ECLI:NL:RBAMS:2018:1174

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
13/702652-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor diefstal, bewezenverklaring van vernieling met schadevergoeding aan benadeelden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van diefstal en vernieling. De zaak werd op tegenspraak behandeld en de uitspraak vond plaats op 26 januari 2018. De verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de zitting gedetineerd. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 12 januari 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, de vordering heeft ingediend. De tenlastelegging omvatte diefstal van 65 euro op 2 maart 2017 en vernieling van een snorfiets en een auto op 21 maart 2017.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie beoordeeld, die zich baseerde op aangiftes, camerabeelden en herkenningen door politieagenten. De verdediging heeft echter betoogd dat de herkenningen niet betrouwbaar zijn, onder andere vanwege confirmation bias. De rechtbank heeft geoordeeld dat de herkenningen onvoldoende specifiek waren en heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal. Voor de vernieling heeft de rechtbank echter voldoende bewijs gevonden, waaronder getuigenverklaringen en een bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor de bewezenverklaarde vernieling. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen heeft beoordeeld en een bedrag van € 1.000,00 aan de eerste benadeelde en € 116,00 aan de tweede benadeelde heeft toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd om deze bedragen aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702652-17 (Promis)
Datum uitspraak: 26 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit andere hoofde gedetineerd in “ [detentieadres] ,
verdachte heeft ter terechtzitting als verblijfadres opgegeven: [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr.
R.A. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Koenders, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van 65 euro op 2 maart 2017 en aan vernieling van onder meer een snorfiets en een auto op 21 maart 2017.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie haar standpunt gebaseerd op de aangifte, de stills van de camerabeelden, de herkenningen van de politieagenten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en de twee aanvullende processen-verbaal waarin deze herkenningen zijn bevestigd. Het als feit 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie bewezen op grond van de aangiftes, de processen-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte voor feit 1 vrij te spreken. De politieagent [verbalisant 1] heeft zijn herkenning gebaseerd op één foto en heeft hierbij te algemene kenmerken genoemd. De wijze van vergelijking is dan ook gemankeerd. Vervolgens hebben de politieagenten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] verdachte op foto’s herkend, terwijl zij reeds van een collega hadden vernomen dat verdachte de dader was. Gelet op deze keten van gebeurtenissen, ontstaat het gevaar van zogenoemde
confirmation bias. Na ruim anderhalve maand hebben de politieagenten de camerabeelden bekeken, maar ook hier is sprake van
confirmation bias. Immers waren de politieagenten er reeds van overtuigd dat verdachte de man in de kapperszaak was. Daarnaast zijn verschillen te constateren tussen de dader op de foto’s in het dossier en verdachte. Op de foto op pagina 12 is te zien dat de dader een boog en kromming in zijn neus heeft, die verdachte niet heeft. Ook het bovenste neusbot oogt veel dunner, scherper en smaller dan bij verdachte. Op de foto op pagina 16 is te zien dat de kin van de dader een stuk puntiger is en dat zijn jukbeenderen meer uitsteken dan bij verdachte.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken. De politieagent [verbalisant 1] heeft een lijst met foto’s gezien en heeft verdachte herkend als dezelfde persoon die hij eerder op één foto op een aandachtsvestiging heeft gezien. Deze herkenning, of liever gezegd: vergelijking van foto’s, kan niet zonder meer gevolgd worden, nu die is gebaseerd op één foto en de omschrijving van de vergelijking van beperkte kwaliteit is. De gezichtskenmerken van de dader die [verbalisant 1] noemt als gelijkend aan die van verdachte zijn in dit geval onvoldoende specifiek, waardoor deze herkenning niet met voldoende mate van zekerheid door de rechtbank kan worden overgenomen. Politieagenten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , die verdachte – aangehouden naar aanleiding van de herkenning door [verbalisant 1] – hebben gehoord. Hebben verdachte ook herkend als de persoon op stills van de beelden uit de kapperszaak. Bij deze herkenning, die slechts van de stills van beelden is gedaan door agenten die de wetenschap hebben van een eerdere herkenning door een collega, dient ook zeer terughoudend te worden tegemoetgetreden. Er is door de mededeling van [verbalisant 1] en de daarop gebaseerde toestemming van de officier van justitie tot aanhouding buiten heteredaad van deze persoon een verwachtingseffect ontstaan bij [verbalisant 2] en [verbalisant 3] dat verdachte de persoon op die foto is. Ruim anderhalve maand later hebben [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de bewegende beelden bekeken. Door het eerder ontstane verwachtingseffect kan echter ook dit maal niet met zekerheid worden gezegd dat de herkenningen van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] betrouwbaar zijn. Ook is de herkenning door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van verdachte op de bewegende beelden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende specifiek. Deze herkenningen zullen daarom ook niet worden meegenomen voor het bewijs. Omdat het dossier verder onvoldoende bewijs bevat ten aanzien van het daderschap, kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de persoon is op de foto’s van de kapper.