Op 23 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot woninginbraak met bedreiging. De verdachte, geboren in 1958 en gedetineerd, werd beschuldigd van het plegen van een poging tot diefstal in een woning te Amsterdam op 30 oktober 2017. De tenlastelegging omvatte het voornemen om goederen of geld weg te nemen, waarbij de verdachte zich toegang tot de woning verschafte door in te klimmen en daarbij geweld en bedreiging met een schroevendraaier gebruikte tegen een slachtoffer. Tijdens de zitting op 9 februari 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte gehoord. De rechtbank oordeelde dat de feiten bewezen konden worden, ondanks het verweer van de raadsman die vrijspraak bepleitte en stelde dat er geen sprake was van woninginbraak maar eerder huisvredebreuk. De rechtbank achtte de bedreiging met geweld bewezen, waarbij de verdachte dreigend met een schroevendraaier naar het slachtoffer wees en dreigende woorden uitsprak.
De rechtbank overwoog dat de bewezen feiten strafbaar zijn en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 9 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank nam het advies van de reclassering over, die een intensief hulpverleningstraject voorstelde, en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en behandelverplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een forse inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangever en dat de straf in overeenstemming moest zijn met de ernst van de feiten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met een voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht.