ECLI:NL:RBAMS:2018:1133

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
13/751002-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot minderjarigheid en dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 2 januari 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1995 in Polen, was ten tijde van het feit waarvoor hij werd vervolgd minderjarig. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure behandeld op een openbare zitting op 20 februari 2018, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) onderzocht, waarbij de raadsman aanvoerde dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf. De rechtbank concludeerde echter dat de weigeringsgrond niet van toepassing was, omdat de omzettingsbeslissing van 18 april 2016 de opgeëiste persoon verplichtte de vrijheidsstraf alsnog te ondergaan, zonder dat dit de aard of maat van de straf wijzigde. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor de waarborging van de rechten van minderjarigen primair bij de uitvaardigende lidstaat ligt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon zijn vrijheidsstraf kan ondergaan in Polen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, voorzitter, en mrs. J. Edgar en R.W.L. Koopmans, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. T. Smit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751002-18
RK nummer: 18/210
Datum uitspraak: 6 maart 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 januari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 maart 2017 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[Opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteland] (Polen) op [geboortedatum] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 februari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis, op 26 november 2013 gewezen door
the District Court of Poznań-Nowe Miasto and Wilda.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar, 4 maanden en 24 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 26 november 2013 heeft geleid.
Uit onderdeel b) van het EAB blijkt dat bij voornoemd vonnis de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf voorwaardelijk is opgeschort.
Bij beslissing van 18 april 2016 van
the District Court of Poznań-Nowe Miasto and Wildais de tenuitvoerlegging van de straf bevolen.
De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de zitting waar de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf is uitgesproken, met als gevolg dat hij zich niet tegen de voorgenomen tenuitvoerlegging heeft kunnen verweren. Nu de opgeëiste persoon minderjarig was ten tijde van het feit waarvoor hij is veroordeeld, klemt dit des te meer. Om deze reden moet ook de procedure waarin de tenuitvoerlegging is gelast worden getoetst aan artikel 12 van de OLW. Dit dient te leiden tot weigering van de overlevering voor dit vonnis, aldus de raadsman.
Onder verwijzing naar de overwegingen in haar uitspraak van 11 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:153 komt de rechtbank tot de conclusie dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet op de omzettingsbeslissing van toepassing is.
De omzettingsbeslissing van 18 april 2016 houdt namelijk in dat de opgeëiste persoon de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf alsnog moet ondergaan en heeft daarom de aard noch de maat van de aanvankelijk uitgesproken straf gewijzigd. Voornoemde omzettingsprocedure valt daarom niet onder het begrip ‘proces dat tot de beslissing heeft geleid’ in de zin van artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel. Niet valt in te zien waarom dit begrip anders zou moeten worden uitgelegd indien de opgeëiste persoon ten tijde van het feit waarvoor hij is veroordeeld nog minderjarig was.
In verband met de minderjarigheid stelt de rechtbank verder vast dat de opgeëiste persoon op de pleegdatum van het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt, te weten 17 augustus 2012, de in artikel 10 OLW genoemde minimumleeftijd van 12 jaar reeds had bereikt.
Voorts wijst de rechtbank op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 januari 2018 (ECLI :EU:C:2018:27). In dat arrest heeft het Hof onder meer overwogen (punt 50) dat het waarborgen van de rechten, waaronder die van minderjarigen, in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de uitvaardigende lidstaat, waarbij ervan dient te worden uitgegaan dat deze lidstaat het Unierecht en in het bijzonder de in dit recht erkende grondrechten eerbiedigt. En voorts (punt 62) dat artikel 3, punt 3 van het Kaderbesluit zo moet worden uitgelegd dat de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat alleen moet nagaan of de betrokkene de minimumleeftijd heeft bereikt om in de uitvoerende lidstaat verantwoordelijk te worden gesteld voor de feiten die ten grondslag liggen aan het aanhoudingsbevel, zonder dat zij rekening hoeft te houden met eventuele
aanvullende voorwaarden inzake een gepersonaliseerde beoordeling die in het recht van deze lidstaat concreet worden gesteld voor de vervolging of eventuele veroordeling van een minderjarige. Ingevolge artikel 486 van het Wetboek van strafvordering is de minimumleeftijd voor strafrechtelijk vervolging volgens Nederlands recht dezelfde als genoemd in artikel 10 OLW, te weten 12 jaar.
Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang totde plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 10 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[Opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. J. Edgar en R.W.L. Koopmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2018.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.