ECLI:NL:RBAMS:2018:10033

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
13/679016-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 7 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 26 november 2016, waarbij de verdachte met zijn auto een voetganger aanreed die zich op een zebrapad bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen door met hoge snelheid en zonder richting aan te geven te rijden, en niet te stoppen voor de voetganger. Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval een gebroken enkel en kneuzingen opgelopen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastelegging, met uitzondering van het onderdeel 'zwaar lichamelijk letsel', waarvan hij werd vrijgesproken. De rechtbank legt een taakstraf op van 120 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden op. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de overtredingen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/679016-17
Datum uitspraak: 7 augustus 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , thans uit andere hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.E.P.M. Kersten, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P. Scholte, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 26 november 2016 te Amsterdam, als bestuurder van een personenauto, zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte wordt verweten dat hij, gekomen bij een voetgangersoversteekplaats het slachtoffer [slachtoffer] , die zich op die oversteekplaats bevond, heeft aangereden, waardoor [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen. Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW).
Subsidiair is aan hem ten laste gelegd dat hij zich dusdanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt. Artikel 5 WVW.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Overwegingen
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 26 november 2016 stond verbalisant [verbalisant] te wachten op de kruising afrit Rijksweg A10-Europaboulevard in Amsterdam. [verbalisant] zag en hoorde een roodkleurige personenauto met daarop witkleurige bedrukking, vanuit de richting van de Rijksweg A10 linksaf slaan in de richting van de Europaboulevard. Verdachte was de bestuurder van deze auto. [verbalisant] zag dat verdachte de Europaboulevard met hoge snelheid opreed. Verdachte nam met piepende banden een ruime bocht, zonder daarbij zijn richting aan te geven. Het voertuig helde bij het nemen van de bocht naar rechts over en verdachte moest de baan van het voertuig vervolgens corrigeren.
[verbalisant] zette de achtervolging in en zag dat het voertuig met hoge snelheid in de richting van de RAI en vervolgens in de richting van de Scheldestraat doorreed. Verdachte reed strak om een aantal voertuigen heen. Het voertuig reed vervolgens met hoge snelheid en zonder richting aan te geven de Rooseveltlaan in. Verdachte maakte ter hoogte van de Dintelstraat een snelle en strakke manoeuvre de trambaan op, waarbij hij een doorgetrokken streep negeerde. Verdachte reed door naar de trambaan voor het tegengestelde verkeer en reed vervolgens ook de rijbaan op voor het tegengestelde verkeer. Verdachte maakte een scherpe bocht naar links en reed, tegen de richting in en met hoge snelheid, de Maasstraat in. Op dat moment wilde slachtoffer [slachtoffer] op de kruising Rooseveltlaan en Maasstraat de weg oversteken bij een voetgangersoversteekplaats. Toen [slachtoffer] nog niet op de helft van de voetgangersoversteekplaats was werd hij door verdachte aangereden. Hij vloog door de lucht en kwam enkele meters verderop terecht. Verdachte reed vervolgens door. Ter terechtzitting heeft verdachte de hiervoor beschreven gedragingen bekend. [slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval een gebroken enkel en verschillende kneuzingen opgelopen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich in een kort tijdsbestek schuldig heeft gemaakt aan tal van verkeersovertredingen. De rechtbank oordeelt dat door deze gedragingen een ernstig gevaar in het leven geroepen is waarop het overige verkeer niet bedacht was of hoefde te zijn. Met zijn rijgedrag heeft verdachte veel te veel risico genomen en zich zeer onvoorzichtig in verkeer begeven. De rechtbank is daarom met de officier van justitie en met de verdediging van oordeel dat sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW en dat het daarom aan de schuld van verdachte te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden.
Vrijspraak van het onderdeel ‘zwaar lichamelijk letsel’
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft aan het ongeval een gebroken enkel en kneuzingen overgehouden. De botbreuk is met gips behandeld. De rechtbank is, gelet ook op recente jurisprudentie van de Hoge Raad van 3 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1051), van oordeel, net als de officier van justitie en de verdediging, dat het letsel van het slachtoffer niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Van dat deel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Wel is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit in ieder geval tijdelijke ziekte en/of verhindering van de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Uit het dossier is immers op te maken dat [slachtoffer] onderbeengips heeft gekregen in verband met de fractuur aan de enkel. Het is een feit van algemene bekendheid dat daardoor verhindering ontstaat in de normale manier van doen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 26 november 2016 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Rooseveltlaan, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer] , een gebroken enkel, zijnde zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Rooseveltlaan, komende uit de richting van het Europaplein, en gaande in de richting van de Rijnstraat,
- terwijl het donker was,
verdachte heeft, in strijd met artikel 3 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet zoveel mogelijk rechts gehouden en heeft de zich links van hem bevindende trambaan bereden en overgestoken,
verdachte heeft vervolgens de Rooseveltlaan in tegengestelde richting bereden,
verdachte is, gekomen bij de voetgangersoversteekplaats aan de Rooseveltlaan, niet gestopt,
verdachte heeft zich niet tijdig vergewist dat de voetgangersoversteekplaats vrij was van enig (kruisend) verkeer,
verdachte heeft vervolgens voornoemde [slachtoffer] , die zich op de voetgangersoversteekplaats bevond, geen voorrang verleend, niet voldoende afgeremd en is verdachte niet uitgeweken voor deze voetganger,
waarna vervolgens verdachte en zijn personenauto tegen die [slachtoffer] is aangereden, waardoor aan deze [slachtoffer] vorenomschreven letsel, zijnde zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (OBM) wordt opgelegd, voor de duur van zes maanden.
De raadsman heeft bij mondeling pleidooi de rechtbank gevraagd rekening te houden met het feit dat verdachte zichzelf heeft gemeld, met het tijdsverloop en met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige verkeersovertredingen. Verdachte heeft met zijn auto het slachtoffer aangereden, terwijl het slachtoffer de weg te voet via het zebrapad aan het oversteken was. Voetgangers gelden in het verkeer als kwetsbare personen. Het slachtoffer heeft een gebroken enkel en verschillende kneuzingen opgelopen. Dit is een ernstig feit omdat in het verkeer medeweggebruikers op elkaar moeten kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van ernstige schuld en waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel en een tijdelijke ziekte heeft opgelopen, wordt als uitgangspunt een taakstraf van 120 uur en een OBM voor de duur van 6 maanden opgelegd.
Uit het strafblad van verdachte van 29 juni 2018 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor overtreding van artikel 6 WVW. Toch baart het strafblad van verdachte de rechtbank zorgen. Tijdens een schorsingstoezicht is verdachte weer in aanraking gekomen met politie en justitie. Ook van eerder opgelegde straffen lijkt verdachte niets geleerd te hebben.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om af te wijken van de hiervoor genoemde oriëntatiepunten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. E. Dinjens en A.E.M. van Loon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 augustus 2018.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat mede te tekenen.
[(...)]