Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
vonnis van de kantonrechter
[eiseres] ,
de besloten vennootschap T-Mobile Netherlands B.V.,
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- dagvaarding van 20 juni 2016 met producties;
- antwoord met producties;
- instructievonnis;
- repliek met producties;
- dupliek met producties;
- akte uitlating producties van [eiseres] ;
- dagbepaling pleidooi;
- pleidooi tevens comparitie van partijen;
- dagbepaling vonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
De huidige uitspraak van de Hoge Raad heeft betrekking tot abonnementen die nu nog lopen of in dit kalenderjaar afliepen. Verder is er geen aparte bepaling in de uitspraak van de Hoge Raad opgenomen die aangeeft dat deze uitspraak uitvoering kan hebben op abonnementen die volgens Algemene Consumenten Recht op het gebied van verjaren verjaard zijn. (…)
Vordering en verweer
- primair: de onderhavige overeenkomst voldoet aan het in artikel 7A:1576 lid 2 BW vereiste dat de koopsom moet zijn bepaald; de prijs van het toestel staat in de overeenkomst vermeld en bedraagt € 0,00, de waarde van de telefoon is € 438,00. Uit de prijs en de waarde van de telefoon is af te leiden welk gedeelte van de maandbetalingen maximaal aan het toestel zijn toe te rekenen. Voor de consument was en is altijd volstrekt helder geweest welke maandelijkse verplichtingen zij voor de telefoon was aangegaan.
Er is sprake van een zogeheten “zacht krediet”, dan wel van koop op afbetaling
zodat de vorderingen op grond van artikel 7:60 en 7:61 BW falen omdat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een zacht krediet.
-subsidiair: artikel 6:278 BW staat in de weg aan een opportunistisch beroep op artikel 7A:1576 lid 2, 7:60 en 7:61 BW. Het gestelde verzuim om de prijs op te splitsen in een toestelkredietdeel en een telecomdienstendeel heeft niet tot schade of aantasting van de belangen van [eiseres] geleid, terwijl T-Mobile ernstig in haar belangen wordt geschaad wanneer [eiseres] gebruikmaakt van haar vernietigingsbevoegdheid.
- subsidiair II: voor zover er sprake is van een vordering van [eiseres] is deze reeds verjaard. Een rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst verjaart op grond van artikel 3:52 BW immers drie jaar nadat de bevoegdheid om de vernietigingsgrond in te roepen ten dienste is komen te staan. Daarvan is sprake als de vernietigingsbevoegde bekend is met het bestaan van de vernietigbare overeenkomst. Bekendheid met de feitelijke gegevens die aan het vernietigingsberoep ten grondslag liggen is voldoende.
-subsidiair III: de sanctie nietigheid, dan wel vernietiging van de telefooncomponent van de overeenkomst is geen evenredige sanctie en daarmee in strijd met de Richtlijn Consumentenkrediet. Op grond van het arrest Home Credit Slovakia, ECLI:EU:2016:842, dient de rechter onderscheid te maken tussen informatie die noodzakelijk is om de consument in staat te stellen te beoordelen waartoe hij zich heeft verbonden en informatie die niet van belang is. In onderhavig geval gaat het om laatstgenoemde informatie en is de sanctie nietigheid dan wel vernietiging van de telefooncomponent van de overeenkomst een te onevenredig hoge sanctie en daarmee in strijd met de richtlijn consumentenkrediet. Bovendien is een krediet zonder rente en kosten van de Richtlijn consumentenkrediet uitgezonderd.
Beoordeling
€ 438,00 is genoemd, maakt dat niet anders, nu ook in de factuur de prijs is genoemd van € 0,00.
Naar het oordeel van de kantonrechter is dit een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige sanctie op het niet voldoen aan de consument beschermende informatieverplichtingen, welke tot doel hebben de consument te beschermen, met name tegen overkreditering. (r.o. 3.4.2. Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385). Dat het ingrijpende en kostbare gevolgen heeft voor T-Mobile als meerdere consumenten een vordering als de onderhavige tegen haar instellen, kan niet tot een ander oordeel leiden.
mag gelet op hetgeen de Hoge Raad in ro. 3.15 van zijn arrest van 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236 heeft overwogen volstaan met teruggave van het toestel in de staat waarin dit zich op het moment van teruggave bevindt. Dat moment ligt, zoals de Hoge Raad overweegt, echter niet reeds op het moment van de ontvangst van het toestel, nu de consument niet geacht kan worden te weten dat niet aan de uit artikel 7:61 lid 2 BW of artikel 7A:1575 lid 2 BW voortvloeiende informatieverplichtingen is voldaan, maar op het moment dat [eiseres] in verzuim is.
(Hoge Raad ECLI:NL:HR:2016:236, r.o. 3.16). Art.6:203 lid 3 en 6:210 BW bieden voor een dergelijke vergoeding geen grondslag nu T-Mobile op grond van de overeenkomst niet verplicht is om “genot” te verschaffen doch slechts om de eigendom van het toestel te verschaffen.
Uit de omstandigheid dat [eiseres] pas na publicatie van het eerste telefoon arrest van de Hoge Raad in 2014 de nietigheid dan wel vernietiging van de overeenkomst heeft ingeroepen, blijkt niet dat [eiseres] uit opportunistische motieven en met het enkele doel een slaatje te slaan uit de inmiddels ingetreden waardevermindering van het telefoontoestel, de overeenkomst pas in 2016 heeft vernietigd, dan wel een beroep op de nietigheid heeft gedaan. Het feit dat [eiseres] na afloop van de abonnementstermijn hetzelfde bedrag is blijven betalen is eerder een sterke aanwijzing dat zij niet op de hoogte was van haar wettelijke rechten en dat er geen sprake is geweest van zogenaamd strategisch gedrag. Dat [eiseres] zich uiteindelijk heeft gewend tot een commerciële consumentenorganisatie genaamd “Right4consumer” maakt dat niet anders. Mitsdien is er ook geen grondslag voor een vergoeding op grond van artikel 6:278 BW.
Deze wetsbepalingen beogen de consument te beschermen tegen onjuiste, onvergelijkbare en anderszins gebrekkige informatie en te bewerkstelligen dat de consument goed geïnformeerd en weloverwogen beslissingen neemt over de voordelen en risico’s van een relatief kostbare aankoop als een mobiele telefoon. Dat, zoals T-Mobile stelt, [eiseres] geen enkel nadeel heeft geleden van de gedragingen van T-Mobile, is derhalve, voor zover al juist, niet relevant.