ECLI:NL:RBAMS:2018:10052

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
637485 / HA ZA 17-1096
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap van nalatenschap en benoeming van deskundigen voor taxatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil over de verdeling van een gemeenschap van nalatenschap na het overlijden van de vader van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, vordert de verdeling van de registergoederen die in de nalatenschap zijn gevallen. De gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.M. de Weerd, hebben verweer gevoerd tegen de vordering van eiser, onder andere met betrekking tot de waarde van de registergoederen zoals vastgesteld in een taxatierapport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de registergoederen ten tijde van de verdeling moet worden bepaald, en dat het eerder opgestelde rapport niet meer bruikbaar is voor deze waardebepaling. De rechtbank heeft besloten deskundigen te benoemen om de marktwaarde van de registergoederen te bepalen. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het aantal en de persoon van de deskundigen. De kosten van de deskundigen zullen door beide partijen gezamenlijk worden gedragen. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/637485 / HA ZA 17-1096
Vonnis van 29 augustus 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

tevens in de hoedanigheden van executeur van de nalatenschap van [moeder] en van testamentair bewindvoerder van [gedaagde sub 3] ,
wonende te [woonplaats] , Groot-Brittannië ,
gedaagde,
advocaat mr. G.M. de Weerd te Rotterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] , de Verenigde Staten ,
gedaagde,
advocaat mr. G.M. de Weerd te Rotterdam,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.M. de Weerd te Rotterdam,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
6.
[gedaagde sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] , [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] genoemd worden en gedaagden gezamenlijk [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 12 oktober 2017,
- de akte tot het in het geding brengen van producties aan de zijde van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord met producties,
  • het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 21 maart 2018, waarin een comparitie van partijen is bevolen,
  • de brief van 5 juni 2018 met aanvullende producties aan de zijde van [gedaagden] ,
  • het proces-verbaal van comparitie van 20 juni 2018 met de daarin genoemde stukken,
  • de hersteldagvaardingen van 4 juli 2018 en 10 juli 2018 waarbij [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] als mede-erfgenamen van [moeder] in de procedure betrokken zijn en het tegen hen verleende verstek,
  • de hersteldagvaarding van 10 juli 2018 waarbij [gedaagde sub 1] eveneens in haar hoedanigheden van executeur van de nalatenschap van [moeder] en van testamentair bewindvoerder van [gedaagde sub 1] (rechtbank: kennelijk is [gedaagde sub 3] hier bedoeld) bij het geding is betrokken,
  • de brief van de raadsman van [gedaagde sub 1] van 17 juli 2018 waarin deze zich namens [gedaagde sub 1] heeft gesteld tevens in haar hoedanigheden van executeur van de nalatenschap van [moeder] en van testamentair bewindvoerder van [gedaagde sub 3] ,
  • de naar aanleiding van het proces-verbaal nagekomen brief van mr. Reinders Folmer.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 5 januari 2016 is [vader] , de vader van [eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , (hierna: vader) overleden. Ten tijde van het overlijden van vader waren [eiser] en vader tezamen, elk voor de helft eigenaar van de appartementsrechten rechtgevende op het gebruik van de registergoederen bekend als [registergoederen] (hierna: de registergoederen).
2.2.
De notariële akte van 23 juli 2004 waarbij vader en [eiser] hun aandelen in de gemeenschap van de registergoederen (hierna ook: gemeenschap I) verkregen, bevat een beheersregeling, die onder meer inhoudt dat indien één van partijen zijn aandeel in (één van) de registergoederen wil vervreemden, hij dit aan de wederpartij moet aanbieden. De regeling voorziet in vaststelling van de waarde van de registergoederen door drie deskundigen, waarvan door ieder van partijen één wordt benoemd en de derde door de beide aldus benoemden.
2.3.
Bij het overlijden van vader is de onverdeelde helft van vader in gemeenschap I verkregen door [moeder] (hierna: moeder) via de wettelijke verdeling.
2.4.
Op 23 juni 2016 is moeder overleden. Ingevolge haar testament van 22 april 2016 heeft zij tot haar erfgenamen benoemd:
  • [gedaagde sub 1] , [eiser] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] elk voor één vijfde,
  • [gedaagde sub 3] voor één vijfde met vermindering van de waarde van hetgeen haar kleinkinderen [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] als erfgenamen uit de nalatenschap verkrijgen en
  • [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6] voor de waarde van de aan hen gelegateerde bloot eigendom van een woonhuis.
Daarbij is [gedaagde sub 1] tot executeur benoemd en is hetgeen aan [gedaagde sub 3] is nagelaten onder bewind gesteld met benoeming van [gedaagde sub 1] tot bewindvoerder.
2.5.
Als gevolg van het overlijden van moeder bevindt het eertijds aan vader toebehorende aandeel in gemeenschap I zich in de gemeenschap gevormd door de nalatenschap van moeder waartoe de in 2.4 genoemde erfgenamen gerechtigd zijn (hierna: gemeenschap II).
2.6.
