4.4Bewijsoverwegingen
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft ten aanzien van de 224 virtuele kinderpornografische afbeeldingen die op de harde schijf van verdachte zijn aangetroffen, aangevoerd dat hij ervan uitgaat dat het bezit van deze afbeeldingen niet aan verdachte is ten laste gelegd, nu in de tenlastelegging geen concrete beschrijving is gegeven die kan duiden op virtuele kinderpornografie.
De rechtbank overweegt dat virtuele (kinderpornografische) afbeeldingen kunnen vallen onder een van de categorieën van seksuele gedragingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Nu echter bij alle drie de categorieën aan het eind van de omschrijving van de seksuele gedraging een verwijzing naar een bestandsnaam van een virtuele (kinderpornografische) afbeelding ontbreekt, gaat ook de rechtbank ervan uit dat de virtuele (kinderpornografische) afbeeldingen niet aan verdachte ten laste zijn gelegd.
De rechtbank overweegt voorts dat – kort gezegd – het bezit van de foto met de bestandsnaam ‘ [bestandsnaam] ’ niet bewezen zal worden verklaard. Deze foto wordt genoemd als representatieve afbeelding behorend bij de in de tenlastelegging opgenomen beschrijving van de tweede categorie afbeeldingen, te weten afbeeldingen van – kort gezegd – minderjarigen die betast worden en/of zichzelf betasten. Omdat deze foto niet voldoet aan die beschrijving, volgt voor deze afbeelding een vrijspraak.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Met betrekking tot de ten laste gelegde vijf foto’s gemaakt in het vakantiehuis van de ouders van verdachte ( [bestandsnaam] ) overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel deze foto’s in het dossier niet ieder afzonderlijk beschreven zijn, maar slechts de serie als geheel is beschreven, is het voldoende duidelijk dat voornoemde foto’s deel uitmaken van de beschreven serie, die als zodanig kinderpornografisch van aard is. Enkele niet-kinderpornografische foto’s van de serie zitten in het dossier en enkele kinderpornografische foto’s van de serie zijn tijdens het onderzoek ter terechtzitting besproken en aan verdachte met behulp van de toonmap getoond. Daarbij gaf verdachte aan dat hij deze herkende als de foto’s die hij in het vakantiehuisje van zijn ouders in de [plaats] heeft gemaakt. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het vervaardigen van ook deze onder 2 ten laste gelegde foto’s.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 4 en 5 ten laste gelegde
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij tijdens zijn verblijf in Thailand in november 2012 seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer 1] , destijds 11 jaar oud, en [slachtoffer 2] , destijds 12 jaar oud. Deze jongens zijn twee keer gehoord als getuigen en hebben tijdens hun tweede verhoor op 23 augustus 2017 beiden verklaard dat zij seks hebben gehad met verdachte.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het verrichten van seksuele handelingen met [slachtoffer 1] (roepnaam [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (roepnaam [slachtoffer 2] ) wegens onvoldoende wettig, maar bovenal onvoldoende overtuigend bewijs. Hij heeft aangevoerd dat de verklaringen die door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn afgelegd tegenstrijdigheden bevatten, maar ook op zichzelf innerlijk tegenstrijdig zijn. Vanwege de evidente verschillen op essentiële onderdelen moeten de getuigenverklaringen ongeloofwaardig en onbetrouwbaar worden geacht en worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat hetgeen verdachte blijkens het dossier in chatgesprekken tegen derden heeft gezegd, te weten dat hij seks heeft gehad met minderjarige jongens in Thailand, moet worden gezien als grootspraak en fantasie. Verdachte wilde zich tegenover zijn contacten voordoen als een gelijke om vertrouwen te winnen en geaccepteerd te worden, maar in werkelijkheid was hij nog redelijk groen en bezig om zijn eigen grenzen af te tasten.
Op grond van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een pedofiele stoornis. Zijn seksuele voorkeur gaat uit naar jongens in de leeftijd van 10 tot 12 jaar. Op het internet was verdachte zeer actief in verschillende nieuwsgroepen, waar hij in contact kwam met mannen met eenzelfde seksuele voorkeur en waar hij kinderporno downloadde en uitwisselde. Ook heeft hij zelf kinderpornografisch materiaal vervaardigd. Op het moment dat verdachte overwoog om naar Thailand af te reizen, heeft een wederzijds contact hem bij [naam 1] , die in Thailand woonde, geïntroduceerd. Verdachte en [naam 1] spraken in chatgesprekken over hun gedeelde interesse in minderjarige jongens. [naam 1] sprak over minderjarige jongens die hij kende en verdachte was naar eigen zeggen benieuwd naar die jongens. Verdachte wist dat [naam 1] seks had met die jongens. Verdachte heeft meermalen live webcamcontact gehad met [naam 1] , waarop te zien was dat de minderjarige jongens seksuele handelingen bij zichzelf verrichtten en dat ook [naam 1] seksuele handelingen bij deze jongens verrichtte. [slachtoffer 1] is een van de minderjarige jongens die verdachte voorafgaand aan zijn bezoek aan Thailand tijdens live webcamcontact met [naam 1] heeft gezien. Tijdens het live webcamcontact heeft verdachte ook aanwijzingen gegeven aan [naam 1] met betrekking tot de te verrichten seksuele handelingen. Bij deze webcamcontacten heeft verdachte gebruik gemaakt van de schermnaam ‘ [verdachte] ’. Verdachte is naar Thailand afgereisd en heeft daar van 15 november 2012 tot 25 november 2012 verbleven. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar Thailand is afgereisd met als doel het hebben van seks met de minderjarige jongens die bij [naam 1] rondliepen. Verdachte heeft bij [naam 1] in huis gelogeerd. Daar heeft hij de minderjarige jongens die hij tijdens het online contact met [naam 1] had gezien, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , in levenden lijve ontmoet.
Op 26 november 2012, een dag nadat verdachte Thailand heeft verlaten, heeft verdachte een chatgesprek met [naam 3] gevoerd, een man die woonachtig is in de Filipijnen en eenzelfde seksuele voorkeur heeft als verdachte. In dit chatgesprek vertelt verdachte dat hij op vakantie is geweest naar Thailand en dat hij daar een vriend heeft bezocht die veel jongens in de leeftijdscategorie 10 tot 12 jaar heeft. Op de vraag van [naam 3] of hij seks heeft gehad met deze jongens, antwoordt verdachte volmondig ja en bevestigt hij dat hij geen maagd meer is.
Op 27 november 2012, twee dagen nadat verdachte Thailand heeft verlaten, heeft verdachte live webcamcontact met [naam 1] . In dit webcamcontact is [slachtoffer 1] naakt te zien. Deze door verdachte opgenomen film is tijdens het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren bekeken. Op de film is te zien dat [naam 1] [slachtoffer 1] aftrekt en ook pijpt. Voorts is te zien dat [slachtoffer 1] tijdens het webcamcontact naar verdachte lacht en handkusjes naar verdachte blaast. Aan het einde van de film is een screenshot te zien van een chatgesprek tussen verdachte en [naam 1] waarin te zien is dat verdachte “I wish I was there” in het Thais typt. Ook heeft verdachte “I miss you. I love you” en “I will come soon again” getypt. Ter terechtzitting heeft verdachte deze gang van zaken niet ontkend. Hij heeft verklaard dat hij dat op dat moment echt zo voelde en dat hij gevoelens had voor [slachtoffer 1] .
Op 8 december 2012, een kleine twee weken na zijn terugkomst uit Thailand, zegt verdachte – tijdens onderhandelingen over kinderpornografische films die [naam 3] voor verdachte zal gaan opnemen – in een chatgesprek tegen [naam 3] dat hij voor 5500 (de rechtbank begrijpt: Filipijnse peso) twee weken lang seks kan hebben met jongens in T (de rechtbank begrijpt: Thailand).
[naam Duits contact] , een Duits contact van verdachte, is als getuige gehoord en heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij één keer per jaar naar Thailand afreist om daar seksuele contacten te hebben met minderjarige jongens.