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht de beschadiging van de snorfiets en de auto bewezen. De rechtbank slaat hierbij in het bijzonder acht op de aangiftes, de verklaringen van de getuigen en de bekennende verklaring die verdachte heeft afgelegd. Niet kan worden vastgesteld dat de fiets en de plantenbak zijn vernield dan wel beschadigd, nu over eventuele schade aan deze voorwerpen niets in het dossier is opgenomen. De rechtbank zal verdachte in zoverre vrijspreken van het tenlastegelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 21 maart 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een snorfiets, toebehorende aan [benadeelde 1] en voorzien van het kenteken: [nummer 1] , en een personenauto, toebehorende aan [benadeelde 2] en voorzien van het kenteken: [nummer 2] , heeft beschadigd door voornoemde scooter tegen de grond te gooien en door aan de spiegel van voornoemde personenauto te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht verdachte voor feit 1 vrij te spreken en ten aanzien van feit 2 aan te sluiten bij de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en een geldboete op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht ten aanzien van feit 1 aan te sluiten bij de LOVS in geval van frequente recidive.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft voertuigen beschadigd die geparkeerd stonden op de openbare weg. Door op die manier te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaren. Dit ergerlijke feit veroorzaakt financiële schade en overlast voor zowel de slachtoffers als de maatschappij.
Bij de strafoplegging, en bij de keuze voor een gevangenisstraf en de duur daarvan in het bijzonder, houdt de rechtbank rekening met de ernst van de misdrijven, de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in korte tijd veelvuldig in aanraking is gekomen met politie en justitie, wat in strafverzwarende zin wordt meegerekend. Verdachte zorgt voor hinder en overlast met zijn gedrag.
Verdachte zal worden vrijgesproken voor het onder 1 ten laste gelegde, waardoor de rechtbank aanleiding ziet om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Een gevangenisstraf van twee weken acht de rechtbank passend en geboden.
8. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert € 1.453,74 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld of de gehele gevorderde schade rechtstreeks is ontstaan als gevolg van feit 2. Op de offerte die de benadeelde partij heeft bijgevoegd komen posten voor die niet in de aangifte zijn terug te vinden. De officier van justitie heeft deze posten dan ook van de vordering afgetrokken, de vordering op een bedrag van € 1.000,00 geschat en gevorderd dat dit bedrag wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft verzocht de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet kan worden vastgesteld dat de schade is ontstaan door het handelen van verdachte. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat de schatting van de officier van justitie niet redelijk is.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat alle op de offerte voorkomende posten zijn ontstaan door het onder 2 bewezen verklaarde. De rechtbank waardeert de materiële schade van de benadeelde partij op een bedrag van € 1.000,00 en concludeert dat dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank legt daarbij ook de schadevergoedingsmaatregel op.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het onvoldoende is onderbouwd.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert € 116,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 116,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank legt daarbij ook de schadevergoedingsmaatregel op.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijstde vordering van
[benadeelde 1] toe tot € 1.000,00 euro(zegge duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] € 1.000,00 euro (zegge duizend euro) de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 20 (twintig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijstde vordering van
[benadeelde 2] toe tot € 116,00 euro(zegge honderdzestien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] € 116,00 euro (zegge honderdzestien euro) de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 2 (twee) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en F.P. Lauwaars, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2018.