ECLI:NL:RBAMS:2017:8803

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
13/845167-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en valsheid in geschrift door feitelijk leidinggevende van een BV

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2017 uitspraak gedaan tegen een verdachte die feitelijk leiding heeft gegeven aan een BV die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1955 en woonachtig in België, werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het opmaken van valse facturen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verweer dat hij handelde in overeenstemming met de belastingwetgeving, opzettelijk heeft gehandeld door het lage btw-tarief van 6% toe te passen op matrassen die onder het hoge btw-tarief van 21% zouden moeten vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn BV in de periode van 29 januari 2013 tot en met 20 oktober 2015 onjuiste aangiften hebben gedaan, wat resulteerde in een belastingnadeel van circa € 752.732,-. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het belang van het vertrouwen in belastingaangiften.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/845167-15
Datum uitspraak: 8 november 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
wonende op het adres [adres] (België).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.J. Dontje, en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.
1.3.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaak tegen [bedrijf BV] (13/845168-15).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. [bedrijf BV] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 januari 2013 tot en met 20 oktober 2015 te Apeldoorn en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (elektronische) aangifte(n) voor de omzetbelasting over
het vierde kwartaal 2012 (DOC-088 8/28) en/of
het eerste kwartaal 2013 (DOC-088 9/28) en/of
het tweede kwartaal 2013 (DOC-088 10/28) en/of
het derde kwartaal 2013 (DOC-088 11/28) en/of
het vierde kwartaal 2013 (DOC-088 12/28) en/of
het eerste kwartaal 2014 (DOC-088 13/28) en/of
het tweede kwartaal 2014 (DOC-088 14/28) en/of
het derde kwartaal 2014 (DOC-088 15/28) en/of
het vierde kwartaal 2014 (DOC-088 16/28 t/m 18/28) en/of
het eerste kwartaal 2015 (DOC-088 19/28 t/m 21/28) en/of
het tweede kwartaal 2015 (DOC-088 22/28 t/m 24/28) en/of
het derde kwartaal 2015 (DOC-088 25/28 t/m 28/28)
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen, immers heeft [bedrijf BV] (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, (elektronisch) ingeleverde/ingestuurde/ingediende aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) kwarta(a)l(en) (telkens) een te la(a)g(e) omzet/belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven (te weten: circa Euro 752.732,-), tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
2. [bedrijf BV] (optredend onder de handelsna(a)m(en) [handelsnaam 1] en/of [handelsnaam 2] en/of [handelsnaam 3] ) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 september 2012 tot en met 14 augustus 2015 te Utrecht en/of Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zestien (16), althans een of meer, factu(u)r(en) van [bedrijf BV] (optredend onder de handelsna(a)m(en) [handelsnaam 1] en/of [handelsnaam 2] en/of [handelsnaam 3] ) (DOC-009 8/14 en/of DOC-009 12/14 en/of DOC-009 14/14 en/of DOC-26 2/2 en/of DOC-034 en/of DOC-035 en/of DOC-037 en/of DOC-038 en/of DOC-040 en/of DOC-041 en/of DOC-043 en/of DOC-044 en/of DOC-067 en/of DOC-082 en/of DOC-083 en/of DOC-087) zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben [bedrijf BV] en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op/in die factu(u)r(en) (telkens) een prijs per stuk bedrag vermeld, die niet zien/ziet op die in die factu(u)r(en) genoemde artikelaanduiding(en) en/of die niet zien/ziet op de/het volgens die factu(u)r(en) geleverde artikel(en) en/of op/in die factu(u)r(en) (telkens) een onjuist BTW bedrag opgenomen/vermeld en/of in rekening gebracht, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De zaak [zaaknaam] wordt in het dossier als volgt samengevat. Verdachte is bestuurder van [bedrijf BV] (hierna [bedrijf BV] ). Per 1 januari 2012 heeft [bedrijf BV] de bedrijfsactiviteiten overgenomen van [handelsnaam 1] . [handelsnaam 1] is sindsdien één van de handelsnamen van [bedrijf BV] . [bedrijf BV] verkoopt via internet matrassen, matrashoezen en aanverwante artikelen zoals kussens en bedbodems. Het is voor potentiële klanten ook mogelijk een showroom te bezoeken, zodat de te koop aangeboden goederen ter plekke kunnen worden bekeken en besteld. Klanten wordt de mogelijkheid geboden een matras op proef te bestellen. Dit houdt in, dat de klant een matras veertien dagen mag proberen (‘proefslapen’), waarna de matras eventueel teruggestuurd kan worden. De facturering vindt via e-mail plaats.
