7.3.Op grond van artikel 3, vierde lid, van het Schattingsbesluit stelt de verzekeringsarts bij een beoordeling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in de Wajong, vast of de gevolgen van ziekte of gebrek waardoor de betrokkene ongeschikt is tot werken, duurzaam zijn.
8. Tussen partijen is niet in geschil is dat eiseres op de datum in geding, 10 juli 2015, geen arbeidsvermogen had. Zij was in juli 2015 opgenomen in een kliniek en had om die reden geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Gelet op artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong moet worden beoordeeld of eiseres in een situatie verkeert waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Uit de IVA-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) met betrekking tot het duurzaamheidsbegrip volgt dat niet kan worden volstaan met algemeenheden, maar dat de motivering moet worden toegespitst op de individuele verzekerde en dient te berusten op een concrete en toereikende afweging van alle feiten en omstandigheden die aan de orde zijn. De motivering van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiseres door goede therapie en begeleiding in de toekomst wel arbeidsvermogen zal kunnen krijgen, voldoet niet aan die eisen, aldus eiseres. Haar mogelijkheden zijn immers slechts algemeen geformuleerd, terwijl nergens uit blijkt of aannemelijk wordt dat de genoemde dialectische gedragstherapie in haar situatie daadwerkelijk toepasbaar is en dat daarvan daadwerkelijk een zodanige verbetering van het functioneren valt te verwachten dat dit zal leiden tot het ontstaan van arbeidsvermogen. Verder heeft eiseres aangevoerd dat sprake is van een complex samenstel van verschillende psychiatrische ziektebeelden, dat bovendien vanaf 2005 een negatief verloop kent met steeds ernstiger wordende ziekteverschijnselen. Gelet hierop kan er in dit geval niet van worden uitgegaan dat de eigen kennis van de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend is om te kunnen beoordelen welke behandelmogelijkheden nog enige kans op succes zouden hebben. Van de verzekeringsarts bezwaar en beroep had verwacht mogen worden dat zij haar ideeën met betrekking tot de therapeutische mogelijkheden zou voorleggen aan de huidige behandelaars of aan een externe specialist op het desbetreffende vakgebied.
10. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de jurisprudentie van de Raad met betrekking tot het duurzaamheidsbegrip in de WIA (IVA), waarnaar eiseres heeft verwezen, niet van toepassing is, omdat de beoordelingscriteria van de Wajong 2015 van toepassing zijn.
11. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Vast staat dat het beoordelingscriterium in het kader van de WIA (duurzaam en volledig arbeidsongeschikt) niet hetzelfde is als het beoordelingscriterium in het kader van de Wajong (duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie) en dat ook het begrip ‘duurzaam’ in de WIA anders is gedefinieerd (een medisch stabiele of verslechterende situatie en op lange termijn bestaat slechts een geringe kans op herstel) dan in de Wajong (de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen zich niet ontwikkelen). Op de zitting heeft eiseres er echter terecht op gewezen dat de jurisprudentie waarnaar zij heeft verwezen, geen betrekking heeft op de inhoud van het duurzaamheids-begrip als zodanig, maar op de eisen die moeten worden gesteld aan de onderbouwing en motivering van een besluit over de duurzaamheid. Naar het oordeel van de rechtbank geldt de jurisprudentie die de Raad heeft ontwikkeld over de onderbouwing en motivering van besluiten over de duurzaamheid bij IVA-beoordelingen ook analoog voor de onderbouwing en motivering van besluiten over de duurzaamheid in het kader van de Wajong. Dit betekent, toegespitst op de Wajong en voor zover hier van belang, dat bij de onderbouwing niet kan worden volstaan met algemeenheden, maar dat de motivering dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de desbetreffende individuele verzekerde aan de orde zijn en dat, indien de inschatting van de ontwikkelings-mogelijkheden tot arbeidsparticipatie berust op een (ingezette) medische behandeling, een onderbouwing is vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Zie in dit verband de uitspraken van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, en van 22 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:534. 12. Verder is ten behoeve van een zorgvuldige en deugdelijke gemotiveerde besluitvorming niet zonder betekenis hetgeen in het door verweerder vastgestelde ‘Beoordelingskader duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsbeperkingen’ (het Beoordelingskader) is vermeld. Samengevat is in het Beoordelingskader het volgende vermeld:
- stap 1: de verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld. Als het antwoord bevestigend is ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond;
- stap 2: de verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
- er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
- de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
- stap 3: de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij tenminste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.
13. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een progressief ziektebeeld als bedoeld in stap 1 van het Beoordelingskader. Er is evenmin sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden als bedoeld in stap 2 van het Beoordelingskader. Er zijn immers behandelingsmogelijkheden. In dit geval is dan ook stap 3 van belang, waarbij het aankomt op de vraag of eiseres mogelijkheden heeft tot verbetering van haar belastbaarheid, of er mogelijkheden zijn tot verdere ontwikkeling en of er mogelijkheden zijn tot toename van haar bekwaamheden.
14. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsarts in zijn rapport van
18 januari 2016, de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 29 maart 2016 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 april 2016 voldoende deugdelijk gemotiveerd dat bij eiseres een verbetering van de belastbaarheid is te verwachten op het terrein van het persoonlijk en sociaal functioneren na het volgen van diverse interventies en dat eiseres voldoende mogelijkheden heeft om haar bekwaamheden te ontwikkelen, waardoor zij arbeidsvermogen kan krijgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over voldoende medische informatie van de behandelend artsen van eiseres, waaronder recente informatie van psychiater K. Konijn van [bedrijf] van 11 november 2015 en van [betrokkene 2] verpleegkundige, en L. van Riel, psychiater, beiden werkzaam bij [bedrijf] , van 12 januari 2016. Tijdens deze beroepsprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog nadere informatie opgevraagd bij psychiater Van Riel van [bedrijf] in verband met de behandeling van de eetstoornis van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar nadere rapportage van 15 augustus 2016 op basis van de verklaring van psychiater Van Riel van [bedrijf] van 12 augustus 2016 aangegeven dat de eetstoornis gedeeltelijk in remissie is en dat er feitelijk sprake is van een verbetering onder invloed van de ingezette behandeling, al is er wel een verhoogd terugvalrisico, mede door de comorbiditeit in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om te twijfelen aan de daaropvolgende conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 15 augustus 2016 dat (nog) geen sprake is van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De motivering van dit oordeel van de verzekeringsarts berust op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de desbetreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder geacht worden over voldoende medische deskundigheid te beschikken om zich op grond van de beschikbare medische informatie en in overleg met de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) een oordeel te vormen over de mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid van eiseres en over de daaropvolgende vragen of er bij eiseres mogelijkheden zijn tot verdere ontwikkeling en of er mogelijkheden zijn tot toename van haar bekwaamheden.
15. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gedurende de beroepsprocedure niet had mogen volstaan met het opvragen van informatie bij [bedrijf] , maar dat zij ook bij [bedrijf] had moeten navragen hoe de behandeling na de terugmelding is verlopen en wat de staat van de eetstoornis op dit moment is. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Op de hoorzitting van 21 maart 2016 is bekend geworden dat eiseres ‘binnenkort’ dialectische gedragstherapie zou krijgen (bij [bedrijf] ). Korte tijd daarna heeft verweerder het bestreden besluit genomen. In haar rapport van 29 maart 2016 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de mededeling dat eisers binnenkort dialectische gedragstherapie zou krijgen uitgebreid ingegaan op deze therapie en heeft ze ook gemotiveerd aangegeven hoe deze therapie voor eiseres tot verbetering van haar belastbaarheid kan leiden. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep na ontvangst van de verklaring van Van Riel van 12 augustus 2016 niet ook nog informatie bij [bedrijf] heeft opgevraagd, acht de rechtbank niet onzorgvuldig. Eiseres is immers eerst na het nemen van het bestreden besluit daadwerkelijk met de dialectische gedragstherapie begonnen, zodat met het uiteindelijke verloop van die therapie bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening kon worden gehouden. Dat die therapie zou worden gestart en dat deze (enig) uitzicht bood op verbetering was op het moment dat het besluit werd genomen dan ook het uitgangspunt. Er kan dan ook niet worden gezegd dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig zou zijn voorbereid.
16. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij eiseres, in ieder geval ten tijde van de besluitvorming, geen sprake is van een situatie waarin haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in het geheel niet kunnen ontwikkelen. Daaruit volgt dat van ‘duurzaamheid’, zoals vereist voor een Wajong-uitkering op dat moment niet is gebleken.
17. Het beroep is ongegrond.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.