Op 23 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van inbraak en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. De zaak betreft een inbraak die plaatsvond op 26 oktober 2017 in een woning te Amsterdam, waarbij diverse goederen, waaronder een motorfiets, zijn ontvreemd. De verdachte werd samen met medeverdachten beschuldigd van het plegen van deze inbraak. Tijdens de zitting op 9 februari 2018 heeft de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de vordering gedaan, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Velthorst, hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder camerabeelden die de verdachte tijdens de inbraak tonen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet geloofwaardig was in zijn verklaring dat hij slechts betrokken was bij de diefstal van de motor. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van de inbraak en het opzettelijk aanwezig hebben van een handelshoeveelheid cocaïne en MDMA. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting.