ECLI:NL:RBAMS:2018:1020

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
13/741258-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak met bedreiging en geweld

Op 23 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot woninginbraak met bedreiging. De verdachte, geboren in 1958 en gedetineerd, werd beschuldigd van het plegen van een poging tot diefstal in een woning te Amsterdam op 30 oktober 2017. De tenlastelegging omvatte het voornemen om goederen of geld weg te nemen, waarbij de verdachte zich toegang tot de woning verschafte door in te klimmen en daarbij geweld en bedreiging met een schroevendraaier gebruikte tegen een slachtoffer. Tijdens de zitting op 9 februari 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte gehoord. De rechtbank oordeelde dat de feiten bewezen konden worden, ondanks het verweer van de raadsman die vrijspraak bepleitte en stelde dat er geen sprake was van woninginbraak maar eerder huisvredebreuk. De rechtbank achtte de bedreiging met geweld bewezen, waarbij de verdachte dreigend met een schroevendraaier naar het slachtoffer wees en dreigende woorden uitsprak.

De rechtbank overwoog dat de bewezen feiten strafbaar zijn en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 9 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank nam het advies van de reclassering over, die een intensief hulpverleningstraject voorstelde, en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en behandelverplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een forse inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangever en dat de straf in overeenstemming moest zijn met de ernst van de feiten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met een voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/741258-17
Datum uitspraak: 23 februari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in het [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C. Crince le Roy, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 oktober 2017 omstreeks 22:25 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan [adres] weg te nemen goederen en/of geld van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van inklimming, te weten door naar voornoemde woning te gaan en/of (vervolgens) een raam van voornoemde woning te openen en/of (vervolgens) via dat raam voornoemde woning binnen te klimmen en/of te gaan, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, dreigend met een schroevendraaier, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gewezen, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 1] heeft getoond en/of voorgehouden en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "ik doe je wat aan, ik steek je neer" althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
en/of
hij op of omstreeks 30 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend met een schroevendraaier, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] te wijzen, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp aan voornoemde [slachtoffer 1] te tonen en/of voor te houden en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer 1]
dreigend de woorden toe te voegen: "ik doe je wat aan, ik steek je neer" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De raadsman heeft vrijspraak van de feiten bepleit. Verdachte ontkent dat hij in de woning is geweest en de aangever heeft bedreigd. Hij liep op 30 oktober 2017 in de [adres] omdat hij bij zijn zus in de [adres] op bezoek was geweest. Iemand anders is in de woning van de aangever geweest en verdachte krijgt daar vanwege zijn strafblad ten onrechte de schuld van. Subsidiair is er geen sprake van een woninginbraak maar is eerder sprake van huisvredebreuk.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de feiten kunnen worden bewezen. Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, overweegt de rechtbank dat het door de raadsman gevoerde bewijsverweer, inhoudende – kort samengevat – een gesteld alternatief scenario, wordt weerlegd door de door de rechtbank redengevend geachte feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 30 oktober 2017 omstreeks 22:25 uur te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan [adres] weg te nemen goederen en/of geld van zijn gading, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van inklimming, te weten door naar voornoemde woning te gaan en via een raam voornoemde woning binnen te klimmen, welke poging tot diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, dreigend met een schroevendraaier, in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gewezen en daarbij voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "ik doe je wat aan, ik steek je neer".
en
op 30 oktober 2017 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door dreigend met een schroevendraaier in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] te wijzen en daarbij voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "ik doe je wat aan, ik steek je neer".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar wordt opgelegd. Tevens heeft zij gevorderd dat de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, zullen worden opgelegd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en subsidiair heeft hij betoogd dat een straf gelijk aan het voorarrest met een voorwaardelijk strafdeel zal worden opgelegd. Ook staat verdachte open voor het verrichten van een taakstraf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit de stukken is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Hij is daarbij de slaapkamer van aangever binnengedrongen en heeft die ruimte doorzocht. Met dit handelen heeft verdachte een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangever en zijn vriendin. De ervaring leert dat de gedupeerden zich na een inbraak onveilig voelen, vooral in hun eigen huis, nu dit bij uitstek de plek is waar iemand zich volledig veilig moet kunnen voelen. Bij aangever zal dit gevoel van onveiligheid nog versterkt zijn door de omstandigheid dat verdachte hem, in een poging om te vluchten, heeft bedreigd met een schroevendraaier. Verdachte heeft op de zitting geen blijk gegeven enig inzicht te hebben in de strafwaardigheid van zijn handelen.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank verder rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 januari 2018 dat 43 pagina’s beslaat. Hieruit blijkt dat verdachte voldoet aan alle voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Ook liep verdachte nog in een proeftijd met toezicht van de reclassering voor een eerdere veroordeling.
Dit heeft hem er echter niet van weerhouden opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 30 januari 2018. Daarin is vermeld dat er een intensief hulpverleningstraject is dat langere tijd loopt. De reclassering vindt het moeilijk om voor verdachte een advies te formuleren, omdat verdachte ondanks zijn medewerking aan de lopende reclasseringstrajecten blijft recidiveren. Het opleggen van de ISD maatregel lijkt derhalve gepast. Van de andere kant vreest de reclassering dat het opleggen van de maatregel op de langere termijn geen geschikte oplossing is en dat sprake zal zijn van verder verval, met name omdat verdachte dan zijn woning, die juist voor enige stabiliteit zorgt in zijn leven, zal kwijtraken. De reclassering heeft niet de verwachting dat verdachte geheel zal stoppen met het plegen van delicten, maar zij hoopt wel dat er op termijn een afname van de delicten te zien zal zijn waardoor het in stand houden van het huidige traject zal kunnen worden voortgezet. Als verdachte blijft recidiveren dan is de verwachting dat hij zijn woning kwijt zal raken en uiteindelijk wel in de ISD terecht zal komen.
De reclassering stelt derhalve voor om een toezicht met bijzondere voorwaarden op te leggen en het toezicht verder aan te scherpen. Hierbij adviseert de reclassering het periodiek afnemen van urinecontroles om meer zicht te krijgen op het gebruik van alcohol en drugs en, indien de reclassering dit geïndiceerd acht, een (klinische) behandeling voor het middelengebruik. Daarnaast acht de reclassering het wenselijk dat de ambulante behandeling geïntensiveerd wordt en overgedragen wordt naar het FAZ, forensische ambulante zorg.
De rechtbank zal dit advies overnemen.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank de straffen die gebruikelijk worden opgelegd in vergelijkbare zaken in ogenschouw genomen en heeft ook acht geslagen op de Landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Op basis daarvan acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 55, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
  • Poging tot diefstal gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
  • Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
De veroordeelde moet zich binnen 5 dagen na veroordeling melden bij Inforsa reclassering op het adres Sarphatistraat 8-14 1017 WS Amsterdam. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Behandelverplichting – Ambulante behandeling
De veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor psychiatrische problematiek en verslavingsproblematiek bij het FAZ of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Veroordeelde wordt – indien de reclassering dit noodzakelijk acht, - verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Andere voorwaarde het gedrag betreffende
Veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan urineonderzoek.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2018.