In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 2 januari 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1995 in Polen, was ten tijde van het feit waarvoor hij werd vervolgd minderjarig. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure behandeld op een openbare zitting op 20 februari 2018, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) onderzocht, waarbij de raadsman aanvoerde dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf. De rechtbank concludeerde echter dat de weigeringsgrond niet van toepassing was, omdat de omzettingsbeslissing van 18 april 2016 de opgeëiste persoon verplichtte de vrijheidsstraf alsnog te ondergaan, zonder dat dit de aard of maat van de straf wijzigde. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor de waarborging van de rechten van minderjarigen primair bij de uitvaardigende lidstaat ligt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon zijn vrijheidsstraf kan ondergaan in Polen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, voorzitter, en mrs. J. Edgar en R.W.L. Koopmans, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. T. Smit.