ECLI:NL:RBAMS:2017:9389

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3304
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing motorverkeer in Vondelpark door gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, handelend onder de naam [bedrijf 1], en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam. De eiser had een aanvraag ingediend voor een ontheffing om met een motorfiets het Vondelpark in te rijden, omdat hij economisch gebonden is aan het park door zijn werkzaamheden als [leverancier] bij [bedrijf 2]. De gemeente weigerde deze ontheffing bij besluit van 1 december 2015, en verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond bij besluit van 21 april 2017.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een noodzakelijkheid om met een motorvoertuig het Vondelpark in te rijden. De rechtbank oordeelde dat de hoeveelheid spullen die de eiser vervoert, vergelijkbaar is met wat op een bakfiets past, die wel is toegestaan in het Vondelpark. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet heeft aangetoond dat het voor hem noodzakelijk is om met de motor het park in te rijden, en dat de gemeente zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen noodzaak is voor de ontheffing.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/3304

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2017 in de zaak tussen

[de man] (handelend onder de naam [bedrijf 1] ), te Hoofddorp, eiser

(gemachtigde: mr. R. Bruijnsteen),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [de persoon] ).

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser een ontheffing te verlenen om met een motorfiets het Vondelpark in te rijden.
Bij besluit van 21 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 12 februari 2015 een aanvraag ingediend voor een ontheffing om met een motorfiets het Vondelpark –voetgangersgebied – te Amsterdam in te rijden. In zijn aanvraag heeft eiser toegelicht dat hij economisch is gebonden aan het Vondelpark. Gedurende de maanden maart tot en met november is eiser werkzaam als [leverancier] bij [bedrijf 2] , waarvan de [banen] in het Vondelpark liggen. Eiser neemt zijn eigen [benodigdheden] en diverse lesmaterialen mee. In de bezwaarfase heeft eiser toegelicht dat hij voor [bedrijf 2] ook les geeft op twee locaties buiten het Vondelpark. Juist hiervoor moet hij die benodigdheden en materialen heen en weer vervoeren.
2. In het primaire besluit heeft verweerder geweigerd een ontheffing te verlenen. Hiertoe heeft verweerder verwezen naar het Beleidskader Gebruik Vondelpark. Als eiser zou worden beschouwd als een in het beleid genoemde “leverancier van diensten van een in het Vondelpark gevestigd bedrijf”, is er volgens verweerder geen sprake van absolute noodzaak om met een motorvoertuig het park in te rijden.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
4. Op grond van artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) kan door het bevoegd gezag ontheffing worden verleend om met voertuigen het als voetgangersgebied aangewezen Vondelpark in te mogen rijden.
Voor het verlenen van deze ontheffing hanteert verweerder het Beleidskader Gebruik Vondelpark. In dit Beleidskader staat onder “L. Verkeersveiligheid” opgenomen dat bewoners van het Vondelpark en leveranciers van goederen of diensten van in het Vondelpark gevestigde bedrijven een ontheffing kunnen aanvragen. De aanvraag kan worden gehonoreerd indien er sprake is van een absolute noodzakelijkheid om met een (motor)voertuig in het park te rijden.
Sinds 19 maart 2016 bestaat voor ontheffingen op grond van artikel 87 van het RVV beleid dat in alle Amsterdamse stadsdelen geldt, namelijk de Beleidsregels ontheffing artikel 87 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (de Beleidsregels). In deze Beleidsregels wordt onder 3.1 bepaald dat “alleen wanneer het voor de uitvoering van werkzaamheden of activiteiten noodzakelijk is dat met het voertuig verkeersregels en tekens van het RVV moeten worden overtreden, de gemeente ontheffing verleent van artikelen binnen artikel 87 RVV”.
5. In het verweerschrift en op zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat alle losse beleidsregels van de stadsdelen voor ontheffingen van artikel 87 van het RVV in 2016 zijn gecentraliseerd in de Beleidsregels. Voor het Vondelpark gebruikt verweerder wel nog het Beleidskader Gebruik Vondelpark om de term noodzakelijk in deze Beleidsregels toe te lichten, aldus de gemachtigde van verweerder op de zitting. Zoals op de zitting is besproken, gaat het in deze zaak om de vraag of er sprake is van een noodzakelijkheid voor eiser om met zijn motorvoertuig het Vondelpark in te rijden.
6. Volgens verweerder is geen sprake van een noodzakelijkheid. De hoeveelheid spullen die er op een motor past is naar alle waarschijnlijkheid ongeveer gelijk aan wat er op een bakfiets – die wel is toegestaan in het Vondelpark – vervoerd kan worden. Het argument dat het voor eiser erg omslachtig is om een en ander over te laden, kan geen overweging zijn om een ontheffing te verlenen. Ook het feit dat het eisers voorkeur heeft om op het terrein van [bedrijf 2] te parkeren in plaats van buiten het park, maakt niet dat er sprake is van een noodzaak om met de motor het park in te rijden. Volgens verweerder is er voldoende opslagmogelijkheid voor de trainingsattributen op het terrein van [bedrijf 2] . Omdat het blijkbaar feitelijk vooral gaat om het heen en weer vervoeren van de trainingsattributen naar de andere twee [locaties] die [bedrijf 2] buiten het Vondelpark gebruikt, is volgens verweerder evenmin sprake van het “leveren van diensten aan een in het Vondelpark gevestigd bedrijf.”
7. Eiser stelt dat wel sprake is van noodzakelijkheid. Hij werkt fulltime als [leverancier] bij [bedrijf 2] , de laatste drie jaar ook in de winter. Hij geeft voor [bedrijf 2] les op drie verschillende locaties, te weten in het Vondelpark, in het [park] en in het [stadion] .
Op [bedrijf 2] in het Vondelpark geeft hij 32 uur les, op de overige twee locaties geeft hij bij elkaar tussen de 12 en 14 uur les. Drie keer per week gaat eiser in de middag van het Vondelpark naar een van de overige twee locaties. Afhankelijk van de leeftijdsgroep waaraan hij les geeft, neemt hij zo’n 70 à 80 [attributen] mee en verder [materialen] en indien nodig een camera dan wel een laptop. Eiser heeft op zijn motor een topkoffer, achter op het zadel bindt hij de [materialen] vast en hij heeft een [rugzak] . De materialen wegen bij elkaar zo’n 20 à 25 kg. In het [stadion] heeft [bedrijf 2] een beperkte opslagmogelijkheid ter beschikking en in het [park] geen. Het is voor [bedrijf 2] of hem te kostbaar om de trainingsattributen drie keer aan te schaffen. Hij mag zijn motor parkeren op [bedrijf 2] in het Vondelpark. Op dit moment loopt hij met zijn motor in de hand door het Vondelpark, vijf keer per week zowel ‘s ochtends als ’s avonds, aldus eiser.
8. Bij het doen van een aanvraag is het aan de aanvrager zelf om alle relevante informatie te geven en alle stukken in te dienen die de noodzaak aannemelijk maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende concreet gemaakt waaruit de noodzaak bestaat dat de trainingsattributen meermaals per week heen en weer vervoerd moeten worden. Dat deze wijze van handelen voor hem handig is, althans niet omslachtig is, is namelijk iets anders dan dat het ook noodzakelijk is. Daarbij begrijpt de rechtbank de stelling van eiser zo, dat ook voor [bedrijf 2] de noodzaak aanwezig is, omdat onder andere [bedrijf 2] gebaad is bij het lesgeven van eiser en omdat [bedrijf 2] in de andere locaties geen opslag heeft. Alleen heeft eiser geen verklaring van [bedrijf 2] hierover ingebracht, zodat het onduidelijk is of het ‘in het Vondelpark gevestigde bedrijf’ de noodzaak ook ziet. Verweerder heeft zich dus op het standpunt kunnen stellen dat in de situatie van eiser geen sprake is van noodzaak.
9. Verder slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet. De door eiser overgelegde verleende ontheffingen kunnen niet als gelijke gevallen worden gezien. Uit de ontheffingen die zien op leveringen aan bedrijven kan de rechtbank niet opmaken dat het gaat om heen en weer transporteren van goederen, maar eerder het leveren van verbruiksgoederen en het ophalen van verbruikte goederen of afval. Verder is nergens sprake van een tweewielig motorvoertuig dan wel van [medewerkers] . De door eiser aangehaalde verleende ontheffingen staan te ver van de situatie van eiser. Daarbij is het aan eiser om een beroep op het gelijkheidsbeginsel met stukken te onderbouwen. Anders dan eiser stelt hoeft van verweerder niet te worden verlangd dat hij actief verleende ontheffingen inbrengt waar eiser van vermoedt dat het gelijke gevallen zijn.
10. De rechtbank is gezien het voorgaande ook niet gebleken van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel of motiveringsbeginsel.
11. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. de Savornin Lohman, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.