4.3Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaringen van aangevers onbetrouwbaar moeten worden geacht en om die reden dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever [slachtoffer 1] is op 16 januari 2015 naar aanleiding van de verdenking van een strafbaar feit aangehouden. Diezelfde dag is hij door de Vreemdelingenpolitie gehoord, waarna op
19 januari 2015 een informatief gesprek mensenhandel heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft de Vreemdelingenpolitie een aanvraag voor een tijdelijk verblijf van [slachtoffer 1] gedurende het strafrechtelijk onderzoek (B8-procedure) bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ingediend. Op 9 april 2015 is de aanvraag door de IND afgewezen vanwege het feit dat [slachtoffer 1] veroordeeld is voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank constateert dat [slachtoffer 1] , nadat hij op 11 maart 2015 aangifte tegen verdachte had gedaan, op
27 augustus 2015 en 6 oktober 2015 nader is gehoord, waarbij hij gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd die in lijn zijn met de eerder door hem afgelegde verklaringen.
Aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn aangetroffen bij de doorzoeking van het bedrijfspand van [naam bedrijf] op 5 september 2015 terwijl zij voor verdachte aan het werk waren. [slachtoffer 2] heeft diezelfde dag belastend over verdachte verklaard. Hij heeft onder meer verklaard dat hij heel veel moest werken voor heel weinig geld. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] op 9 september 2015 aangifte van mensenhandel heeft gedaan. Tijdens dat verhoor hebben de verhorende verbalisanten hem, door tussenkomst van de Vreemdelingenpolitie, de B8-procedure aangeboden.
Ook [slachtoffer 3] heeft tijdens een informatief gesprek mensenhandel op 5 september 2015 belastend over verdachte verklaard alvorens hem de B8-procedure is aangeboden. Hij verklaarde bereid te zijn om aangifte te doen, maar wenste geen gebruik te maken van de B8-procedure.
Gelet op het voorgaande mist het verweer van de raadsman, dat aangevers belastend over verdachte hebben verklaard om zo in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning, feitelijke grondslag. Aangevers hebben verder consistent en gedetailleerd verklaard over hun werkzaamheden voor verdachte en de omstandigheden waaronder zij deze verrichtten, en deze verklaringen worden op belangrijke punten ondersteund door de verklaring van [alias slachtoffer 4] , de broer van verdachte en de bevindingen met betrekking tot de camerabeelden. De rechtbank ziet in het voorgaande geen reden de verklaringen van aangevers onbetrouwbaar te achten en van het bewijs uit te sluiten.
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel. De rechtbank overweegt als volgt.
Beoordelingskader mensenhandel
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 273f Sr en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. De strafbaarstelling van mensenhandel stelt het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”.
Het in art. 273f, eerste lid Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raadvolgt dat (het oogmerk van) 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º Sr. De verweten gedragingen kunnen eerst dan als mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkenen meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller, verdachte, wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
De rechtbank benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van de in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 1º Sr genoemde dwangmiddelen op zich zelf beschouwd niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat (het oogmerk van) uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid van betrokkenen.
Naar aanleiding van een informatief gesprek mensenhandel met [slachtoffer 1] in januari 2015 waarin hij heeft verklaard dat hij door verdachte is uitgebuit, heeft zijn raadsman bij de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) een melding gedaan van uitbuiting/mensenhandel bij het bedrijf [naam bedrijf] , gevestigd in [plaats] , waarvan verdachte eigenaar is en alwaar [slachtoffer 1] werkzaam was.
[slachtoffer 1] heeft op 11 maart 2015 aangifte gedaan van mensenhandel. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij verdachte heeft gevraagd om werk en dat verdachte hem diezelfde dag met de auto heeft opgehaald en naar het bedrijfspand van [naam bedrijf] heeft gebracht. Hij heeft ongeveer negen maanden voor verdachte gewerkt. Hij was met verdachte overeengekomen dat hij zes dagen per week zou werken en dat hij daarvoor € 1.000,00 per maand zou ontvangen. Er waren geen afspraken gemaakt over het aantal te werken uren. Hij begon om 17.00 uur met werken en werkte gemiddeld vier dagen per week tot 12.00 uur en twee dagen per week tot 10.00 uur. In het pand was het smerig met olie en meel en er liepen overal muizen. Verdachte betaalde hem niet volledig uit en hield een groot deel van zijn salaris onder zich. Verdachte gaf dagelijks door hoeveel roti’s gemaakt moesten worden, de bestelling moest af zijn en er mochten geen pauzes worden genomen. Verdachte dreigde dat hij hem naar India terug zou sturen als hij een fout zou maken. Verdachte schold hem uit en dreigde dat zwarte mensen hem neer zou schieten. Verdachte zei ook dat zijn vrouw bij de politie had gewerkt en dat ze pistolen hadden liggen thuis. [slachtoffer 1] voelde zich daardoor bedreigd. Verdachte heeft hem een aantal keer geslagen en een keer een mixer naar zijn been gegooid. Hij durfde niet terug te slaan, omdat verdachte had aangegeven papieren voor hem te regelen. Hij voelde zich afhankelijk. Hij voelde zich gedwongen om te werken, want hij had geen geld en geen ander werk. [slachtoffer 1] sliep vijf dagen per week bij [naam bedrijf] op een paar stoelen die hij tegen elkaar schoof.
Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 1] heeft nader politieonderzoek plaatsgevonden. Op 10 augustus 2015 is een videocamera geplaatst, gericht op de voorzijde van het bedrijfspand van [naam bedrijf] . Na het uitkijken van de beeldopnamen die gemaakt zijn in de periode van 10 augustus 2015 tot en met 19 augustus 2015 werd geconstateerd dat in het bedrijfspand elke nacht, met uitzondering van de nacht van zaterdag op zondag, door tenminste drie personen werd gewerkt. Het werk ving laat in de middag dan wel vroeg in de avond aan en werd de volgende dag omstreeks 09.00 uur of later beëindigd. Elke ochtend, met uitzondering van zondagochtend, stopte de auto van verdachte voor het bedrijfspand. In de auto werden dozen en zakken geladen, waarna verdachte wegreed.
Op 5 september 2015 werden [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [alias slachtoffer 4] bij een doorzoeking van het bedrijfspand van [naam bedrijf] werkend aangetroffen. Geen van hen sprak de Nederlandse taal en zij bleken allen illegaal in Nederland te verblijven. Tevens werden door de inspecteurs van SZW diverse tekortkomingen op het gebied van (voedsel)hygiëne geconstateerd. Van de situatie ter plaatse zijn foto’s gemaakt.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij gedurende anderhalf tot twee jaar erg lange werkdagen maakte bij [naam bedrijf] . Hij werkte per dag minimaal twaalf uren en maximaal zeventien uren. Hij mocht geen pauze houden. De begintijd van het werk stond vast, maar de eindtijd niet. Verdachte heeft met hem geen afspraken gemaakt over vrije dagen. Het werk was pas klaar als de door verdachte doorgegeven bestelling af was en verdachte dreigde met ontslag als het werk niet op tijd af was. Soms werd er loon ingehouden.Aangezien hij niet voldoende aan rust toekwam, is hij eens bijna in slaap gevallen boven een hete pan. De tafels waar het deeg op moest worden gerold, waren kapot. De gaspitten waren instabiel en de pannen werden nooit vervangen.Verdachte heeft hem een keer een duw in zijn rug gegeven terwijl hij bij de hete bakplaat stond.Hij sliep 2 à 3 keer per maand in het bedrijfspand omdat er te weinig tijd was om tussen het werk door naar huis te gaan om te slapen.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij gedurende anderhalve maand zes dagen per week heeft gewerkt.Ze mochten geen pauze nemen, het was erg warm bij [naam bedrijf] en ze moesten doorwerken tot de target van die dag was gehaald.Zijn dagelijkse werkzaamheden bestonden uit het kneden van 25 kilo deeg, op de grond in een teil. Door het lange werken aan een hete plaat voor de roti’s zijn de vingers van [slachtoffer 3] gevoelloos geworden. [slachtoffer 3] had met verdachte afgesproken dat hij € 35,00 per gewerkte dag zou verdienen. Er was geen arbeidscontract opgemaakt. Verdachte hield salaris achter, [slachtoffer 3] vermoedt omdat hij dan niet weg zou gaan.
Uit de verklaringen van aangevers volgt dat zij onder zeer slechte omstandigheden moesten werken. Er waren geen afspraken gemaakt over het aantal te werken uren en aangevers konden per dag slechts enkele uren slapen. Loonbetaling bleef vaak grotendeels achterwege. Verdachte wist dat zij illegaal in Nederland verbleven.Dat was de reden dat zij vooral
’s nachts moesten werken. Op deze wijze werd het risico dat de illegale werknemers bij controles zouden worden opgemerkt verkleind. In het bedrijfspand was het extreem warm, omdat het rolluik niet open mocht, eveneens zodat de illegale werknemers onopgemerkt zouden blijven. Verdachte had instructies gegeven wat te doen bij een eventuele controle.Er werd gewerkt met hete olie, maar aangevers kregen, zo hebben zij verklaard, geen beschermende kleding.Ook sliepen ze regelmatig bij [naam bedrijf] terwijl daarvoor, anders dan dat stoelen tegen elkaar konden worden gezet, geen voorzieningen aanwezig waren.Aangevers hebben verklaard dat verdachte geen medische zorg heeft geregeld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich daarom ten opzichte van aangevers heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel. Aangevers verkeerden in een situatie die niet gelijk was aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren. Aangevers waren illegaal in Nederland en afhankelijk van het werk dat zij voor verdachte verrichten en de, naar Nederlandse maatstaven, zeer lage beloning die zij daarvoor ontvingen, Verdachte heeft aangevers onder zeer slechte en ongezonde omstandigheden arbeid laten verrichten. Door de vele uren die zij moesten werken werden ze min of meer gedwongen om bij [naam bedrijf] te blijven slapen onder omstandigheden die niet anders dan als erbarmelijk kunnen worden omschreven. Het overeengekomen loon werd niet volledig door verdachte uitbetaald en aangevers werd voorgehouden dat het loon later alsnog zou worden uitbetaald, wat hen nog afhankelijker van verdachte maakte. Immers, wanneer ze met het werk zouden stoppen, dan waren ze er zeker van dat ze het verschuldigde loon niet meer zouden ontvangen. Arbeidsovereenkomsten waren niet opgesteld en aangevers konden zich vanwege hun illegaliteit niet tot instanties of de rechter wenden.
De verklaring van verdachte dat hij goed voor zijn werknemers zorgde en hen eten en drinken verstrekte, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. De brief van huisarts [naam huisarts] , die verdachte heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij medische zorg voor aangevers heeft geregeld, maakt dit niet anders. Hieruit blijkt slechts in het algemeen dat verdachte met passanten bij de huisarts is langs gegaan. Deze verklaring sluit de verklaringen van aangevers, dat verdachte voor hen nooit medische zorg heeft geregeld op het moment dat zij waren verwond, niet uit.
Verdachte heeft blijkens zijn verklaring welbewust personen tewerkgesteld en in zijn bedrijf gehuisvest, van wie hij wist dat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland hadden. Omdat deze personen gelet op hun maatschappelijke positie weinig keuze hadden en geen eisen konden stellen, kon verdachte de arbeidsvoorwaarden volledig zelf bepalen en waren aangevers aan hem overgeleverd. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feitelijkheden en het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht van dien aard zijn geweest dat daarmee diepgaand inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en op de persoonlijke vrijheid van de betrokken illegale werknemers. Met deze goedkope arbeidskrachten was verdachte in staat om gedurende een langdurige periode tegen zeer lage kosten een hoge omzet te genereren. Dat verdachte hier voordeel uit heeft getrokken is evident. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte aangevers heeft uitgebuit.