4.3.Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat verdachte in de nacht van 27 augustus 2017 in het centrum van Amsterdam was met andere Roemeense mannen: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [naam] en [medeverdachte 1] . Zij zijn toen twee Engelse toeristen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , tegengekomen.
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] en het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden, bewezen dat verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] fors geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben gebruikt, door hen met kracht te slaan en te schoppen.
Onder feit 1 primair wordt verdachte verweten dat hij, samen met zijn mededaders, (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Het staat vast dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met kracht in het gezicht zijn geslagen. Verdachten en de medeverdachten hebben ook met kracht tegen het lichaam van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geschopt, maar er kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat zij hen daarbij ook tegen het hoofd hebben geraakt. Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten sportschoenen droegen, en dus schoeisel met relatief zachte zolen. Deze omstandigheden maken dat de kans dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door het op hen uitgeoefende geweld zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen, niet als aanmerkelijk kan worden ingeschat en dat voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] niet bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op straat geweldshandelingen tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben gebruikt en dat zij daarbij als groep hebben samengewerkt en elkaar hebben ondersteund.
De stelling van de verdediging dat verdachte alleen tussenbeide is gekomen om het gevecht te beëindigen, is in strijd met hetgeen op de camerabeelden is waar te nemen. Verdachte heeft zich actief met het gevecht bemoeid, waarbij hij heeft getrapt richting [slachtoffer 2] en waarbij hij, samen met [medeverdachte 2] , [slachtoffer 2] over de grond naar de muur van de tattooshop heeft gesleurd. Vervolgens heeft hij [slachtoffer 1] tegen de muur van de tattooshop gezet, waarna hij hem met de vuist twee stoten in het gezicht gaf.
Daarmee heeft verdachte een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het groepsgeweld tegen de Engelse mannen. De rechtbank acht daarom het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Voorafgaand aan het geweld en als inleiding daarop, vertoonde [medeverdachte 2] quasi amicaal gedrag naar [slachtoffer 2] toe, waarbij hij handtastelijk werd en uitdagende voetbewegingen maakte naar diens benen. [slachtoffer 2] liet blijken hier niet van gediend te zijn, waarna [medeverdachte 1] een duwende beweging maakte richting [slachtoffer 2] en waarna [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] in het gezicht sloeg. Vanaf dat moment vond een geweldsexplosie plaats tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , waarin ook [medeverdachte 3] en verdachte zich hebben gemengd.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in Amsterdam geregeld zakkenrollerijen plaatsvinden waarbij het potentiële slachtoffer met behulp van een zogenoemde ‘voetbaltruc’ wordt afgeleid of in de war wordt gebracht om vervolgens door de dader of een kompaan te worden gerold.
Daar komt bij dat kort voor het incident verdachte, [medeverdachte 3] en [naam] afwijkend gedrag vertoonden, waardoor verbalisant [naam verbalisant 1] besloot om hen in de gaten te houden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] sloten zich even later bij de drie mannen aan.
Deze omstandigheden wijzen er op dat verdachte en de medeverdachten met kwade bedoelingen contact hebben gezocht met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat, terwijl hij door één van de mannen werd vastgehouden, zijn iPhone en portemonnee uit zijn zakken werden weggenomen.
Deze verklaring van aangever vindt bevestiging in de camerabeelden, waarop te zien is dat op het moment dat [medeverdachte 3] de op de grond liggende [slachtoffer 2] in bedwang houdt, [medeverdachte 2] de zakken van [slachtoffer 2] aftast. De rechtbank ziet, ook nadat zij zelf de beelden heeft bekeken, geen aanleiding om hetgeen verbalisant [naam verbalisant 2] hierover heeft gerelateerd in twijfel te trekken. De omstandigheid dat geen feitelijke wegnemingshandelingen te zien zijn op de beelden sluit niet uit dat de goederen zijn ontvreemd. Een deel van het gebeuren is immers op de beelden niet goed te zien omdat dit door een wirwar van personen en door obstakels aan waarneming is onttrokken.
De minderjarige medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 30 augustus 2017 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij en zijn medeverdachten hadden afgesproken dat zij geld van iemand zouden afpakken.
De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. [medeverdachte 1] komt in deze verklaring oprecht over. Zijn verklaring is niet alleen belastend voor verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] maar ook voor hemzelf. De rechtbank ziet dan ook voor [medeverdachte 1] geen belang om in strijd met de waarheid te verklaren.
Nu zijn verklaring bovendien in lijn is met de aangifte van [slachtoffer 1] en met de camerabeelden, acht de rechtbank bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten het vooropgezette plan hadden om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geld of goederen afhandig te maken.
Dat de weggenomen telefoon en portemonnee niet bij verdachte of een van de medeverdachten zijn aangetroffen maakt dit niet anders. Het is immers goed mogelijk dat zij zich op de looproute vanaf de plaats delict tot aan de Foeliestraat, waar de aanhouding heeft plaatsgevonden, van deze goederen hebben ontdaan.
Het door verdachte en zijn medeverdachten gepleegde openlijk geweld was aldus instrumenteel aan de plaatsgevonden beroving van [slachtoffer 1] . De rechtbank acht daarom eveneens het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen, dat verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, met gebruik van geweld, de telefoon en portemonnee van [slachtoffer 1] heeft gestolen.