In 2006 heeft de Belastingdienst toestemming verleend aan [handelsnaam 1] . haar matrassen als antidecubitusmatrassen tegen het verlaagde btw-tarief van 6% te leveren. In 2012 heeft de Belastingdienst vastgesteld dat in verband met aangescherpte regelgeving met betrekking tot antidecubitusmatrassen, de matrassen die door [handelsnaam 1] . werden verkocht niet langer aan de voorwaarden voldeden om als antidecubitusmatras aangemerkt te kunnen worden. In verband hiermee moesten deze matrassen voortaan tegen het algemene btw-tarief van 19% geleverd worden. Door een wetswijziging is dit tarief per 1 oktober 2012 gewijzigd naar 21%.
[bedrijf BV] voert wat betreft de verkoop van matrassen meerdere handelsmerken, waaronder [handelsnaam 1] , [handelsnaam 3] en [handelsnaam 2] . Verder worden onder de naam [naam/ naam product] matrashoezen geleverd. Deze matrashoezen mogen volgens verdachte tegen 6% btw worden geleverd. Door [bedrijf BV] is tot 1 september 2012 bij de verkoop van matrassen (met toestemming van de Belastingdienst) het lage btw-tarief van 6% toegepast. Na 1 september 2012 wordt door [bedrijf BV] in het overgrote deel van de gevallen bij verkoop van een matras met protector de matras voor € 0,00 gefactureerd aan de klant, terwijl de protector wordt gefactureerd voor de prijs van de matras. Over de totaalprijs van matras en protector wordt vervolgens 6% btw gefactureerd aan de klant.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig het schriftelijk requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Het Openbaar Ministerie is van mening dat sprake is van valse facturen en dat door het opmaken van deze facturen in plaats van het hoge btw-tarief over de geleverde matrassen, het lage btw-tarief van 6% in rekening is gebracht aan de klant en in de aangiften Omzetbelasting is opgenomen. Hierdoor is te weinig omzetbelasting afgedragen.
4.3.
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft zichzelf verdedigd en vrijspraak bepleit. Kort samengevat heeft hij onder meer het volgende aangevoerd.
[bedrijf BV] sluit met haar klanten in eerste instantie een overeenkomst af voor de dienst van het gratis proefslapen. De partijen komen daarna de aankoop van een [naam/ naam product] met gratis antidecubitusmatras overeen. De klant betaalt achteraf de factuur dus pas wanneer er een volledige overeenstemming is bereikt over aankoop van de [naam/ naam product] . Indien al sprake zou zijn van een overeenkomst waarbij de verkoop van een matras centraal staat, hetgeen niet aan de orde is, dan betreft de verkoop geen algemeen matras maar een antidecubitusmatras waarop het 6% btw-tarief van toepassing is. Met andere woorden een algemeen matras belast met het hoge btw-tarief heeft geen deel uitgemaakt van de overeenkomst tussen [bedrijf BV] en de klant.
