ECLI:NL:RBAMS:2018:1046

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
13-751512-17 RK 17-3868
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en detentieomstandigheden in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Preliminary Investigation Judge van het Court of Trento in Italië. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1990, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 11 oktober 2017 en 8 februari 2018, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de inhoud van het EAB is besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, waaronder deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De verdediging heeft aangevoerd dat de detentieomstandigheden in Italië een schending van artikel 3 van het EVRM zouden kunnen opleveren, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om aan de detentieomstandigheden te twijfelen, verwijzend naar eerdere uitspraken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan voor het eerste feit, maar geweigerd voor het tweede feit, waarbij de opgeëiste persoon al in Nederland was berecht voor een vergelijkbaar feit. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de relevante wetsartikelen, waaronder de Overleveringswet en de Opiumwet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, met de griffier aanwezig, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751512-17
RK-nummer: 17/3868
Datum uitspraak: 22 februari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 juni 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 mei 2017 door the Preliminary Investigation Judge, Court of Trento, Italië, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[BRP-adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Zitting 11 oktober 2017De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Visser, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft op deze zitting de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van nadere informatie omtrent de bevindingen van
Associazione Antigone, inhoudende dat in een vijftal penitentiaire instellingen in Italië is geconstateerd dat de persoonlijke ruimte voor gedetineerden minder dan 3 m2 is.
Zitting 8 februari 2018Op 8 februari 2018 is het onderzoek, met instemming van partijen, in een andere samenstelling van de rechtbank voortgezet. Opnieuw zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman gehoord.
De rechtbank heeft bovenbedoelde termijn voor onbepaalde termijn verlengd nu zij deze verlenging nodig heeft om over het overleveringsverzoek te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon opnieuw onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een pre-trial custody in prison order,
referentie: 2452/15 RGNR 1800/16 GIP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Italië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat het EAB niet genoegzaam is voor zover het de betrokkenheid betreft van de opgeëiste persoon bij de in het EAB genoemde deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank kijkt niet alleen naar de beschrijving die het EAB geeft, maar betrekt bij haar oordeel indien nodig ook de gegevens op het zogenaamde A-formulier. Hierop staat de rol van de opgeëiste persoon bij het feitencomplex aangeduid als ‘accomplice’ en de feitsomschrijving vermeldt ‘each member of the criminal conspiracy had his own task’. Dit is naar haar oordeel voldoende voor de conclusie dat in het EAB de betrokkenheid van de opgeëiste persoon genoegzaam is omschreven.
De specialiteit is gewaarborgd.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, 5 en 16, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffenen
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder e, 1e OLW

Voor feit 2, de gijzeling, is de opgeëiste persoon reeds in Nederland berecht en bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 juli 2017 ter zake van medeplichtigheid aan gijzeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan (na aftrek van voorarrest) 271 dagen voorwaardelijk en tot een taakstraf van 100 uren. Deze taakstraf is volledig uitgevoerd, zoals blijkt uit een verklaring van het Centraal Justitieel Incassobureau van het Ministerie van Justitie van 3 oktober 2017. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van bovengenoemde weigeringsgrond overlevering voor feit 2 moet worden geweigerd.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft – mede – de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zijn deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Namens het Ministero della Giustizia te Rome is op 19 oktober 2017 de volgende garantie gegeven:
The condition as per Article 5, paragraph 3 of EU Council Framework Decision no. 2002/584/JHA of 13th June 2002 is binding for the Italian judicial authority when it is applied by the Member State executing a European Arrest Warrant against its own nationals who have been surrendered to the Italian State.So, mr. [opgeëiste persoon] may be returned to Holland, when the conviction becomes irrevocable, to serve his custodial sentence there.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. De rechtbank stelt vast dat aan deze voorwaarde is voldaan, nu het onder 1 bedoelde feit ook naar Nederlands recht strafbaar is en oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid,10a, eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Detentieomstandigheden in Italië

Standpunt raadsmanDe raadsman heeft bepleit dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat een gegrond vermoeden bestaat dat de overlevering zou leiden tot een flagrante schending van de in artikel 3 van het EVRM vastgelegd rechten. Hij heeft daarbij gewezen op CPT rapportage van 8 september 2017 en het arrest Torreggiani vs. Italië van het EHRM (8 januari 2013).
Standpunt officier van justitieDe officier van justitie heeft verwezen naar het antwoord van de Italiaanse autoriteiten dat in een vergelijkbare zaak is gegeven, ECLI:NL:RBAMS:2017:7856. Gelet op het oordeel van de rechtbank in die zaak zag de officier van justitie geen aanleiding om in onderhavige zaak opnieuw navraag te doen naar de detentieomstandigheden. Er zijn geen indicaties dat de situatie in Italiaanse penitentiaire inrichtingen sindsdien verslechterd zou zijn.
Oordeel rechtbankDe rechtbank is ook in onderhavige zaak van oordeel dat het verweer faalt. Onder verwijzing naar de uitspraak van 26 oktober 2017 met bovengenoemd nummer alsmede naar haar uitspraak van 7 december 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:9889, ziet de rechtbank geen aanleiding vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting zal worden gedetineerd. Een weigering op deze grond is dan ook niet aan de orde.

8.Slotsom

Nu ten aanzien van
feit 1waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan.
Voor
feit 2moet zij worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 10 en 11a Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 9 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter, verbonden aan the Court of Trento, ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het in het EAB onder e als
eersteomschreven feit.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het in het EAB onder e als
tweedeomschreven feit.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 februari 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.