ECLI:NL:RBAMS:2018:10067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3351
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar inzake omgevingsvergunning

In deze zaak heeft eiseres, een buurtbewoonster, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen een omgevingsvergunning die op 27 juli 2017 was verleend. Eiseres heeft op 7 mei 2018 beroep ingesteld, nadat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, niet binnen de wettelijk gestelde termijn had beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling door eiseres te vroeg was ingediend, maar heeft om proceseconomische redenen besloten om de niet-ontvankelijkheid van het beroep achterwege te laten. De rechtbank oordeelde dat verweerder te laat was met het nemen van een beslissing en dat het beroep gegrond was. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee maanden na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken en heeft een dwangsom vastgesteld van € 250,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Tevens is de dwangsom voor het niet tijdig nemen van een besluit vastgesteld op € 1.260,-, die aan eiseres moet worden betaald. De rechtbank heeft het door eiseres betaalde griffierecht van € 170,- vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3351
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2018 in de zaak tussen
[eiseres] ,te [woonplaats] , eiseres
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel [stadsdeel] , thans het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder,
(gemachtigde: [naam] )

1.Procesverloop

Eiseres heeft op 7 mei 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
Verweerder heeft op 25 mei 2018 een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018. Eiseres was ter terechtzitting aanwezig. Namens verweerder was [naam] aanwezig.

2.De feiten en de termijnen

2.1.
Verweerder heeft op 27 juli 2017 een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van installaties en afvoerpijpen aan de achterzijde en op de daken van de gebouwen aan de [adres] [nummer] tot en met [nummer] in [woonplaats] (het besluit).
2.2.
Eiseres is een buurtbewoonster. Zij heeft op 28 juli 2017 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verweerder heeft meteen in de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift aan eiseres meegedeeld dat hij de beslistermijn met zes weken verdaagt.
2.3.
Op grond van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het bestuursorgaan binnen zes weken te beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslissing kan voor ten hoogste zes weken worden verdaagd.
2.4.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 27 juli 2017 verstreek op 8 september 2017. Dit betekent dat voor verweerder de eerste termijn van zes weken om te reageren op 23 oktober 2017 verliep. In het geval van verdaging van die termijn met zes weken verliep de termijn om te beslissen op 4 december 2017.
2.5.
Op 6 november 2017 heeft eiseres een ingebrekestelling gestuurd aan verweerder waarbij zij verzoekt om alsnog een besluit te nemen.

3.Wie is de eisende partij ?

3.1.
Eiseres heeft in haar beroepschrift vermeld dat zij ook optreedt namens de overige belanghebbenden. Verweerder betwist dat eiseres ook namens anderen optreedt. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat dit de zes belanghebbenden zijn die op het ingebrekestellingsformulier zijn bijgeschreven. De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat de zes belanghebbenden weten dat eiseres ook namens hen optreedt in deze procedure over het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dat betekent dat de rechtbank alleen eiseres aanmerkt als eiseres, temeer omdat het voornaamste doel van deze procedure is om vast te stellen of al dan niet tijdig op het bezwaar is beslist.

4.Is het beroep ontvankelijk ?

4.1.
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
4.2.
Verweerder heeft op de zitting erkend dat hij te laat is met het nemen van een beslissing op het bezwaar van eiseres. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Volgens verweerder is de ingebrekestelling namelijk te vroeg ingediend, omdat deze voor het einde van de – verdaagde – beslistermijn is ingediend. Eiseres is het daar niet mee eens.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling ruim drie weken te vroeg is ingediend, want op het moment dat eiseres dat deed, was de beslistermijn nog niet verstreken. Anders dan eiseres heeft betoogd, kon verweerder namelijk in de ontvangstbevestiging de beslistermijn al verdagen. De verweerder heeft op zitting namelijk toegelicht dat meteen al duidelijk was dat dit een ingewikkeld bezwaarschrift was. De rechtbank zal geen consequenties verbinden aan het te vroeg indienen van de ingebrekestelling. Inmiddels is de beslistermijn namelijk ruimschoots verstreken, namelijk met ruim een half jaar, maar heeft verweerder nog steeds geen besluit op het bezwaar van eiseres genomen. Ook speelt hierbij mee dat de gemachtigde van verweerder op de zitting heeft verklaard dat het besluit over twee maanden wordt genomen, maar zij zich goed kan voorstellen dat die datum niet gehaald wordt.
4.4.
Om proceseconomische redenen laat de rechtbank daarom niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege. In dit geval is het naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk om van eiseres te verwachten dat zij nogmaals een ingebrekestelling stuurt. Verweerder weet namelijk dat hij te laat is met beslissen en er is nog steeds, ondanks het meermalen verlengen van de beslistermijn, geen zicht op een besluit.
4.5.
Het beroep is daarom gegrond.

5.De dwangsom

5.1.
Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag (artikel 4:17 van de Awb).
5.2.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog, omdat eiseres daarom heeft verzocht. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 18 december 2017 tot en met 29 januari 2018 en bedraagt € 1.260,-.

6.Wanneer moet verweerder uiterlijk beslissen op het bezwaar ?

6.1.
Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn stellen (artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb).
6.2.
In het verweerschrift van 25 mei 2018 had verweerder aangekondigd dat binnen twee maanden een besluit zou worden genomen. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat die termijn niet wordt gehaald. De gemachtigde van verweerder heeft namelijk op de zitting toegelicht dat dit probleem stadsdeel breed speelt. Momenteel vindt er onderzoek naar de beleidsregels plaats waarvoor extern ingehuurde technische kennis nodig is. Op dit moment is volgens verweerder onduidelijk wat de gevolgen van de uitkomst van dat onderzoek zullen zijn. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting op de vraag van de rechtbank verklaard dat binnen twee maanden na de zitting een besluit genomen zal worden, maar heeft een voorbehoud gemaakt omdat technisch advies gevraagd moet worden en de vakantieperiode in aantocht is.
6.3.
Hoewel verweerder hiermee nogmaals de termijn waarbinnen een besluit wordt genomen heeft bijgesteld, heeft verweerder bijzondere omstandigheden genoemd die tot een andere termijn dan twee weken moet leiden. De rechtbank begrijpt namelijk dat eiseres met haar bezwaarschrift een probleem heeft geraakt dat niet alleen in haar zaak, maar in het hele stadsdeel speelt. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat verweerder binnen twee maanden na bekendmaken van deze uitspraak een besluit op het bezwaar bekend moet maken.
6.4.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 250,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank kiest hier voor een hoge dwangsom, omdat de beslistermijn al ruim is overschreden en de rechtbank een langere termijn geeft dan de gebruikelijke termijn.

7.Het griffierecht en de proceskosten

7.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7.2.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

8.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.260,-, uit te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op
binnen twee maandenna de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. N.C. van Geel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.