Met betrekking tot het verwijt dat [bedrijf BV] valsheid in geschrift heeft gepleegd door valse facturen op te (laten) maken en de facturering door [bedrijf BV] heeft verdachte het volgende naar voren gebracht. De economische realiteit wordt door [bedrijf BV] waarheidsgetrouw weergegeven door haar wijze van factureren. Er is geen sprake van kunstmatige handelingen of een situatie waarbij aan de handelingen van [bedrijf BV] geen reële praktische betekenis kan worden toegekend. Vanuit het burgerlijk recht voldoet de overeengekomen transactie tussen [bedrijf BV] en de consument aan alle eisen die de wet hieraan stelt. Er is derhalve sprake van een rechtmatig tot stand gekomen overeenkomst tussen [bedrijf BV] en haar klanten. De facturen representeren een juiste afspiegeling van de werkelijkheid. Immers de overeenkomst is rechtsgeldig afgesloten omdat er een aanbod is geweest van de [naam/ naam product] en gratis matrasproducten en dat aanbod is aanvaard. Die aanvaarding vindt plaats door het betalen van de factuur. Van valselijk opgestelde verkoopfacturen is dan ook geen sprake.
Verdachte heeft ten slotte herhaaldelijk opgemerkt dat geen sprake is van een strafrechtelijke handeling maar van een verschil van mening met de belastinginspecteur over het te hanteren belastingtarief in een uiterst ingewikkelde zaak.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Valsheid in geschrift?
Verdachte is uitgebreid ingegaan op het verkoopproces van [bedrijf BV] en heeft zijn visie op de totstandkoming van de (koop)overeenkomst met de klant gegeven. Kort samengevat komt het er volgens verdachte op neer dat de factuur die de klant bij een geleverd matras ontvangt het uiteindelijke aanbod behelst en dat na (stilzwijgende) aanvaarding van dat aanbod de koop pas tot stand komt.
De rechtbank volgt verdachte niet in zijn redenering. [bedrijf BV] bood op haar websites matrassen te koop aan met daarbij een gratis matrashoes (getuige bijvoorbeeld de tekst op de website [website] : “
De [naam/ naam product] ter waarde van E 179,- wordt gratis bij het matras geleverd”). Als de klant een matras bestelt krijgt hij vervolgens een ontvangstbevestiging per e-mail. Daarin staat als bestelling vermeld een matras voor een bepaald bedrag “inclusief [naam/ naam product] ”, bijvoorbeeld de orderbevestiging van klant [klant] (DOC-042):

Uw bestelling hebben wij als volgt genoteerd:
artikel nr. Omschrijving Aantal Bedrag
-------------- ----------------------------------------------------------- --------- --------
15001820 [handelsnaam 2] tweepersoons matras 180 x 200 inclusief 1 € 899.00
[naam/ naam product]
Hiermee is de koop tot stand gekomen van een matras voor, in dit geval, € 899,-. De factuur zou dan ook op die koopovereenkomst (orderbevestiging) betrekking moeten hebben.
Echter, in de factuur die de klant ontvangt wordt de [naam/ naam product] in rekening gebracht tegen de eerder (op de website en in de orderbevestiging) vermelde prijs van het matras en is het matras op een bedrag van nihil gezet. Als voorbeeld de factuur van klant [klant] (DOC-041):
Artikelcode Artikel Aantal Prijs per stuk
--------------- ------------------------------------------------- -------- --------------
15201820 [handelsnaam 2] tweepersoons matras 180 x 200 1 0.00
7001820 [naam/ naam product] 180x200 1 899.00
De FIOD heeft 14 klanten van [bedrijf BV] als getuige gehoord. Deze klanten hebben stuk voor stuk verklaard dat zij een matras hebben gekocht en niet een [naam/ naam product] , en dat de weergave in de factuur niet juist is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de facturen die de klanten hebben ontvangen niet overeenkomen met wat zij hebben gekocht en dus valselijk en/of in strijd met de waarheid zijn opgemaakt.
Het is verdachte geweest die het initiatief tot deze werkwijze heeft genomen. Dit blijkt uit het volgende.
Op 5 juni 2012 heeft verdachte per e-mail de Belastingdienst het volgende bericht gestuurd:
“ (…) Dank voor uw informatie over de gewijzigde situatie m.b.t het lage btw tarief voor antidecubitus matrassen. Vandaag zijn wij overeengekomen dat niet meer het lage btw tarief maar het hoge btw tarief op onze matrassen van toepassing zal zijn. Met u is een overgangsperiode afgesproken. Ingaande 1 september 2012 zal het btw tarief van 19% voor onze matrassen worden gehanteerd. U heeft toegezegd na ontvangst van deze e-mail een bevestiging van onze afspraak aan mij te versturen. Uw e-mail zie ik met belangstelling tegemoet. Om ongelijkheid in de markt te voorkomen treft u hierbij de aanbieders aan die momenteel nog antidecubitus matrassen tegen het lage btw tarief aanbieden. Het betreft de zogenaamde Nasa of traagschuim matrassen van deze partijen. (…)
Wij danken u nogmaals voor het getoonde begrip om de overgangsperiode van 1 juli 2012 te verschuiven naar 1 september 2012 en verblijven, in afwachting van uw bevestiging,
Met vriendelijke groeten,
[verdachte] ”
Bij de stukken zit vervolgens een e-mail van 18 juli 2012 van [e-mailadres] aan [persoon] van [bedrijf bv] dat de hosting en onderhoud van de backoffice-applicatie waar vanuit de facturatie van [bedrijf BV] plaatsvindt. Ondanks dat verdachte dat niet heeft willen bevestigen, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen dat verdachte deze e-mail heeft geschreven. In deze e-mail staat het volgende:
“Beste [persoon] ,
Vanaf 1 september a.s. zijn wij verplicht over te schakelen naar het 19% tarief en vanaf 1 oktober a.s. naar het 21% tarief. Dat zou voor ons een belangrijke prijsverhoging betekenen. Immers de matrassen zijn vandaag de dag nog in het 6% btw tarief ondergebracht. Deze btw verhoging treft ons niet alleen maar alle aanbieders van drukverlagende matrassen. Op 1 september a.s. zullen wij een verbeterde versie van de [naam/ naam product] op de markt brengen. Bij elke matrasbestelling zal deze Protecor staandaard worden meegeleverd. Deze Protector voldoet volledig aan de wettelijke eisen om in het 6% btw tarief te vallen. Op 1 september a.s. zullen wij tot de volgende facturatie overgaan.
Op de bestelling van een matras bijv. 90 x 200 komt er op de factuur het volgende te staan:
Omschrijving maat aantal prijs per eenheid totaal prijs
[handelsnaam 1] matras 90 x 200 1 0,00 0,00
[naam product] 1 29,95 29,95
[naam/ naam product] 90 x 200 1 399,00 399,00
Bij elke bestelling wordt er dus standaard een [naam/ naam product] meegeleverd. Bij elke bestelling wordt het matras tegen Euro 0,00 berekend. In feite betekent dit dat de klant de [naam/ naam product] koopt en het matras er gratis bijkrijgt.
Onderaan de factuur vermelden wij dan:
[naam/ naam product] : 6% btw
Overige producten: 19% btw (v.a. 1 oktober 21%)
Ik ga er vanuit dat het model wat wij gaan hanteren duidelijk is. Je kunt in principe uitgaan van de huidige opzet van de factuur. Het bovenvermelde voorbeeld is slechts een voorbeeld. Nogmaals alleen de [naam/ naam product] wordt berekend. Deze opzet geldt voor zowel [handelsnaam 1] als [handelsnaam 2] . De prijzen die v.a. 1 september gelden zijn als volgt
(…)
Mocht iets niet duidelijk zijn dan hoor ik graag zsm van je. Nogmaals de huidige productomschrijvingen en de lay out van de factuur hoeven niet te worden aangepast. De belangrijkste aanpassingen zijn:
1. De matrassen tegen Euro 0,00 berekenen
2. EIke matrasbestelling kent een [naam/ naam product] die wordt berekend. Zie bovenstaande prijzen, de btw vermelding van 6% voor de [naam/ naam product] en 19% resp. 21% btw voor de overige producten.
Mvg, [verdachte] ”
Bij het zien van deze e-mail heeft [persoon] het volgende verklaard: “Ja, dat ziet er wel bekend uit. Ik heb toen het programma gewijzigd. Ik weet nog wel dat ik toen gedacht heb, dat het wel een beetje dubieus was.” Op de vraag wat de gevolgen zijn van het wijzigen van de backoffice-applicatie van [bedrijf BV] volgens de instructies in de mail heeft [persoon] het volgende geantwoord: “Dat de prijzen worden berekend worden volgens dit model. Dat betekent dat de prijzen die in het systeem staan voor de matrassen worden verschoven naar de [naam/ naam product] . Dat betekent weer dat zowel de matrassen als de Protectors tegen 6% worden verkocht.”
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [bedrijf BV] valselijk facturen heeft laten opmaken met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken. Verdachte heeft aan deze strafbare handelingen feitelijk leiding gegeven.
4.4.2.
Onjuiste aangiften?
Vast staat dat de tenlastegelegde aangiften omzetbelasting zijn gebaseerd op het lage btw-tarief. Volgens verdachte is dit niet onjuist. In de eerste plaats omdat [bedrijf BV] geen matrassen leverde maar matrashoezen. En in de tweede plaats omdat ook de matrassen onder het lage btw-tarief zouden vallen.
Beide argumenten slagen niet. Zoals hiervoor al overwogen verkocht [bedrijf BV] in werkelijkheid matrassen en geen matrashoezen. Het standpunt van verdachte dat het zou gaan om een samengestelde prestatie waarbij de levering van een matrashoes de hoofdprestatie is, wordt niet gedeeld. Ook wordt verdachte niet gevolgd in zijn standpunt dat de matrassen zijn onderworpen aan het verlaagde btw-tarief vanwege de antidecubituswerking. De rechtbank verwijst hiervoor naar het vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 april 2013 (ECLI:NL:RBZWB:2013:CA3180), het vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 april 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:2858) en het vonnis van de Rechtbank Gelderland van 4 oktober 2017 (ECLI:NL:RBGEL:2017:5117). De inhoud van de relevante overwegingen is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht.
4.4.3.
Opzet / fiscaal pleitbaar standpunt?
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:638, BNB 2017/162 omtrent een fiscaal pleitbaar standpunt dat betrekking heeft op een belastingaangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) het volgende overwogen:
“3.4.4. Vooropgesteld wordt dat de fiscale aangifteplicht zich hierdoor kenmerkt dat de aangifteplichtige onder dreiging van een strafvervolging wordt gedwongen binnen een door de inspecteur te stellen termijn duidelijk, stellig en zonder voorbehoud een verklaring af te leggen die de inspecteur in staat stelt de hoogte van de verschuldigde belasting vast te stellen. Die verplichting brengt noodzakelijkerwijs mee dat de betrokkene bij het doen van aangifte de – niet zelden complexe – belastingwetgeving moet uitleggen, ook in gevallen waarin onduidelijkheid bestaat over de vraag welke interpretatie juist is.
3.4.5.
Indien een onjuiste belastingaangifte wordt gedaan, kan ter zake daarvan geen vergrijpboete als bedoeld in de artikelen 67d en 67e AWR worden opgelegd indien aan die aangifte een standpunt ten grondslag ligt dat gebaseerd kan worden op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht, in die zin dat de belastingplichtige ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze uitleg en daarmee de door hem gedane aangifte juist was. In een dergelijk geval kan niet worden gezegd dat het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat die aangifte onjuist is dan wel dat daardoor te weinig belasting is geheven, ook al wordt het aan die aangifte ten grondslag liggende standpunt later door de rechter onjuist bevonden. Omdat de pleitbaarheid van dat standpunt naar objectieve maatstaven moet worden beoordeeld, en mede gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.4 is vooropgesteld, is in dit verband niet van belang of de belastingplichtige bij het doen van de aangifte de pleitbare maar later onjuist bevonden uitleg voor ogen heeft gestaan.
[…]
3.4.7.
Met betrekking tot een mogelijke strafvervolging geldt het volgende. Indien een onjuiste of onvolledige belastingaangifte wordt gedaan, maar de betrokkene ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze aangifte juist en volledig was, bijvoorbeeld omdat deze gebaseerd was op een pleitbaar standpunt als hiervoor in 3.4.5 bedoeld, kan niet worden gezegd dat hij opzettelijk een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan die ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, een en ander in de zin van artikel 69, lid 2, AWR. Daartoe is immers vereist dat de betrokkene opzettelijk heeft gehandeld, dus minst genomen met voorwaardelijk opzet, hetgeen betekent dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij ten onrechte geen onderscheidenlijk een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan. Dat laatste doet zich niet voor indien, al dan niet achteraf bezien, de door de betrokkene aanvaarde kans dat de aangifte onjuist of onvolledig zou blijken te zijn, niet aanmerkelijk was.”
Verdachte heeft aangevoerd dat het in deze zaak gaat om een fiscale aangelegenheid die niet in het strafrecht thuis hoort. Hij is van mening dat de geleverde matrassen, net als de in rekening gebrachte allergeenvrije [naam/ naam product] onder hetzelfde btw-tarief, te weten 6% vallen en dat [bedrijf BV] zich dus niet heeft schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste aangifte omzetbelasting.
De rechtbank begrijpt het verweer van verdachte zo dat sprake is van een discussie over de uitleg van het (fiscale) recht, dat zijn standpunt pleitbaar is en dat hij dus in elk geval niet opzettelijk onjuiste of onvolledige belastingaangifte heeft gedaan. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is dus of sprake is van een pleitbaar standpunt.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het btw-tarief op de matrassen die [bedrijf BV] levert van een pleitbaar standpunt geen sprake is. Zij verwijst hiertoe in de eerste plaats opnieuw naar de rechtspraak, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht. Hoewel verdachte ter zitting veel literatuur en rechtspraak heeft aangehaald, kan naar het oordeel van de rechtbank uit geen van deze bronnen worden afgeleid dat de door [bedrijf BV] gehanteerde constructie houdbaar zou zijn.
Verdachte was bovendien bekend met het standpunt van de belastingdienst dat het btw-tarief van 6% niet meer geldig was. In plaats van een tegengestelde zienswijze in te dienen (en zijn standpunt op die wijze te bepleiten), heeft hij aan de belastingdienst verklaard het hogere tarief te zullen doorvoeren terwijl hij feitelijk de matrassen bleef leveren tegen het btw-tarief van 6%. Verdachte wist dat hij een constructie had bedacht waar veel vraagtekens bij geplaatst kunnen worden en hij heeft deze constructie niet voorgelegd aan de belastingdienst. Ook heeft hij deze constructie niet laten toetsen door een belastingdeskundige alvorens de nieuwe werkwijze in te voeren. Daarmee heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat ten onrechte het lage btw-tarief in rekening werd gebracht en hij daardoor onjuiste belastingaangiften deed.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1. [bedrijf BV] in de periode van 29 januari 2013 tot en met 20 oktober 2015 te Apeldoorn telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten elektronische aangiften voor de omzetbelasting over
het vierde kwartaal 2012 en
het eerste kwartaal 2013 en
het tweede kwartaal 2013 en
het derde kwartaal 2013 en
het vierde kwartaal 2013 en
het eerste kwartaal 2014 en
het tweede kwartaal 2014 en
het derde kwartaal 2014 en
het vierde kwartaal 2014 en
het eerste kwartaal 2015 en
het tweede kwartaal 2015 en
het derde kwartaal 2015
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan of heeft laten doen, immers heeft [bedrijf BV] telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst te Apeldoorn (elektronische) ingeleverde/ingestuurde/ingediende aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemde kwartalen telkens een te la(a)g(e) omzet/belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit telkens er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven (te weten: circa Euro 752.732,-), aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
2. [bedrijf BV] (optredend onder de handelsna(a)m(en) [handelsnaam 1] en/of [handelsnaam 2] en/of [handelsnaam 3] ) de periode van 19 september 2012 tot en met 14 augustus 2015 te Utrecht en/of Enschede, in elk geval in Nederland, zestien (16), facturen van [bedrijf BV] (optredend onder de handelsna(a)m(en) [handelsnaam 1] en/of [handelsnaam 2] en/of [handelsnaam 3] ) zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken immers heeft [bedrijf BV] valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op die facturen telkens een prijs per stuk bedrag vermeld, die niet ziet op die in die facturen genoemde artikelaanduidingen of die niet ziet op de volgens die facturen geleverde artikelen en op die facturen telkens een onjuist btw-bedrag vermeld en/of in rekening gebracht, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
9.1.1.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
9.1.2.