In het najaar van 2014 voert verdachte chatgesprekken met [naam 4] en [naam 5] , contacten die woonachtig zijn in de Filipijnen, waarbij verdachte informeert en onderhandelt over seks met minderjarige jongens in de leeftijd van 10 tot 12 jaar, voor als hij in december 2014 zal afreizen naar de Filipijnen.
Verdachte heeft tegenover de politie en ter zitting ten stelligste ontkend dat hij seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft verklaard dat hij geschokt was om met name [slachtoffer 1] , de jongen die hij veelvuldig gedurende het live webcamcontact met [naam 1] had gezien, in het echt te zien. Hij heeft verklaard dat het contact tussen hen van beide kanten erg voorzichtig was. Verdachte schrok tijdens zijn verblijf van de manier waarop [naam 1] met de jongens omging. Waar verdachte op internet, enigszins anoniem, veel verder durfde te gaan, werd hij in Thailand geconfronteerd met de rauwheid van de realiteit en durfde hij de grens van het daadwerkelijk seksueel contact hebben met minderjarige jongens niet te overschrijden, aldus verdachte. Hij heeft naar eigen zeggen Thailand verlaten met gevoelens van frustratie en schaamte, omdat hij niet geslaagd was in hetgeen waarvoor hij naar Thailand was afgereisd, te weten het hebben van seks met minderjarige jongens.
Met betrekking tot de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde getuigenverklaringen overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer 2] is op 7 september 2016 voor de eerste keer als getuige gehoord. Hij heeft toen verklaard dat hij misbruikt is door [naam 1] , maar hij heeft niet verklaard dat hij seks heeft gehad met verdachte. Tijdens dit verhoor is [slachtoffer 2] niet specifiek gevraagd of hij zelf seks heeft gehad met verdachte. Wel heeft hij verklaard, als antwoord op de vraag of hij ooit gezien heeft dat de vriend van [naam 1] seks had met andere kinderen, dat hij dit nooit heeft gezien. Als aan [slachtoffer 2] tijdens het tweede verhoor op 23 augustus 2017 een foto van verdachte wordt getoond herkent hij hem als [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Tijdens het tweede verhoor heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte orale en anale seks met hem heeft gehad.
[slachtoffer 1] is op 8 september 2016 voor het eerst als getuige gehoord. Hij heeft toen verklaard dat hij is misbruikt door [naam 1] , maar hij heeft niet verklaard dat hij seks heeft gehad met verdachte. Tijdens dit verhoor is [slachtoffer 1] niet specifiek gevraagd of hij zelf seks heeft gehad met verdachte. Wel heeft hij verklaard, als antwoord op de vraag of hij ooit heeft gezien dat verdachte seks had met een kind, dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 2] zoog aan het geslachtsdeel van verdachte. Als aan [slachtoffer 1] tijdens het tweede verhoor op 23 augustus 2017 een foto van verdachte wordt getoond, dan herkent hij hem als [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). [slachtoffer 1] heeft tijdens het tweede verhoor met betrekking tot zichzelf verklaard dat verdachte hem heeft afgetrokken en dat er over en weer orale seks heeft plaatsgevonden. Voorts heeft hij verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte zijn geslachtsdeel in de anus van [slachtoffer 2] stopte.
Beide getuigen hebben tijdens hun tweede verhoor verklaard dat hun verklaring met betrekking tot het misbruik door verdachte afwijkt van hun eerdere verklaring, omdat zij zich tijdens het eerste verhoor schaamden tegenover hun moeder. De raadsman heeft er terecht op gewezen dat uit de beschrijving van de aanwezige personen bij het eerste verhoor op de eerste pagina van het proces-verbaal niet blijkt dat de moeder van [slachtoffer 1] bij dat verhoor aanwezig was. Echter, uit de beëdigde vertaling van het proces-verbaal van verhoor blijkt dat onder elke verdere pagina de naam van de moeder van [slachtoffer 1] (voornaam [voornaam] , fonetisch weergegeven in de Thaise taal, achternaam onleesbaar) staat vermeld, aanwezig in de hoedanigheid van vertrouwenspersoon, en dat elke pagina van het verhoor mede door haar is ondertekend. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de moeder van [slachtoffer 1] bij het eerste verhoor van [slachtoffer 1] aanwezig was.
De rechtbank constateert dat de eerste verhoren van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornamelijk betrekking hadden op de seksuele gedragingen die tussen hen en [naam 1] hadden plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat deze getuigen tijdens hun eerste verhoor niet rechtstreeks zijn bevraagd over seks met verdachte.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat zij seks hebben gehad met verdachte voldoende betrouwbaar en geloofwaardig zijn op dit punt, mede bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen.
Het feit dat uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet duidelijk volgt wanneer en hoe vaak zij verdachte in Thailand hebben gezien, is gelet op het tijdsbestek tussen het verblijf van verdachte in Thailand en de momenten van verhoor niet doorslaggevend om de verklaringen van de getuigen ongeloofwaardig te achten. Het feit dat de getuigenverklaringen op onderdelen van elkaar verschillen is voor de rechtbank een indicatie dat de verklaringen juist niet op elkaar zijn afgestemd, zoals door de verdediging wel wordt gesuggereerd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de getuigenverklaringen voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De rechtbank stelt al met al vast dat er voldoende wettig bewijs voorhanden is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij tijdens zijn verblijf in Thailand geen seks heeft gehad met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wordt weersproken door de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft te weinig aanknopingspunten om geloof te hechten aan de verklaring van verdachte. De rechtbank heeft dan ook de overtuiging dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Het verweer wordt verworpen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 6 subsidiair ten laste gelegde uitlokken van de Filipijn [naam 3] tot het plegen van ontuchtige handelingen en/of het vervaardigen van kinderpornografische films
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde uitlokking van de Filipijn [naam 3] tot het plegen van ontuchtige handelingen wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Daartoe heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat verdachte exclusief voor hem vervaardigd materiaal toegestuurd wilde krijgen, maar dat uit het dossier niet blijkt dat hij wilde dat juist [naam 3] de ontuchtige handelingen zou plegen. [naam 3] hield zich al bezig met het op grote schaal vervaardigen en verspreiden van kinderpornografisch materiaal en pleegde daartoe ontucht met minderjarigen. Uit de chatgesprekken in het dossier blijkt dat [naam 3] verdachte vraagt om instructies voor een volgende te maken kinderpornografische film voor verdachte. Verdachte geeft daarop zijn voorkeuren en wensen aan, maar het initiatief tot het vervaardigen van het materiaal ligt bij [naam 3] . Nu [naam 3] zelf met het voorstel is gekomen om kinderpornografisch materiaal voor verdachte te vervaardigen en verdachte hem daartoe niet heeft uitgelokt, maar enkel hierop heeft gereageerd door zijn wensen voor nog te vervaardigen films kenbaar te maken, dient verdachte te worden vrijgesproken van het uitlokken van [naam 3] tot het plegen van ontuchtige handelingen, aldus de raadsman. Voor het geval de rechtbank zijn standpunt tot vrijspraak niet volgt, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat in ieder geval niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de minderjarige jongens aan de zorg en/of waakzaamheid van [naam 3] waren toevertrouwd.
Nu op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden gezegd dat verdachte de initiatiefnemer is geweest, dient hij eveneens te worden vrijgesproken van het uitlokken van [naam 3] tot het vervaardigen van kinderpornografie, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van het uitlokken van [naam 3] tot het plegen van ontuchtige handelingen
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich ten aanzien van de eerste ten laste gelegde film ( [film] ) heeft schuldig gemaakt aan het uitlokken van [naam 3] tot het plegen van ontuchtige handelingen, nu [naam 3] op deze film niet te zien is en dus ook geen ontuchtige handelingen pleegt.
Met betrekking tot de handelingen die te zien zijn op de tweede ( [film] ) en de derde ( [film] ) ten laste gelegde film komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring, op grond van de volgende overwegingen.
