ECLI:NL:RBAMS:2017:9757

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
13/751528-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Frankrijk

Op 14 december 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 22 mei 2017 door de Franse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 en met de Marokkaanse nationaliteit, was op dat moment gedetineerd in Nederland.

De behandeling van de vordering vond plaats op een openbare zitting op 15 augustus 2017, waar de identiteit van de opgeëiste persoon werd vastgesteld. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd vanwege de complexiteit van de zaak. Tijdens de zitting op 14 december 2017 heeft de opgeëiste persoon afstand gedaan van zijn recht om gehoord te worden, en zijn raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld, met name in relatie tot de detentieplaats Nîmes. De Franse autoriteiten hebben echter gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in Nîmes zal worden gedetineerd, wat de rechtbank in staat stelde om te concluderen dat er geen schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zou plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751528-17
RK-nummer: 17/3826
Datum uitspraak: 14 december 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 juni 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 22 mei 2017 (ontvangen 13 juni 2017) door de procureur van de Republiek bij het
Tribunal de Grande Instancete Verdun (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[Opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[woonadres] [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het [naam J.C.] ;
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 augustus 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en daarbij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 29 augustus 2017 het onderzoek heropend en de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB uitgesteld waardoor de beslistermijn is opgeschort.
Het onderzoek is voortgezet op de zitting van 14 december 2017 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigd raadsman, mr. E. Maessen, namens mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht. De opgeeiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om gehoord te worden.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft op de zitting van 15 augustus 2017 de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 29 augustus 2017 herhaald en ingelast

De tussenuitspraak van 29 augustus 2017 is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd. Wat is vermeld in de rubrieken 3 ‘Grondslag en inhoud van het EAB’, 4 ‘Strafbaarheid’ en 5 ‘Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid aanhef en onder a OLW’ en 6 ‘Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b OLW’ moet hier als herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.Detentieomstandigheden

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank nu de Franse autoriteiten hebben gegarandeerd dat de opgeeiste persoon niet in Nîmes zal worden gedetineerd.
De officier heeft verwezen naar de mail van 12 september 2017 van de Franse autoriteiten en geconcludeerd dat de overlevering dient te worden toegestaan.
De rechtbank overweegt het volgende. In de uitspraak van 29 augustus 2017 (en in de gepubliceerde uitspraak van 18 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6648) heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat, gelet op de bij brief van 25 juli 2017 door de Franse autoreiten verstrekte informatie ten aanzien van de detentieinstellingen van Fresnes en Villepente, niet langer kan worden gezegd dat sprake is van een te beperkte individuele ruimte waardoor een reëel gevaar bestaat dat detentie in deze inrichtingen in strijd komt met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
De rechtbank heeft deze conclusie na de vorige zitting niet kunnen trekken voor de detentieinstelling van Nîmes , omdat daar, vooruitlopend op het bouwen van nieuwe celruimte, 25 zogeheten “mobiele bedden” zijn geplaatst. Hierbij is de minimale celruimte weliswaar overdag gegarandeerd, maar de rechtbank kan op basis daarvan niet vaststellen of dit ook ’s nachts het geval is. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, in het bijzonder het arrest van 20 oktober 2016, met kenmerk: 7334/13 (Muršić/Kroatië), kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de daarin bedoelde norm enkel zou zien op de beschikbare celruimte overdag. Juist tijdens de uren van insluiting, die volgens de Franse justitie maximaal 12 uren per dag kan bedragen, is voor gedetineerden van belang hoeveel individuele ruimte er voor hen beschikbaar is. Nu de Franse autoriteiten voor de zitting van 15 augustus 2017 niet hadden meegedeeld waar de opgeëiste persoon na zijn overlevering naar Frankrijk zal verblijven en voor hoe lang, kon de rechtbank een eventuele plaatsing in Nîmes niet uitsluiten. Gelet hierop zijn er door het Openbaar Ministerie na de tussenuitspraak aanvullende vragen aan de Franse autoriteiten gesteld.
Bij e-mailbericht van 12 september 2017 heeft de Substitut du Procureur de la République van Verdun het volgende meegedeeld: “
I, the undersigned, hereby state that in case of surrender pursuant tot Counsel Framework Decision of 13 Juni 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States, Mr. [Opgeëiste persoon] would be incarcerated in the prison of [plaats 1] or [plaats 2] and under no circumstance in Nîmes ”.
Nu deze informatie uitdrukkelijk inhoudt dat de opgeëiste persoon na overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van het EAB niet zal worden gedetineerd in de detentieinstelling van Nîmes , zal er in zijn geval geen sprake zijn van een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie. Hiermee komt de rechtbank tot de conclusie dat het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest is weerlegd.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 van de OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[Opgeëiste persoon]aan de procureur van de Republiek bij het
Tribunal de Grande Instancete Verdun (Frankrijk) ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.