De officier van justitie heeft haar eis als volgt onderbouwd. Verdachte is nooit voornemens geweest om het hoge btw-tarief toe te passen op de matrassen die hij verkoopt. Dat blijkt uit het feit dat hij weliswaar de Belastingdienst in juni 2012 per mail toepassing van het hoge tarief toezegt, maar een maand later opdracht geeft om het facturatiesysteem aan te passen. Ook zijn verklaring bij de FIOD spreekt boekdelen: “Ik ga de wijze van factureren echt nooit stoppen. Nu niet en nooit niet. Ik ben overtuigd van mijn gelijk.” Door zijn handelwijze wordt de Belastingdienst fors benadeeld. Daarnaast is zijn handelwijze concurrentievervalsend. Dat hij zich hiervan bewust was blijkt wel uit zijn mail van juli 2012 over de wijziging van laag naar hoog tarief: “Dat zou voor ons een belangrijke prijsverhoging betekenen.” en “Deze btw-verhoging treft ons niet alleen maar alle aanbieders van drukverlagende matrassen.” Sterker, verdachte mailt op 5 juni 2012 zes websites van aanbieders van Nasa- of traagschuimmatrassen aan de fiscus die tegen het lage btw-tarief leveren om, zo schrijft hij, “ongelijkheid in de markt te voorkomen”. Des te opvallender dat verdachte zich vervolgens niet aan de regels houdt en een truc gebruikt om onder toepassing van het hoge tarief uit te komen. Deze strafzaak ziet op zijn eerste truc, maar verdachte is tot dusverre niet te stoppen. Verdachte heeft het vanaf 2016 over een andere boeg gegooid. Hij is toen namelijk een cadeaubon tegen 0% btw gaan verkopen die kan worden omgeruild voor een matras. Verdachte (belanghebbende) is in die fiscale zaak – die ziet op aangifte omzetbelasting over kwartalen 1 t/m 4 van 2016 – in het ongelijk gesteld. Voor de eerste twee kwartalen 2017 heeft hij al weer wat nieuws bedacht namelijk verkoop van waardepapieren via internet aan afnemers buiten de EU.
Verder is van belang dat op de juistheid van documenten moet kunnen worden vertrouwd in het handelsverkeer. Dat vertrouwen heeft verdachte met voeten getreden. Ten slotte is van belang dat het om fors nadeel gaat, ruim € 750.000.
9.2.
Het oordeel van de rechtbank
9.2.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
9.2.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
9.2.3.
Verdachte heeft leiding gegeven aan zijn bedrijf dat zich heeft schuldig gemaakt aan belastingfraude en valsheid in geschrift. In totaal is de Staat voor ongeveer € 750.00,00 benadeeld. Door zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingfraude beschermt bovendien niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingfraude kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
9.2.4.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Het fiscale nadeel dat de rechtbank in deze zaak als uitgangspunt neemt, is € 750.000,00. Bij een benadelingsbedrag van een dergelijke omvang geven de oriëntatiepunten als uitgangspunt aan dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de achttien en vierentwintig maanden moet worden opgelegd.
9.2.5.
Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of het bij verdachte een kwestie is van tegen beter weten in doorgaan met wat hij doet of niet beter (willen) weten. De hardnekkige en principiële houding van verdachte levert een recidiverisico op maar werkt ook strafverminderend omdat niet bewezen is dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk (vol opzet) om de belastingdienst te benadelen. Gelet op de omvang van de fraude, de lange duur ervan en de volhardendheid van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan een derde voorwaardelijk, zoals door de officier van justitie is geëist, een passende straf is.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
2. Valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (
achttien) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggave aan verdachte van: een ordner met documenten.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.T. Hylkema, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2017.