Bij een op 9 december 2016 gedateerd taxatierapport (hierna: het rapport) is de waarde van de registergoederen bepaald op € 1.570.000,00. Het rapport is ondertekend door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank de verdeling tot stand brengt van de tussen [eiser] en [gedaagden] bestaande gemeenschap, zijnde het gezamenlijk eigendom van de registergoederen, door toedeling van het in de nalatenschap van [moeder] gevallen deel aan [eiser] tegen vergoeding door [eiser] van het door de rechtbank te bepalen bedrag aan overwaarde aan de boedel van [moeder] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat [eiser] niet ontvankelijk is, omdat [gedaagde sub 1] niet in haar hoedanigheid van executeur is gedagvaard. Deze omissie is hersteld met de hersteldagvaarding van 10 juli 2018 en de brief van de raadsman van [gedaagden] van 17 juli 2018. De rechtbank stelt vast dat dit verweer daarmee is ingetrokken of niet meer opgaat. Daarnaast zijn middels de hersteldagvaardingen ook de overige deelgenoten in de nalatenschap geldig in het geding betrokken, zodat er geen grond (meer) is [eiser] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen.
4.2.
[eiser] vordert verdeling van gemeenschap I op grond van artikel 3:178 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij al jaren het beheer van de registergoederen heeft gevoerd en een groot belang heeft bij voortgezet bezit van het geheel daarvan. Hij wil dat de rechtbank de verdeling vaststelt op grond van artikel 3:185 BW, zodanig dat de in gemeenschap II vallende helft van de eigendom van de registergoederen aan hem wordt toegedeeld tegen vergoeding van de waarde daarvan (te berekenen op basis van het rapport). [eiser] vordert uitsluitend de verdeling van gemeenschap I en niet een (gedeeltelijke) verdeling van gemeenschap II.
4.3.
[gedaagden] heeft zich tegen de vordering verzet op grond van bezwaren tegen de in het rapport vastgestelde waarde, de waardepeildatum en de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen. [gedaagden] heeft daartoe aangevoerd dat als waardepeildatum niet de datum van overlijden van moeder moet gelden (zoals genoemd in een namens [eiser] opgestelde concept verdelingsakte) of de datum van de waardebepaling in het rapport (mogelijk datum overlijden of eind 2016), maar de waarde ten tijde van de verdeling. Dat de in het rapport vastgestelde waarde onjuist is, blijkt volgens [gedaagden] uit een onderhandse bieding (onder voorbehoud) van € 2.000.000,00 op de registergoederen. Daarnaast voert [gedaagden] aan dat nu verdeling van gemeenschap II nog niet kan plaatsvinden, gemeenschap I ook nog niet verdeeld kan worden.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat bij de verdeling van tot een gemeenschap behorende goederen uitgegaan moet worden van de waarde daarvan ten tijde van de verdeling, tenzij een afwijking voortvloeit uit hetgeen partijen zijn overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid (HR 12 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2851). Nu gesteld noch gebleken is dat partijen iets anders zijn overeengekomen of dat uit de redelijkheid en billijkheid iets anders voortvloeit, dient bij een verdeling van gemeenschap I uitgegaan te worden van de waarde van de registergoederen ten tijde van de verdeling. Dit brengt met zich dat het rapport niet meer bruikbaar is voor de waardebepaling, reeds omdat vanwege de prijsontwikkeling van vastgoed in [plaats] aangenomen kan worden dat het niet meer de nu geldende waarde weergeeft, ongeacht of de daarin gebruikte peildatum de datum van overlijden van moeder of enkele weken voor 9 december 2016 is geweest. De overige bezwaren tegen het rapport behoeven derhalve geen bespreking.
4.5.
Namens [gedaagden] is ter zitting verklaard dat [gedaagden] geen bezwaar heeft tegen verdeling of verkoop van de registergoederen, mits deze plaatsvindt tegen een reële marktwaarde. Nu verdeling van gemeenschap I kan plaatsvinden zonder dat gemeenschap II tevens (gedeeltelijk) wordt verdeeld door toebedeling aan gemeenschap II van de waarde van haar aandeel in gemeenschap I, is er geen belemmering om de verdeling te laten plaatsvinden, tegen een nog vast te stellen reële marktwaarde. Nu partijen vooralsnog kennelijk geen overeenstemming hebben bereikt over die waarde of over de wijze waarop die zal worden vastgesteld, zal de rechtbank overgaan tot benoeming van (een) deskundige(n) die de waarde zal/zullen bepalen.
4.6.
De rechtbank is voornemens om de deskundige(n) de volgende vraag voor te leggen:
Wat is volgens uw deskundig inzicht de marktwaarde van de registergoederen bij vrije onderhandse verkoop ten tijde van het uitbrengen van uw rapport?
4.7.
In aansluiting op de beheersregeling (2.2) stelt de rechtbank zich voor drie deskundigen te benoemen. De rechtbank is voornemens om tot deskundigen te benoemen: A. Roos (Roos Vastgoedadvies), C. Schekkerman (NAI Netherlands) en J.M.J. Keij (makelaarskantoor Keij & Stefels). Deze deskundigen hebben reeds aangegeven vrij te staan en bereid te zijn een benoeming te aanvaarden.
4.8.
Voordat tot benoeming van de deskundigen wordt overgegaan, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over het aantal te benoemen deskundigen, de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundige(n) en de in 4.6 geformuleerde vraag. De rechtbank verzoekt partijen om - zo mogelijk - met een eensluidend voorstel voor één of meer deskundigen te komen, teneinde onnodige geschillen te voorkomen. Voor zover partijen niet met een eensluidend voorstel komen, verzoekt de rechtbank partijen te laten weten in hoeverre zij instemmen met bovengenoemde voorstellen van de rechtbank. De rechtbank zal hiertoe de zaak naar de rol verwijzen.
4.9.
De rechtbank ziet aanleiding af te wijken van het uitgangspunt van de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundigen in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Nu beide partijen een gelijk belang hebben bij vaststelling van de waarde voor de verdeling zullen de kosten bij helfte worden verdeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
26 september 2018voor het nemen van een akte door partijen waarin zij zich uitlaten over het aantal te benoemen deskundigen, de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundige(n) en de aan deze deskundige(n) te stellen vraag als verwoord in 4.6.,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, bijgestaan door mr. F.S. van der Slot - Beemster en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2018. [1]

Voetnoten

1.type: