ECLI:NL:RBAMS:2018:1117

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
13/845606-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mensenhandel en mensensmokkel in Amsterdam

Op 1 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een 42-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden voor mensenhandel en mensensmokkel. De man werd beschuldigd van het uitbuiten van illegale werknemers in zijn rotifabriek tussen juli 2013 en september 2015. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn werknemers onder erbarmelijke omstandigheden had laten werken, hen niet of nauwelijks had betaald en hen had gedwongen om in zijn bedrijf te blijven. De rechtbank vond dat de verdachte misbruik had gemaakt van de kwetsbare positie van de werknemers, die illegaal in Nederland verbleven en daardoor afhankelijk waren van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel door middel van arbeidsuitbuiting en mensensmokkel door de werknemers te huisvesten in zijn bedrijf. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de slachtoffers, die in totaal meer dan € 50.000 aan schadevergoeding vorderden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers had geschonden, maar ook de belangen van de Nederlandse overheid had ondermijnd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845606-15 (Promis)
Datum uitspraak: 1 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Ling en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.A. Dayala naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
mensenhandel door middel van arbeidsuitbuiting ten aanzien van [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] alias [alias slachtoffer 3] in de periode van 1 juli 2013 tot en met 5 september 2015 in Amsterdam, in elk geval in Nederland;
mensensmokkel van [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] alias [alias slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] alias [alias slachtoffer 4] in de periode van 1 juli 2013 tot en met 5 september 2015 in Amsterdam, in elk geval in Nederland.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft, aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir, daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting de hem ten laste gelegde mensenhandel ontkend. Hij heeft verklaard dat aangevers [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] alias [alias slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) voor hem hebben gewerkt bij zijn bedrijf [naam bedrijf] te [plaats] . Hij wist dat aangevers illegaal in Nederland verbleven en hij heeft hen bij [naam bedrijf] laten werken omdat hij hen wilde helpen. Hij heeft hen altijd betaald voor de door hen uitgevoerde werkzaamheden. Er waren bij [naam bedrijf] dagelijks, met uitzondering van zondagen, ten minste drie personen aan het werk. Hij betaalde aangevers 50 euro per persoon per gewerkte dag. Ze moesten om 18.00 uur à 19.00 uur op het werk zijn. Er was dagelijks voor 7 à 8 uur werk te verrichten. Zij mochten zelf hun werktijden bepalen en pauzes nemen, als de door verdachte dagelijks doorgegeven bestelling maar af zou zijn. Als zij midden in de nacht klaar waren, dan bleven zij bij [naam bedrijf] wachten omdat er ’s nachts geen openbaar vervoer reed. Ze overnachtten niet bij [naam bedrijf] , maar gingen soms wel even rusten op stoelen in afwachting van de komst van verdachte in de ochtend. Verdachte bracht hen in de ochtend geregeld naar Station Amsterdam Sloterdijk. Verdachte heeft hen nooit bedreigd en ook geen geweld gebruikt. Hij heeft medische zorg geregeld indien nodig en heeft voorts regelmatig uitjes georganiseerd voor zijn werknemers.
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota betoogd dat verdachte van de hem ten laste gelegde mensenhandel dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat de verklaringen van aangevers onbetrouwbaar zijn, omdat zij hun verklaringen niet direct en vrijwillig hebben afgelegd, maar pas nadat aan hen de zogeheten B8-procedure [1] was uitgelegd, inhoudende dat zij in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning indien zij slachtoffer zijn van mensenhandel. Ook het feit dat aangevers allen een valse naam hebben opgegeven is een indicatie dat zij valse getuigenverklaringen hebben afgelegd, ook om oneigenlijk gebruik te kunnen maken van de B8-procedure. Nu de verklaringen van aangevers onbetrouwbaar moeten worden geacht, dienen deze te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is geweest van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, of enig ander dwangmiddel. Verdachte heeft weliswaar illegale werknemers in dienst gehad, maar van uitbuiting was geen sprake. Verdachte betaalde aangevers loon voor hun werkzaamheden. Dat verdachte een loon uitbetaalde dat wellicht lager was dan het loon dat aan een legale werknemer die op basis van een arbeidscontract werkt, zou worden betaald, maakt nog niet dat sprake is van uitbuiting. Verdachte zorgde voor eten en drinken voor aangevers, organiseerde vaak uitjes voor hen als uiting van waardering en regelde medische zorg als dat nodig was. Aangevers konden voorafgaand aan de te verrichten werkzaamheden bij [naam bedrijf] uitrusten. Het enkele feit dat zij zich ophielden bij [naam bedrijf] , wel eens in het pand sliepen en met verdachte mee reden om reiskosten te besparen, maakt niet dat er sprake is geweest van het vervoeren of huisvesten van aangevers, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde mensensmokkel heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Volgens de raadsman kan niet worden vastgesteld dat verdachte aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en zijn broer [alias slachtoffer 4] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel hen uit winstbejag daartoe middelen of inlichtingen heeft verschaft. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van februari 2016 [2] , waarin is bepaald dat artikel 197b Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet op vergrijpen die het beleid om illegaal verblijf in Nederland tegen te gaan, frustreren en een acute gevaarzetting opleveren voor de publieke kas. Op geen enkele wijze heeft verdachte zodanig gehandeld, laat staan dat hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt, aldus de raadsman.
4.3
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de verklaringen van aangevers onbetrouwbaar moeten worden geacht en om die reden dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever [slachtoffer 1] is op 16 januari 2015 naar aanleiding van de verdenking van een strafbaar feit aangehouden. Diezelfde dag is hij door de Vreemdelingenpolitie gehoord, waarna op
19 januari 2015 een informatief gesprek mensenhandel heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft de Vreemdelingenpolitie een aanvraag voor een tijdelijk verblijf van [slachtoffer 1] gedurende het strafrechtelijk onderzoek (B8-procedure) bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ingediend. Op 9 april 2015 is de aanvraag door de IND afgewezen vanwege het feit dat [slachtoffer 1] veroordeeld is voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank constateert dat [slachtoffer 1] , nadat hij op 11 maart 2015 aangifte tegen verdachte had gedaan, op
27 augustus 2015 en 6 oktober 2015 nader is gehoord, waarbij hij gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd die in lijn zijn met de eerder door hem afgelegde verklaringen.
Aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn aangetroffen bij de doorzoeking van het bedrijfspand van [naam bedrijf] op 5 september 2015 terwijl zij voor verdachte aan het werk waren. [slachtoffer 2] heeft diezelfde dag belastend over verdachte verklaard. Hij heeft onder meer verklaard dat hij heel veel moest werken voor heel weinig geld. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] op 9 september 2015 aangifte van mensenhandel heeft gedaan. Tijdens dat verhoor hebben de verhorende verbalisanten hem, door tussenkomst van de Vreemdelingenpolitie, de B8-procedure aangeboden.
Ook [slachtoffer 3] heeft tijdens een informatief gesprek mensenhandel op 5 september 2015 belastend over verdachte verklaard alvorens hem de B8-procedure is aangeboden. Hij verklaarde bereid te zijn om aangifte te doen, maar wenste geen gebruik te maken van de B8-procedure.
Gelet op het voorgaande mist het verweer van de raadsman, dat aangevers belastend over verdachte hebben verklaard om zo in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning, feitelijke grondslag. Aangevers hebben verder consistent en gedetailleerd verklaard over hun werkzaamheden voor verdachte en de omstandigheden waaronder zij deze verrichtten, en deze verklaringen worden op belangrijke punten ondersteund door de verklaring van [alias slachtoffer 4] , de broer van verdachte en de bevindingen met betrekking tot de camerabeelden. De rechtbank ziet in het voorgaande geen reden de verklaringen van aangevers onbetrouwbaar te achten en van het bewijs uit te sluiten.
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel. De rechtbank overweegt als volgt.
Beoordelingskader mensenhandel
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 273f Sr en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. De strafbaarstelling van mensenhandel stelt het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”.
Het in art. 273f, eerste lid Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [3] volgt dat (het oogmerk van) 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º Sr. De verweten gedragingen kunnen eerst dan als mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkenen meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller, verdachte, wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
De rechtbank benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van de in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 1º Sr genoemde dwangmiddelen op zich zelf beschouwd niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat (het oogmerk van) uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid van betrokkenen.
Beoordeling
Naar aanleiding van een informatief gesprek mensenhandel met [slachtoffer 1] in januari 2015 waarin hij heeft verklaard dat hij door verdachte is uitgebuit, heeft zijn raadsman bij de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) een melding gedaan van uitbuiting/mensenhandel bij het bedrijf [naam bedrijf] , gevestigd in [plaats] , waarvan verdachte eigenaar is en alwaar [slachtoffer 1] werkzaam was.
[slachtoffer 1] heeft op 11 maart 2015 aangifte gedaan van mensenhandel. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij verdachte heeft gevraagd om werk en dat verdachte hem diezelfde dag met de auto heeft opgehaald en naar het bedrijfspand van [naam bedrijf] heeft gebracht. Hij heeft ongeveer negen maanden voor verdachte gewerkt. Hij was met verdachte overeengekomen dat hij zes dagen per week zou werken en dat hij daarvoor € 1.000,00 per maand zou ontvangen. Er waren geen afspraken gemaakt over het aantal te werken uren. Hij begon om 17.00 uur met werken en werkte gemiddeld vier dagen per week tot 12.00 uur en twee dagen per week tot 10.00 uur. In het pand was het smerig met olie en meel en er liepen overal muizen. Verdachte betaalde hem niet volledig uit en hield een groot deel van zijn salaris onder zich. Verdachte gaf dagelijks door hoeveel roti’s gemaakt moesten worden, de bestelling moest af zijn en er mochten geen pauzes worden genomen. Verdachte dreigde dat hij hem naar India terug zou sturen als hij een fout zou maken. Verdachte schold hem uit en dreigde dat zwarte mensen hem neer zou schieten. Verdachte zei ook dat zijn vrouw bij de politie had gewerkt en dat ze pistolen hadden liggen thuis. [slachtoffer 1] voelde zich daardoor bedreigd. Verdachte heeft hem een aantal keer geslagen en een keer een mixer naar zijn been gegooid. Hij durfde niet terug te slaan, omdat verdachte had aangegeven papieren voor hem te regelen. Hij voelde zich afhankelijk. Hij voelde zich gedwongen om te werken, want hij had geen geld en geen ander werk. [slachtoffer 1] sliep vijf dagen per week bij [naam bedrijf] op een paar stoelen die hij tegen elkaar schoof. [4]
Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 1] heeft nader politieonderzoek plaatsgevonden. Op 10 augustus 2015 is een videocamera geplaatst, gericht op de voorzijde van het bedrijfspand van [naam bedrijf] . Na het uitkijken van de beeldopnamen die gemaakt zijn in de periode van 10 augustus 2015 tot en met 19 augustus 2015 werd geconstateerd dat in het bedrijfspand elke nacht, met uitzondering van de nacht van zaterdag op zondag, door tenminste drie personen werd gewerkt. Het werk ving laat in de middag dan wel vroeg in de avond aan en werd de volgende dag omstreeks 09.00 uur of later beëindigd. Elke ochtend, met uitzondering van zondagochtend, stopte de auto van verdachte voor het bedrijfspand. In de auto werden dozen en zakken geladen, waarna verdachte wegreed. [5]
Op 5 september 2015 werden [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [alias slachtoffer 4] bij een doorzoeking van het bedrijfspand van [naam bedrijf] werkend aangetroffen. Geen van hen sprak de Nederlandse taal en zij bleken allen illegaal in Nederland te verblijven. Tevens werden door de inspecteurs van SZW diverse tekortkomingen op het gebied van (voedsel)hygiëne geconstateerd. Van de situatie ter plaatse zijn foto’s gemaakt. [6]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij gedurende anderhalf tot twee jaar erg lange werkdagen maakte bij [naam bedrijf] . Hij werkte per dag minimaal twaalf uren en maximaal zeventien uren. Hij mocht geen pauze houden. De begintijd van het werk stond vast, maar de eindtijd niet. Verdachte heeft met hem geen afspraken gemaakt over vrije dagen. Het werk was pas klaar als de door verdachte doorgegeven bestelling af was en verdachte dreigde met ontslag als het werk niet op tijd af was. Soms werd er loon ingehouden. [7] Aangezien hij niet voldoende aan rust toekwam, is hij eens bijna in slaap gevallen boven een hete pan. De tafels waar het deeg op moest worden gerold, waren kapot. De gaspitten waren instabiel en de pannen werden nooit vervangen. [8] Verdachte heeft hem een keer een duw in zijn rug gegeven terwijl hij bij de hete bakplaat stond. [9] Hij sliep 2 à 3 keer per maand in het bedrijfspand omdat er te weinig tijd was om tussen het werk door naar huis te gaan om te slapen. [10]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij gedurende anderhalve maand zes dagen per week heeft gewerkt. [11] Ze mochten geen pauze nemen, het was erg warm bij [naam bedrijf] en ze moesten doorwerken tot de target van die dag was gehaald. [12] Zijn dagelijkse werkzaamheden bestonden uit het kneden van 25 kilo deeg, op de grond in een teil. Door het lange werken aan een hete plaat voor de roti’s zijn de vingers van [slachtoffer 3] gevoelloos geworden. [slachtoffer 3] had met verdachte afgesproken dat hij € 35,00 per gewerkte dag zou verdienen. Er was geen arbeidscontract opgemaakt. Verdachte hield salaris achter, [slachtoffer 3] vermoedt omdat hij dan niet weg zou gaan. [13]
Uit de verklaringen van aangevers volgt dat zij onder zeer slechte omstandigheden moesten werken. Er waren geen afspraken gemaakt over het aantal te werken uren en aangevers konden per dag slechts enkele uren slapen. Loonbetaling bleef vaak grotendeels achterwege. Verdachte wist dat zij illegaal in Nederland verbleven. [14] Dat was de reden dat zij vooral
’s nachts moesten werken. Op deze wijze werd het risico dat de illegale werknemers bij controles zouden worden opgemerkt verkleind. In het bedrijfspand was het extreem warm, omdat het rolluik niet open mocht, eveneens zodat de illegale werknemers onopgemerkt zouden blijven. Verdachte had instructies gegeven wat te doen bij een eventuele controle. [15] Er werd gewerkt met hete olie, maar aangevers kregen, zo hebben zij verklaard, geen beschermende kleding. [16] Ook sliepen ze regelmatig bij [naam bedrijf] terwijl daarvoor, anders dan dat stoelen tegen elkaar konden worden gezet, geen voorzieningen aanwezig waren. [17] Aangevers hebben verklaard dat verdachte geen medische zorg heeft geregeld. [18]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich daarom ten opzichte van aangevers heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel. Aangevers verkeerden in een situatie die niet gelijk was aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren. Aangevers waren illegaal in Nederland en afhankelijk van het werk dat zij voor verdachte verrichten en de, naar Nederlandse maatstaven, zeer lage beloning die zij daarvoor ontvingen, Verdachte heeft aangevers onder zeer slechte en ongezonde omstandigheden arbeid laten verrichten. Door de vele uren die zij moesten werken werden ze min of meer gedwongen om bij [naam bedrijf] te blijven slapen onder omstandigheden die niet anders dan als erbarmelijk kunnen worden omschreven. Het overeengekomen loon werd niet volledig door verdachte uitbetaald en aangevers werd voorgehouden dat het loon later alsnog zou worden uitbetaald, wat hen nog afhankelijker van verdachte maakte. Immers, wanneer ze met het werk zouden stoppen, dan waren ze er zeker van dat ze het verschuldigde loon niet meer zouden ontvangen. Arbeidsovereenkomsten waren niet opgesteld en aangevers konden zich vanwege hun illegaliteit niet tot instanties of de rechter wenden.
De verklaring van verdachte dat hij goed voor zijn werknemers zorgde en hen eten en drinken verstrekte, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. De brief van huisarts [naam huisarts] , die verdachte heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij medische zorg voor aangevers heeft geregeld, maakt dit niet anders. Hieruit blijkt slechts in het algemeen dat verdachte met passanten bij de huisarts is langs gegaan. Deze verklaring sluit de verklaringen van aangevers, dat verdachte voor hen nooit medische zorg heeft geregeld op het moment dat zij waren verwond, niet uit.
Verdachte heeft blijkens zijn verklaring welbewust personen tewerkgesteld en in zijn bedrijf gehuisvest, van wie hij wist dat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland hadden. Omdat deze personen gelet op hun maatschappelijke positie weinig keuze hadden en geen eisen konden stellen, kon verdachte de arbeidsvoorwaarden volledig zelf bepalen en waren aangevers aan hem overgeleverd. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feitelijkheden en het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht van dien aard zijn geweest dat daarmee diepgaand inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en op de persoonlijke vrijheid van de betrokken illegale werknemers. Met deze goedkope arbeidskrachten was verdachte in staat om gedurende een langdurige periode tegen zeer lage kosten een hoge omzet te genereren. Dat verdachte hier voordeel uit heeft getrokken is evident. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte aangevers heeft uitgebuit.
4.4
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte heeft [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [alias slachtoffer 4] voor zich laten werken bij zijn bedrijf [naam bedrijf] . [19]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij vijf dagen per week bij [naam bedrijf] op een paar stoelen sliep. [20] [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij 2 tot 3 keer per maand bij [naam bedrijf] bleef slapen, omdat er tussen het werk door geen tijd was om naar huis te gaan. [21] Ook [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij bij [naam bedrijf] op stoelen sliep. [22] [alias slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij sinds zijn aankomst in Nederland altijd in de woning van verdachte heeft gewoond en geslapen. [23]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat niemand bij [naam bedrijf] sliep, maar dat de tewerkgestelden voor of na het werk soms een paar uurtjes gingen rusten. De rechtbank gaat echter uit van de juistheid van hetgeen aangevers hierover hebben verklaard. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking, dat verdachte eerder bij de politie heeft verklaard dat de tewerkgestelden in het bedrijfspand op stoelen konden slapen en voorafgaand of na hun werkzaamheden bleven slapen. [24] Voorts heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat zijn broer [alias slachtoffer 4] af en toe bij hem woonde. [25] De rechtbank kent meer waarde toe aan deze door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen dan aan zijn verklaring ter terechtzitting.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door het geven van een werkplek en onderdak behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland en dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Verdachte wist dat voornoemde personen illegaal in Nederland verbleven. Doordat hij hen minder hoefde te betalen dan legale werknemers kon het bedrijf [naam bedrijf] flink op arbeidskosten besparen. Aldus heeft verdachte uit winstbejag gehandeld. Het verweer wordt verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
in de periode van 1 juli 2013 tot en met 5 september 2015 te Amsterdam [slachtoffer 1] alias
[alias slachtoffer 1] (G-001) en/of [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] (G-002) en/of [slachtoffer 3] alias [alias slachtoffer 3] (G-003),
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht heeft vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting van die personen
en
[slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] (G-001) en
[slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] (G-002) en
[slachtoffer 3] alias [alias slachtoffer 3] (G-003),
met het hierboven genoemde middel heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die personen,
immers heeft verdachte met dat oogmerk en/of opzet terwijl voornoemde personen niet of
nauwelijks de Nederlandse taal spraken en/of bekend waren met de
Nederlandse samenleving
- bepaald dat genoemde personen niet vrijelijk konden beschikken over het door hen verdiende geld en/of
- genoemde personen zes dagen per week lange werkdagen van 12 tot 17 uur laten maken en/of gedreigd met ontslag als de bestellingen niet tijdig klaar waren en/of in een te warme werkruimte laten werken met ondeugdelijk materieel en
- [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] , gedurende de werkdagen gehuisvest in het bedrijfspand waar zijn, verdachtes, bedrijf was gevestigd en
- die [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] verteld dat hij 1000 euro per maand zou verdienen en
- die [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] meermalen geslagen en een mixer tegen zijn been gegooid en
- die [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] met een auto opgehaald en hem naar [naam bedrijf] gebracht en
- tegen [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] gezegd dat zijn, verdachtes, vrouw bij de politie had gewerkt en dat zij pistolen thuis hadden liggen en hij verdachte hem zo kon laten vermoorden en zwarte mensen hem met een pistool zouden doodschieten en
- met [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] geen afspraken over vrije dagen gemaakt en
- tegen [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] gezegd dat hij niet meer terug hoefde te komen als hij niet op tijd klaar was met zijn werk en
- tegen [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] medegedeeld dat de begintijd vaststond maar zijn eindtijd niet en
- [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] gedreigd met ontslag en
- [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] een duw in zijn rug gegeven terwijl hij (de rechtbank begrijpt:
[slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] ) bij de hete bakplaat stond en
- met [slachtoffer 3] alias [alias slachtoffer 3] afgesproken dat hij 35 euro per dag zou verdienen en
- met [slachtoffer 3] alias [alias slachtoffer 3] geen arbeidscontract opgemaakt en
- geen medische hulp/zorg geregeld en
gelet op vorenstaande aldus bewerkstelligd dat genoemde personen van verdachte afhankelijk waren in welke afhankelijkheidssituatie genoemde personen zich niet konden en/of
durfden te verzetten tegen en/of onttrekken aan die financiële uitbuiting en opgedragen arbeid.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
in de periode van 1 juli 2013 tot en met 5 september 2015 te Amsterdam personen te weten
[slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] (G-001) en [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] (G-002) en [slachtoffer 3] alias
[alias slachtoffer 3] (G-003) en [slachtoffer 4] alias [alias slachtoffer 4] (G-004) uit winstbejag middelen heeft verschaft bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, immers heeft verdachte ervoor gezorgd dat bovengenoemde personen werk hadden door de tewerkstelling van die personen in het door verdachte gedreven bedrijf [naam bedrijf] en/of bovengenoemde personen onderdak geboden in het bedrijfspand van [naam bedrijf] en/of in zijn woning, zulks terwijl hij, verdachte wist dat dit verblijf wederrechtelijk was, van welke feiten hij een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 (vijfentwintig) maanden.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, voor het geval de rechtbank zijn primaire standpunt tot integrale vrijspraak niet zou volgen, verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het feit dat hij inmiddels de wijze waarop hij zijn onderneming [naam bedrijf] exploiteert rigoureus heeft gewijzigd. Hij maakt geen gebruik meer van illegale werknemers en heeft alleen legale oproepkrachten in dienst die op basis van een arbeidscontract voor verdachte werken. Daarnaast draagt hij loonbelasting en premies af.
Voorts heeft de raadsman verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met het verstrijken van de redelijke termijn en met het feit dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld. De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen uitgebuit door hen onder zeer slechte omstandigheden in zijn rotifabriek arbeid te laten verrichten en aldaar te huisvesten. Verdachte wist dat zijn werknemers illegaal in Nederland verbleven. In het bedrijfspand was het extreem warm. Het rolluik mocht niet open omdat verdachte wilde voorkomen dat de illegale werknemers door de autoriteiten zouden worden opgemerkt. Verdachte heeft hen laten werken tegen – naar Nederlandse maatstaven – zeer lage lonen, die vaak niet of slechts gedeeltelijk werden uitbetaald. Het achterstallig loon werd soms in het vooruitzicht gesteld maar vervolgens niet uitbetaald. Er moest ’s nachts gewerkt worden zonder compensatie voor de afwijkende werktijden en er waren geen afspraken gemaakt over het aantal te werken uren. Er moest worden doorgewerkt totdat de door verdachte doorgegeven bestelling af was. Verdachte dreigde met ontslag als bestellingen niet op tijd gereed waren en is meermalen (verbaal) gewelddadig geweest naar een illegale werknemer. Met enige regelmaat bleven de illegale werknemers in het bedrijfspand slapen, zodat zij in hun spaarzame vrije uren geen tijd kwijt zouden zijn aan het reizen van en naar hun werk, maar konden slapen. Zij hadden door hun rechteloze positie geen mogelijkheden om tegen deze misstanden op te komen. Door aldus te handelen heeft verdachte met voorbijgaan aan de integriteit van de aangevers aanzienlijk op arbeidskosten kunnen besparen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hiermee heeft schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft de illegale vreemdelingen onder mensonwaardige omstandigheden laten werken en misbruik gemaakt van hun afhankelijkheid van hem. Daarbij zijn de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van de betreffende vreemdelingen geschonden. Ook heeft hij de belangen die de Nederlandse overheid heeft bij het verwezenlijken van haar beleid ter zake van illegaal verblijf van vreemdelingen en de bestrijding van illegale arbeid in Nederland ondermijnd. Hierdoor worden niet alleen de belangen van de betrokken illegale werknemers geschaad, maar wordt ook nadeel bezorgd aan de branchegenoten die wel overeenkomstig de geldende voorschriften handelen. Verdachte heeft bovendien ter terechtzitting weinig blijk gegeven van inzicht in de strafwaardigheid van zijn gedrag.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële documentatie van 2 januari 2018, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest van verdachte, zoals door de raadsman is verzocht, geenszins recht doet aan de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 21 (eenentwintig) maanden passend en geboden.
De rechtbank constateert echter dat de behandeling van de strafzaak lang op zich heeft laten wachten.
Verdachte is op 5 september 2015 aangehouden. Deze datum kan worden beschouwd als het moment waarop de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) een aanvang heeft genomen. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond vervolgens plaats op 15 februari 2018, terwijl dit vonnis op 1 maart 2018 wordt gewezen.
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu de zaak niet is afgerond met een eindvonnis binnen 2 (twee) jaren na de aanhouding van verdachte.
De rechtbank constateert een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 6 (zes) maanden, terwijl er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die een dergelijke overschrijding zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank zal verdachte als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn een strafkorting van 1 (één) maand geven. Aan verdachte zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden in plaats van 21 (eenentwintig) maanden worden opgelegd.

9.Benadeelde partijen

9.1
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsman
mr. J. van Bennekom, vordert als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit
€ 20.542,72 (twintigduizend vijfhonderdtweeënveertig euro en tweeënzeventig eurocent) aan materiële schadevergoeding.
Verder vordert de benadeelde partij blijkens de ingediende vordering € 32.195,12 (tweeëndertigduizend honderdvijfennegentig euro en twaalf eurocent) aan immateriële schadevergoeding. Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij het bedrag van de immateriële schadevergoeding teruggebracht tot een bedrag gelijk aan de gevorderde materiële schade, te weten € 20.542,72 (twintigduizend vijfhonderdtweeënveertig euro en tweeënzeventig eurocent).
De benadeelde partij heeft gevorderd dat de schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte zal worden opgelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding wordt toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro).
De raadsman van verdachte heeft, nu hij primair vrijspraak heeft bepleit, primair ook verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Voor het geval de rechtbank zijn primaire standpunt tot vrijspraak niet zou volgen, heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de benadeelde partij in feite een loonvordering tracht in te stellen en dergelijke vorderingen bij uitstek onder het bereik van de specialistische kennis van de burgerlijke rechter vallen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman van verdachte verzocht de vordering af te wijzen nu deze niet, althans ondeugdelijk, is onderbouwd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade als volgt. Op grond van het onder 1 bewezen verklaarde staat vast dat de benadeelde partij gedurende ongeveer negen 9 maanden werkzaamheden heeft verricht voor verdachte. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld hoeveel uren per dag de benadeelde partij daadwerkelijk voor verdachte heeft gewerkt. Ook blijkt uit het dossier niet hoeveel uren de benadeelde partij moest werken voor het met verdachte overeengekomen geldbedrag. Een andere complicerende factor betreft het feit dat de benadeelde partij als illegaal in Nederland verblijvend werkzaamheden heeft verricht, waardoor het wettelijk bepaalde minimumloon niet zonder meer als uitgangspunt kan gelden [26] . Gelet op bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de omvang van de materiële schade moeilijk is vast te stellen. Gelet op de duur van de periode waarin de benadeelde partij voor verdachte heeft gewerkt schat de rechtbank dat de materiële schade in ieder geval kan worden begroot op een bedrag van € 9.000,00 (negenduizend euro). Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de materiële schade nader onderzoek vergt en om die reden een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen en kan hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij gedurende een periode van ongeveer negen maanden onder omstandigheden die hiervoor uitvoerig aan de orde zijn geweest door verdachte is uitgebuit. Daardoor is hem rechtstreeks immateriële schade toegebracht. De rechtbank stelt de immateriële schade vast op een bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), zodat de vordering tot immateriële schadevergoeding tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de laatste werkdag (3 januari 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsman
mr. J. van Bennekom, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 10.500,00 (tienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit € 9.000,00 (negenduizend euro) aan materiële schadevergoeding en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de laatste werkdag (3 januari 2015) tot aan de dag van de algehele vergoeding.
9.2
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Primair vordert de benadeelde partij [slachtoffer 2] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. F.S. Bellekom, als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit
€ 78.411,88 (achtenzeventigduizend vierhonderdelf euro en achtentachtig eurocent) aan materiële schadevergoeding. Bij het berekenen van de materiële schade is ten aanzien van de duur van de tewerkstelling, het aantal gewerkte dagen per week en het aantal gewerkte uren per dag aansluiting gezocht bij de door de benadeelde partij afgelegde verklaringen. Subsidiair vordert de benadeelde partij € 52.757,44 (tweeënvijftigduizend zevenhonderdzevenenvijftig euro en vierenveertig eurocent) aan materiële schadevergoeding, waarbij aansluiting is gezocht bij de berekening die de Inspectie SZW in het kader van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van verdachte heeft gemaakt. Meer subsidiair vordert de benadeelde partij hem een vergoeding toe te kennen voor de geleden materiële schade, die de rechtbank billijk voorkomt.
