd.
2. Bij het primaire besluit heeft het UWV de aanvraag van [eiser] voor een Wajong-uitkering afgewezen. Het UWV heeft aan deze afwijzing een rapport van de verzekeringsarts van 25 november 2015 ten grondslag gelegd. Volgens de verzekeringsarts heeft [eiser] op dit moment geen arbeidsvermogen, maar is de verwachting dat [eiser] in de toekomst wel arbeidsvermogen zal kunnen ontwikkelen.
3. Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Aan dit besluit heeft het UWV een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2016 en een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 oktober 2016 ten grondslag gelegd.
4. In beroep heeft het UWV nadere rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 september 2017 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 november 2017 overgelegd.
Kader
5. De regelgeving die voor deze zaak van belang is, is te vinden in de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
Beoordeling door de rechtbank
6. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] geen mogelijkheid tot arbeidsparticipatie heeft. Partijen verschillen van mening over de vraag of deze situatie duurzaam is of niet.
7. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 11 oktober 2016 [1] overweegt de rechtbank dat het beoordelingscriterium in het kader van de WIA (duurzaam en volledig arbeidsongeschikt) niet hetzelfde is als het beoordelingscriterium in het kader van de Wajong (duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie), en dat ook het begrip ‘duurzaam’ in de WIA anders is gedefinieerd (een medisch stabiele of verslechterende situatie en op lange termijn bestaat slechts een geringe kans op herstel) dan in de Wajong (de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen zich niet ontwikkelen). Naar het oordeel van de rechtbank geldt de jurisprudentie die de Centrale Raad van Beroep heeft ontwikkeld over de onderbouwing en motivering van besluiten over de duurzaamheid bij IVA-beoordelingen ook analoog voor de onderbouwing en motivering van besluiten over de duurzaamheid in het kader van de Wajong.
8. Dit betekent, toegespitst op de Wajong en voor zover hier van belang, dat bij de onderbouwing niet kan worden volstaan met algemeenheden, maar dat de motivering dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de desbetreffende individuele verzekerde aan de orde zijn en dat, indien de inschatting van de ontwikkelingsmogelijkheden tot arbeidsparticipatie berust op een (ingezette) medische behandeling, een onderbouwing is vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Daarbij merkt de rechtbank op dat het uitdrukkelijk dus niet gaan om genezing, maar om verbetering van de mogelijkheden.
9. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat er op de datum in geding een situatie was waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich nog konden ontwikkelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in haar rapport van 15 september 2017 op het standpunt gesteld dat zij nog niet kan aangeven wat de prognose is van de interventies. Zij schrijft onvoldoende gegevens te hebben om uitspraak te kunnen doen over een toename van arbeidsvermogen. Deze conclusie is onvoldoende om de afwijzing van de Wajong-aanvraag te kunnen dragen. Voor een dergelijke afwijzing is het aan het UWV om aannemelijk te maken dat in de te beoordelen periode arbeidsvermogen kan ontstaan. Uit de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat zij daartoe kennelijk niet in staat is. Het had op haar weg gelegen, op een moment in de fase vóór de besluitvorming, zich hier nader over te laten adviseren, al dan niet door middel van een expertiseonderzoek. De opmerking van het UWV in de brief van
11 december 2017 dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met haar conclusie niet uitsluit dat de interventies alsnog kunnen leiden tot toename van het arbeidsvermogen is niet gelijk te stellen met de conclusie dat aannemelijk is dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich nog kunnen ontwikkelen.
Daarbij komt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich onder meer heeft gebaseerd op een rapport van een persoonlijkheidsonderzoek van 21 maart 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft weliswaar eerst in beroep de beschikking over dit rapport gekregen, maar het bestaan daarvan was al tijdens de bezwaarprocedure bekend. Niet valt in te zien waarom dit rapport niet eerder bij de beoordeling had kunnen en moeten worden betrokken, en waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep als gevolg daarvan niet eerder tot de conclusie had kunnen komen zich nader te laten adviseren.
10. Dit betekent dat het beroep gegrond is en de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. Omdat de rechtbank oordeelt dat het (laten) verrichten van een expertise-onderzoek onder de gegeven omstandigheden op de weg van het UWV had gelegen, zal de rechtbank de zaak terugwijzen voor het nemen van een nieuw besluit met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
11. In het kader van finale geschilbeslechting ten aanzien van de arbeidsdeskundige beoordeling geldt het volgende. De onderdelen c en d van artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Schattingsbesluit vergen (in ieder geval) een arbeidsdeskundige beoordeling. Het UWV heeft aanvankelijk deze onderdelen niet door een arbeidsdeskundige laten beoordelen terwijl dat, zo bevestigde ook de gemachtigde van het UWV tijdens de zitting, wel had gemoeten. Vervolgens is deze beoordeling alsnog verricht en heeft UWV een rapport van de arbeidsdeskundige van 6 november 2017 overgelegd. Dit rapport sluit echter niet aan bij het gegeven medische oordeel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich gebaseerd op het medisch oordeel van verzekeringsarts bezwaar en beroep Njoo , dat inmiddels was achterhaald. Alleen al daarom is ook het arbeidsdeskundige oordeel onvoldoende gemotiveerd.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt het UWV verder in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen acht weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Pol, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het achtste lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
Op grond van artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.