Een van de voorwaarden van strafbare uitlokking is dat de uitlokker de ander doet besluiten het strafbare feit te begaan. In de onderhavige zaak betekent dit dat het opzet van [naam 3] op de verweten gedragingen – te weten het plegen van ontuchtige handelingen met jongens die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt – nader inhoud dan wel vorm moet hebben gekregen door informatie van verdachte of handelingen door verdachte en aldus in betekenende mate moet zijn beïnvloed door verdachte. Wanneer bij de ander het plan tot het plegen van het strafbare feit reeds bestond voordat de uitlokker in beweging kwam, kan van een strafbare uitlokking geen sprake zijn.
Dat uit onderzoek is gebleken dat [naam 3] reeds voordat hij contact had met verdachte al ontuchtige handelingen pleegde met minderjarigen, wil niet zeggen dat verdachte hem niet kan hebben uitgelokt. Iemand die al eerder eenzelfde soort strafbaar feit heeft gepleegd, en daarmee al een zekere bereidheid heeft getoond, kan wel degelijk opnieuw worden uitgelokt tot het plegen van een strafbaar feit. Het gaat er bij uitlokking immers om dat de uitgelokte door de uitlokker met gebruikmaking van één of meer uitlokkingsmiddelen wordt aangezet tot het plegen van een specifiek strafbaar feit.
Op grond van de beschrijvingen van de tweede en de derde ten laste gelegde film stelt de rechtbank vast dat [naam 3] op die films te zien is en ontuchtige handelingen pleegt met jongens die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nieuw en exclusief voor hem vervaardigd kinderpornografisch materiaal wilde ontvangen van [naam 3] . Verdachte heeft [naam 3] om dergelijk materiaal gevraagd en hij heeft op [naam 3] ’s verzoek in chatgesprekken aangegeven welke seksuele gedragingen hij in nog te vervaardigen kinderpornografische films wenste te zien. Verdachte heeft verklaard dat hij op twee verschillende momenten ten behoeve van het vervaardigen van kinderpornografische films geld aan [naam 3] heeft betaald. Uit de chatgesprekken blijkt voorts dat verdachte meermalen een geldbedrag in het vooruitzicht heeft gesteld als [naam 3] hem kinderpornografisch materiaal zou sturen waarop de door verdachte verzochte seksuele handelingen te zien zijn. [naam 3] heeft kinderpornografische films naar verdachte gestuurd, waarin – blijkens de beschrijvingen van de films in het dossier – telkens een briefje met daarop “Hi!!! [verdachte] !!!”, met een lachend gezichtje in de o van [verdachte] , te zien is. In het beeldmateriaal afkomstig van het digitaal beslag van [naam 3] zijn veertien kinderpornografische films aangetroffen waarin voornoemd briefje wordt getoond. Tien van die films – waaronder de tweede en de derde ten laste gelegde film – zijn in het digitaal beslag van verdachte aangetroffen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de raadsman en met de officier van justitie, van oordeel dat verdachte zich onder meer ten aanzien van de tweede ( [film] ) en de derde ( [film] ) ten laste gelegde film heeft schuldig gemaakt aan het uitlokken van [naam 3] tot het plegen van ontuchtige handelingen. De omstandigheid dat [naam 3] zich al voordat verdachte met hem in contact kwam bezighield met het vervaardigen van kinderpornografie en daartoe ontucht met minderjarigen pleegde, maakt dit oordeel niet anders. [naam 3] heeft zich immers, nadat verdachte hem daarvoor geldbedragen heeft betaald, schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met minderjarige jongens teneinde nieuw en exclusief kinderpornografisch materiaal voor verdachte te vervaardigen conform verdachtes uitgesproken wensen. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van wat in dit verband precies bewezen kan worden geacht overweegt de rechtbank nog het volgende. Naast een korte beschrijving van de tweede en de derde ten laste gelegde kinderpornografische film, welke beschrijvingen in de tenlastelegging zijn opgenomen, bevinden zich op pagina 5059 en 5060 van het zaaksdossier Filipijnen ook langere beschrijvingen van precies deze films. Hierin wordt gedetailleerder beschreven wat er in de films is te zien. Echter, niet alle elementen in de korte tenlastegelegde beschrijvingen zijn terug te vinden in de langere beschrijvingen. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat, nu de korte beschrijvingen woordelijk in de tenlastelegging zijn opgenomen, alleen die elementen die in zowel de korte als de lange beschrijvingen terugkomen bewezen kunnen worden verklaard.
Met betrekking tot beide films geldt dat er een gering verschil is tussen de korte en de lange beschrijving in de geschatte leeftijd van de jongen(s). Gelet op het feit dat het een schatting betreft en het verschil in de schattingen gering is, evenals het feit dat uit beide beschrijvingen blijkt dat op de films jongens te zien zijn die onmiskenbaar de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, acht de rechtbank het geconstateerde verschil in geschatte leeftijd goed verklaarbaar en zal de ten laste gelegde geschatte leeftijd bewezen worden verklaard.
De rechtbank constateert voorts dat uit de langere beschrijving van de tweede ten laste gelegde film niet blijkt dat in de film te zien is dat [naam 3] kort de penis van de andere jongen aanraakt, als aanwijzing om door te gaan. De rechtbank zal voornoemde specifieke seksuele handeling niet bewezen verklaren en verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank constateert tevens dat uit de langere beschrijving van de derde ten laste gelegde film niet volgt dat [naam 3] naar de jongen wijst voordat de jongen aan zijn eigen penis gaat trekken. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de jongens aan de zorg en/of waakzaamheid van [naam 3] waren toevertrouwd. De rechtbank zal verdachte van dit delictsbestanddeel eveneens vrijspreken.
Ten aanzien van het uitlokken van [naam 3] tot het maken van kinderpornografische films
Dit deel van de tenlastelegging acht de rechtbank niet bewezen vanwege de wijze waarop het is ten laste gelegd. In de tenlastelegging worden enerzijds de kinderpornografische handelingen genoemd die verdachte exclusief voor hemzelf op film wilde hebben en anderzijds worden drie films beschreven die representatief zouden moeten zijn voor deze door verdachte gedane verzoeken. De handelingen waarom de verdachte volgens de tenlastelegging heeft verzocht, komen echter geen van alle voor in de beschrijving van die drie films. Dit maakt dat de rechtbank verdachte op dit onderdeel zal vrijspreken, ondanks het feit dat verdachte heeft verklaard dat de ten laste gelegde films exclusief voor hem door [naam 3] zijn vervaardigd en hij [naam 3] daar ook voor heeft betaald.
Bewijsoverweging ten aanzien van het een gewoonte maken van het vervaardigen van kinderpornografische afbeeldingen
Met betrekking tot het onder 2, 3 subsidiair en 7 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het een gewoonte maken van het vervaardigen van kinderpornografische afbeeldingen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het in die gevallen steeds ging om een relatief korte periode waarin een relatief beperkt aantal afbeeldingen door verdachte zijn vervaardigd. Om die redenen kan volgens de raadsman niet over een gewoonte worden gesproken.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat bij beantwoording van de vraag of verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal, niet kan worden volstaan met een zelfstandige waardering daarvan per ten laste gelegd feit, maar dat naar het geheel van de feiten moet worden gekeken.
Uitgangspunt is dat de enkele herhaling van het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal onvoldoende is om van een gewoonte te kunnen spreken, maar dat er ook een verband dient te bestaan tussen de herhaalde feiten. Uit de bewezenverklaring volgt dat verdachte zich in een periode vanaf januari 2012 (feiten 2 en 3) tot en met februari 2015 (feit 7) schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen van kinderpornografische afbeeldingen, in de vorm van zowel foto’s als films. Het misbruik dat op deze kinderpornografische afbeeldingen is vastgelegd vond steeds plaats in het buitenland. In meerdere gevallen heeft verdachte bij het vervaardigen van het materiaal gebruik gemaakt van een programma dat de mogelijkheid biedt om live webcambeelden op te slaan op een harde schijf. Gelet op het lange tijdsbestek en de wijze waarop verdachte heeft gehandeld bij het vervaardigen van het kinderpornografisch materiaal, acht de rechtbank met betrekking tot de onder 2, 3 subsidiair en 7 ten laste gelegde feiten bewezen dat verdachte van het vervaardigen van kinderpornografische afbeeldingen een gewoonte heeft gemaakt.