Daarnaast vordert de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit
€ 10.000,00 (tienduizend euro) aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft gevorderd dat de schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte zal worden opgelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 78.411,88 (achtenzeventigduizend vierhonderdelf euro en achtentachtig eurocent) aan materiële schadevergoeding wordt toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie gevorderd dat deze schadevergoeding wordt gematigd tot € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro). Zij heeft voorts gevorderd dat de schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte wordt opgelegd.
De raadsman van verdachte heeft, nu hij primair vrijspraak heeft bepleit, verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Voor het geval de rechtbank zijn primaire standpunt tot vrijspraak niet volgt, heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de benadeelde partij in feite een loonvordering tracht in te stellen en dergelijke vorderingen bij uitstek onder het bereik van de specialistische kennis van de burgerlijke rechter vallen. Daarnaast is er ten aanzien van de materiële schadevergoeding aansluiting gezocht bij een collectieve arbeidsovereenkomst en andere wettelijke bepalingen waarop aangevers gelet op hun illegaal verblijf in Nederland geen beroep kunnen doen, aldus de raadsman. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman primair verzocht de vordering af te wijzen nu deze niet, althans ondeugdelijk, is onderbouwd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade als volgt.
Op grond van het onder 1 bewezen verklaarde vaststaat dat de benadeelde partij gedurende ongeveer anderhalf jaar werkzaamheden heeft verricht voor verdachte. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld hoeveel uren de benadeelde partij daadwerkelijk voor verdachte heeft gewerkt. Ook blijkt uit het dossier niet hoeveel uren de benadeelde partij moest werken voor het overeengekomen geldbedrag
.Een andere complicerende factor betreft het feit dat de benadeelde partij als illegaal in Nederland verblijvend werkzaamheden heeft verricht, waardoor het wettelijk bepaalde minimumloon niet zonder meer als uitgangspunt kan gelden [27] . Gelet op bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de omvang van de materiële schade moeilijk is vast te stellen. Gelet op de duur van de periode waarin de benadeelde partij voor verdachte heeft gewerkt schat de rechtbank dat de materiële schade in ieder geval kan worden begroot op een bedrag van € 18.000,00 (achttienduizend euro). Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de materiële schade nader onderzoek vergt en om die reden een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen en kan hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar onder omstandigheden die hiervoor uitvoerig aan de orde zijn geweest door verdachte is uitgebuit. Daarvoor is hem rechtstreeks immateriële schade toegebracht. De rechtbank stelt de immateriële schade vast op een bedrag van € 2500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro), zodat de vordering tot immateriële schadevergoeding tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de laatste werkdag (5 september 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw
mr. F.S. Bellekom, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van
€ 20.500,00 (twintigduizend vijfhonderd euro), bestaande uit € 18.000,00 (achttienduizend euro) aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de laatste werkdag (5 september 2015) tot aan de dag van de algehele vergoeding.
9.3
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3] alias [alias slachtoffer 3]
Primair vordert de benadeelde partij [slachtoffer 3] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. F.S. Bellekom, als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit € 7.288,79 (zevenduizend tweehonderdachtentachtig euro en negenenzeventig eurocent) aan materiële schadevergoeding. Bij het berekenen van de materiële schade is ten aanzien van de duur van de tewerkstelling, het aantal gewerkte dagen per week en het aantal gewerkte uren per dag aansluiting gezocht bij de door de benadeelde partij afgelegde verklaringen. Subsidiair vordert de benadeelde partij € 3.735,04 (drieduizend zevenhonderdvijfendertig euro en vier eurocent) aan materiële schadevergoeding, waarbij aansluiting is gezocht bij de berekening die de Inspectie SZW in het kader van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van verdachte heeft gemaakt. Meer subsidiair vordert de benadeelde partij hem een vergoeding toe te kennen voor de geleden materiële schade, die de rechtbank billijk voorkomt.
Daarnaast vordert de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft gevorderd dat de schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte zal worden opgelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 7.288,79 (zevenduizend tweehonderdachtentachtig euro en negenenzeventig eurocent) aan materiële schadevergoeding wordt toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft zij eveneens verzocht de vordering toe te wijzen. Zij heeft voorts gevorderd dat de totale schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte wordt opgelegd.
De raadsman van verdachte heeft, nu hij primair vrijspraak heeft bepleit, verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Voor het geval de rechtbank zijn primaire standpunt tot vrijspraak niet volgt heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de benadeelde partij in feite een loonvordering tracht in te stellen en dergelijke vorderingen bij uitstek onder het bereik van de specialistische kennis van de burgerlijke rechter vallen. Daarnaast is er ten aanzien van de materiële schadevergoeding aansluiting gezocht bij een collectieve arbeidsovereenkomst en andere wettelijke bepalingen waarop aangevers gelet op hun illegaal verblijf in Nederland geen beroep kunnen doen, aldus de raadsman. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman primair verzocht de vordering af te wijzen nu deze niet, althans ondeugdelijk, is onderbouwd.
De rechtbank overweegt tegen aanzien van de materiële schade als volgt. Op grond van het onder 1 bewezen verklaarde vaststaat dat de benadeelde partij gedurende ongeveer anderhalve maand werkzaamheden heeft verricht voor verdachte. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld hoeveel uren de benadeelde partij daadwerkelijk voor verdachte heeft gewerkt. Ook blijkt uit het dossier niet hoeveel uren de benadeelde partij moest werken voor het overeengekomen geldbedrag. Een andere complicerende factor betreft het feit dat de benadeelde partij als illegaal in Nederland verblijvend werkzaamheden heeft verricht, waardoor het wettelijk bepaalde minimumloon niet zonder meer als uitgangspunt kan gelden [28] . Gelet op bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de omvang van de materiële schade moeilijk is vast te stellen. Gelet op de duur van de periode waarin de benadeelde partij voor verdachte heeft gewerkt schat de rechtbank dat de materiële schade in ieder geval kan worden begroot op een bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro). Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de materiële schade nader onderzoek vergt en om die reden een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen en kan hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij gedurende een periode van ongeveer anderhalve maand onder omstandigheden die hiervoor uitvoerig aan de orde zijn geweest door verdachte is uitgebuit. Daarvoor is hem rechtstreeks immateriële schade toegebracht. De rechtbank stelt de immateriële schade vast op een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro), zodat de vordering tot immateriële schadevergoeding tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de laatste werkdag (5 september 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro), bestaande uit € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan materiële schadevergoeding en € 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de laatste werkdag (5 september 2015) tot aan de dag van de algehele vergoeding.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 197a en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
mensenhandel, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
een ander uit winstbejag middelen verschaffen tot het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een gewoonte maakt, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J. van Bennekom, kantoor houdende op het adres [adres 1] , tot een bedrag van € 10.500,00 (tienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit € 9.000,00 (negenduizend euro) aan materiële schadevergoeding en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J. van Bennekom voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] voor het overige
niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] alias [alias slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J. van Bennekom, aan de Staat € 10.500,00 (tienduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 87 (zevenentachtig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. F.S. Bellekom, kantoor houdende op het adres [adres 2] , tot een bedrag van € 20.500,00 (twintigduizend vijfhonderd euro), bestaande uit € 18.000,00 (achttienduizend euro) aan materiële schadevergoeding en
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. F.S. Bellekom voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] alias [alias slachtoffer 2] voor het overige
niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] alias
[alias slachtoffer 2] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw F.S. Bellekom, aan de Staat
€ 20.500,00 (twintigduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2015 tot aan de dag van de algehele vergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 137 (honderdzevenendertig dagen). De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] alias [alias slachtoffer 3] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. F.S. Bellekom, kantoor houdende op het adres [adres 2] , tot een bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro), bestaande uit € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan materiële schadevergoeding en
€ 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 3] alias [alias slachtoffer 3] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. F.S. Bellekom voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] alias [alias slachtoffer 3] voor het overige
niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] alias
[alias slachtoffer 3] , wettelijk vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. F.S. Bellekom, aan de Staat te € 2.000,00 (tweeduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
5 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen. De toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2018.

Voetnoten

1.Een speciale procedure voor slachtoffers van mensenhandel, neergelegd in onderdeel B8/3 van de Vreemdelingencirculaire, die alleen toegankelijk is voor slachtoffers die meewerken aan het strafrechtelijk proces tegen mensenhandelaren.
2.HR 9 februari 2016, NJ 2016/143.
3.Hoge Raad 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554
4.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 11 maart 2015, p. 221-231.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2015, p. 339-343.
6.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 10 september 2015, p. 397-399.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 september 2015, p. 263-271.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 9 september 2015, p. 274-281.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 oktober 2015, p. 282-290.
10.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 9 september 2015, p. 274-281.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 oktober 2015, p. 310-321.
12.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 7 september 2015, p. 300-309.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 oktober 2015, p. 310-321.
14.Verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
15.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 11 maart 2015, p. 221-231; proces-verbaal van verhoor aangever/getuige d.d. 27 augustus 2015, p. 233-248.
16.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 9 september 2015, p. 274-281; proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 oktober 2015, p. 310-321
17.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 11 maart 2015, p. 221-231; proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 9 september 2015, p. 274-281.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 oktober 2015, p. 249-258; proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 oktober 2015, p. 282-290; proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 oktober 2015, p. 310-321.
19.Verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
20.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 11 maart 2015, p. 221-231.
21.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 9 september 2015, p. 274-281.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 oktober 2015, p. 310-321.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 september 2015, p. 327-335.
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte inbewaringstelling d.d. 8 september 2015; proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 september 2015, p. 131-147.
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 september 2015, p. 110-130.
26.Gerechtshof Amsterdam 16 november 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5035.
27.Gerechtshof Amsterdam 16 november 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5035.
28.Gerechtshof Amsterdam 16 november 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5035.