ECLI:NL:RBAMS:2017:865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
13/670651-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van artikel 8 en 6 EVRM in strafzaak met betrekking tot drugshandel en witwassen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van 344,3 kilogram hasj en het voorhanden hebben van 30,07 kilogram hennep, alsook van witwassen van een geldbedrag van 136.000 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer en verkoop van de hasj, en dat hij verantwoordelijk was voor de hennep die in een loods werd aangetroffen. De zaak kwam voort uit een onderzoek genaamd '13Zelda', waarbij telefoongesprekken en observaties werden gebruikt als bewijs. De verdediging voerde aan dat er sprake was van schending van de privacy van de verdachte door het stelselmatig opnemen van gesprekken in het Huis van Bewaring, wat mogelijk in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde echter dat deze schending geen rechtsgevolg had, omdat het geen verzuim in het opsporingsonderzoek betrof. De rechtbank achtte de stemherkenning door deskundigen en verbalisanten voldoende betrouwbaar en verwierp de verzoeken van de verdediging om deze getuigen te horen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/670651-12 (Promis)
Datum uitspraak: 8 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 en 25 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van wat de raadsman van verdachte mr. B.Th. Nooitgedagt naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 24 januari 2017 – ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juli 2012 tot en met 27 juli 2012 te Schiedam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 345 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
en/of
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 25 juli 2012 tot en met 27 juli 2012 te Schiedam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van (ongeveer) 345 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juli 2012 tot en met 29 juli 2012 te Schiedam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer)
- 345 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish) en/of
- 30,07 kilogram hennep en/of
- 879 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish) en/of
- 18,4 kilogram hennep, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juli 2012 tot en met 27 juli 2012, te Amsterdam en/of Schiedam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en), te weten 136.500 euro en/of 1.725 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer van voornoemde voorwerp(en) en/of geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat van een of meer van bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 5 april 2012 is naar aanleiding van informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid over de opslag van verdovende middelen in een loods in het havengebied van Amsterdam en de doorverkoop daarvan het onderzoek ‘13Zelda’ gestart. In dit onderzoek zijn, onder meer door het uitluisteren van telefoons en gedane observaties, verschillende strafbare feiten en verdachten naar voren gekomen.
Verdachte zou in de periode van 25 tot en met 27 juli 2012 in Schiedam betrokken zijn geweest bij de invoer van een partij hasj, dan wel bij het verhandelen, althans het voorhanden hebben daarvan. Ook wordt hij verdacht van het voorhanden hebben van verschillende hoeveelheden hasj en hennep en het witwassen van 136.500 en 1.725 euro.
Ter zake van onder meer het medeplegen van de invoer en het voorhanden hebben van de partij hasj en het witwassen van 136.500 euro zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] eerder door het gerechtshof respectievelijk de rechtbank onherroepelijk veroordeeld.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een van de beide verkopers van de partij hasj van 345 kilo in Schiedam is. Zij is tot die conclusie gekomen op basis van zich in het dossier bevindende processen-verbaal betreffende observaties en tapgesprekken. De officier van justitie heeft het telefoonnummer [telefoonnummer] , mede op basis van stemvergelijkend onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), aan verdachte gekoppeld en gesteld dat de bewegingen van de telefoon en de inhoud van de gesprekken die met dat nummer zijn gemaakt naadloos aansluiten op de observaties. De officier van justitie heeft in dat verband tevens twee zich in het dossier bevindende processen-verbaal genoemd, waarin stemherkenning door verbalisanten en een tolk worden gerelateerd. Zij heeft voor de waarde die kan worden toegekend aan de herkenningen die door de tolk en de verbalisanten zijn gedaan gerefereerd aan een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin het hof heeft bepaald dat in het recht geen steun is te vinden voor de stelling dat alleen een deskundige een stem op een geluidsfragment kan herkennen [1] . De officier van justitie heeft voorts benadrukt dat de gesprekken in het Huis van Bewaring de [locatie] (hierna: HvB), die als referentiemateriaal aan het NFI zijn verstrekt, niet in opdracht van het Openbaar Ministerie zijn opgenomen.
De officier van justitie heeft tevens gewezen op een doorzoeking van een loods van verdachte aan de [adres 1] in Schiedam, waarbij achter een lambrisering de onder feit 2, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde hoeveelheid hennep werd aangetroffen.
Met betrekking tot de onder feit 2, derde en vierde gedachtestreepjes, ten laste gelegde hoeveelheden verdovende middelen heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
Gelet op het voorgaande acht de officier van justitie ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde witwassen, nu voor de geleverde hasj, zoals blijkt uit tapgesprekken, 136.000 euro is betaald. Bij genoemde doorzoeking in de loods aan de [adres 1] , die bij verdachte in gebruik is, is tussen potgrond een geldbedrag van 1.725 euro aangetroffen. Gelet hierop en gelet op het feit dat verdachte hier niets over heeft willen verklaren stelt de officier van justitie dat het ervoor mag worden gehouden dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Voor wat betreft het witwassen van het bedrag van 136.000 euro vordert de officier van justitie dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat niet is gebleken van handelingen, gericht op het verhullen van de criminele herkomst van het uit eigen misdrijf afkomstige geld.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor bewijsuitsluiting van de stemherkenningen van de verbalisanten en de tolk. In het door de officier van justitie aangehaalde arrest was sprake van overig bewijs waaruit duidelijk bleek dat de verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer, aldus de raadsman. Op zijn beurt heeft de raadsman gewezen op een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin is geoordeeld dat aan de stemherkenningen door de tolken geen zelfstandige bewijswaarde kon worden toegekend, omdat hun deskundigheid op dat gebied niet vaststond [2] . Indien de rechtbank voornemens is de betreffende processen-verbaal voor het bewijs te bezigen doet de raadsman het voorwaardelijke verzoek om alle betrokken verbalisanten en de tolk als getuige te horen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en er in dat verband op gewezen dat noch de rechtbank noch het gerechtshof bij de beoordeling van de voorlopige hechtenis ernstige bezwaren heeft aangenomen en dat de officier van justitie ter terechtzitting hetzelfde heeft aangevoerd als destijds in de appelschriftuur.
De raadsman heeft voorts zijn twijfels geuit over de vraag op wiens initiatief telefoongesprekken in het HvB zijn opgenomen en heeft zich erover verbaasd dat hij de gevangenisdirecteur daarover niet heeft mogen bevragen. Hij heeft een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangehaald waarin de in de Penitentiaire Inrichting opgenomen gesprekken niet van het bewijs zijn uitgesloten, maar heeft daarbij de kanttekening gemaakt dat in die zaak de gevangenisdirecteur uitvoerig is bevraagd [3] .
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat door het stelselmatig opnemen van gesprekken in het HvB sprake is van stelselmatige schending van de privacy van verdachte. Nu het vergelijkingsmateriaal in strijd met artikel 8 EVRM is verkregen, dient dit van het bewijs te worden uitgesloten alsmede de eventueel daaruit voorvloeiende stemherkenningen. Dit verzuim hoeft niet ingekaderd te worden in artikel 359a Sv, want er is niet alleen sprake van schending van artikel 8 EVRM maar daarmee ook van artikel 6 EVRM. Indien de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting overgaat, verzoekt de raadsman de directeur van het HvB als getuige te horen teneinde hem te bevragen omtrent de juridische grondslag voor het opnemen van de gesprekken in zijn inrichting.
De raadsman heeft tevens zijn verbazing geuit over het feit dat hij de deskundigen van het NFI niet heeft mogen bevragen. Er is gebruik gemaakt van een ‘moedertaalspreker’ wiens kwalificaties niet bekend zijn, aldus de raadsman. In het geval de rechtbank het NFI rapport voor het bewijs zou gebruiken, doet de raadsman het verzoek de deskundigen van het NFI te horen omdat hij de vragen die hij de deskundigen wil stellen van wezenlijk belang acht bij gebrek aan overig bewijs.
De raadsman heeft bepleit dat er geen bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij (verlengde) invoer van verdovende middelen.
Tot slot heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het bezit van de verdovende middelen in het pand [adres 2] , maar ook van de in de loods achter de lambrisering aangetroffen hennep en van het witwassen van beide geldbedragen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de herkomst van de geldbedragen niet bekend is, het bedrag van 136.000 euro niet eens is aangetroffen, en dat anderen, zelfs na de aanhouding van verdachte, toegang hadden tot de loods waar, achter de lambrisering, de hennep is aangetroffen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht, net als de officier van justitie, niet bewezen hetgeen onder 2 is ten laste gelegd voor zover dat betrekking heeft op het aanwezig hebben van 879 kilogram hashish en 18,4 kilogram hennep, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht –anders dan de officier van justitie en met de verdediging– het onder 3 ten laste gelegde witwassen van een bedrag van 1.725 euro evenmin bewezen. Dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is blijkt niet zonder meer uit het feit dat en de omstandigheden waaronder dit contante geldbedrag is aangetroffen. Verdachte dient ook daarvan te worden vrijgesproken.
4.4.2
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage zijn vervat uit van het volgende.
[medeverdachte 1] is tussen 24 en 27 juli 2012 samen met anderen bezig om een partij van 350 kilogram hasj Nederland in te voeren. [medeverdachte 2] , op dat moment in Marokko, en [medeverdachte 1] bespreken in een tapgesprek van 26 juli 2012 de kosten van het drugstransport, het moment en de wijze van betaling en dat de partij onderweg is en de volgende dag aankomt. Besproken wordt dat het bedrag direct bij levering betaald moet worden. Het betreft een bedrag van 136.500 euro, 390 euro per kilo hasj. [medeverdachte 2] zegt in dit tapgesprek ook dat hij een nummer krijgt en dat aan [medeverdachte 1] zal sturen, daarna kan [medeverdachte 1] de partij op gaan halen. [medeverdachte 2] zal een plek regelen waar binnen geladen kan worden. [medeverdachte 2] stuurt vervolgens op 26 juli 2012 een sms-bericht naar [medeverdachte 1] met het nummer ‘ [telefoonnummer] ’ en zegt kort daarna telefonisch dat [medeverdachte 1] het nummer meteen moet bellen. Direct daarop belt [medeverdachte 1] en krijgt de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: [telefoonnummer] ) aan de lijn. De gebruiker van [telefoonnummer] legt aan [medeverdachte 1] uit dat de hasj bij een derde persoon is opgeslagen en dat eerst de betaling moet worden geregeld voordat [medeverdachte 1] de partij hasj mee krijgt. [medeverdachte 1] spreekt af voor 27 juli 2012 omstreeks 14:00 uur in Schiedam. Er wordt gesproken over vanaf Spanje tot hier en over een prijs van € 136.500.
Verdachte beschikt in Schiedam over diverse bedrijfsruimtes:
- [adres 1] , waarin verdachte een growshop runt;
- [adres 3] , waar een loods zit die verdachte gebruikt als opslagruimte;
-een ruimte aan de [adres 2] .
Tijdens observaties en op camerabeelden van de [adres 1] te Schiedam wordt onder meer gezien dat op 27 juli 2012 rond 14:36 uur [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de [adres 1] te Schiedam op komen rijden, [medeverdachte 2] in een grijze VW Transporter, [medeverdachte 1] in een Ford Focus. Vervolgens is er contact met onder meer verdachte en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gaan naar binnen bij [adres 3] . Waargenomen wordt dat de Transporter de [straat] inrijdt en dan uit beeld verdwijnt en 24 minuten later een garage/loods aan de [adres 2] uit rijdt. De Transporter parkeert ter hoogte van [adres 3] . [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en verdachte staan naast de Transporter met elkaar te praten. De achterklep van de laadruimte van de Transporter staat open en de vier mannen bekijken de inhoud van de laadruimte. Vervolgens wordt de achterklep gesloten. Medeverdachte [medeverdachte 3] steekt zijn duim omhoog naar [medeverdachte 1] , [medeverdachte 1] legt zijn linkerhand op de bovenarm van verdachte. De Transporter rijdt weg met de Ford Focus er achteraan. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] worden vervolgens aangehouden op de rijksweg A4 als bestuurder van respectievelijk de Transporter en de Focus. In de laadruimte van de Transporter wordt een partij van bijna 345 kilo (344,3 kilo) hasj aangetroffen, verpakt in 12 pakketten.
De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] wordt gebeld en de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] zegt dat hij € 500 te weinig heeft gekregen; hij heeft € 136.000 gekregen.
Bij een doorzoeking van de loods aan de [adres 3] is in een blauwe ton een hoeveelheid van 23,2 kilo hennep aangetroffen alsmede een viertal sealbags met in totaal 6,78 kg hennep(toppen).
Gebruiker telefoonnummer [telefoonnummer]
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit bovenstaande dat de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] medepleger is van de invoer, verkoop, aflevering, vervoer en het voorhanden hebben van bijna 345 kilo hasj.
De vraag die nu beantwoord dient te worden is of verdachte de gebruiker is van telefoon [telefoonnummer] .
Is verdachte de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] ?
Verdachte heeft niet willen verklaren over de getapte gesprekken. Hij heeft bekend noch ontkend dat hij degene is die als gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] te horen is. Hij heeft betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten ontkend en zich verder steeds beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft niet mee willen werken aan een spraakvergelijkend onderzoek.
Gesprekken gevoerd vanuit het HvB
Teneinde een spraakvergelijkend onderzoek te kunnen laten verrichten heeft de officier van justitie van het Huis van Bewaring De [locatie] (hierna: HvB), alwaar verdachte verbleef, aldaar opgenomen gesprekken gevorderd, waaraan verdachte mogelijk deelnam. Het betrof gesprekken die zijn gevoerd met de telefoonkaart van verdachte. De officier van justitie heeft nadrukkelijk en bij herhaling verklaard dat de gesprekken in het HvB
nietin opdracht van een officier van justitie zijn opgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal waarin de gang van zaken met betrekking tot het verkrijgen van die gesprekken is gerelateerd en de rechtbank gaat uit van de juistheid van het daarin gerelateerde [4] .
Schending artikel 8 EVRM
Indien telefoongesprekken van gedetineerden in het HvB stelselmatig worden opgenomen dan kan dat een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) opleveren. Een eventuele vaststelling van schending van artikel 8 EVRM kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet leiden tot enig rechtsgevolg, nu dit geen verzuim in het opsporingsonderzoek als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) betreft. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak de gevangenisdirecteur hierover te horen.
Schending artikel 6 EVRM
Dat door het stelselmatig opnemen van gesprekken in het HvB ook artikel 6 EVRM zou zijn geschonden is weliswaar door de raadsman gesteld maar niet nader onderbouwd en ook overigens niet gebleken. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de raadsman van verdachte desgevraagd heeft meegedeeld dat de verdediging de in het HvB opgenomen gesprekken niet heeft uitgeluisterd en daar ook niet om heeft verzocht.
Verstrekt vergelijkingsmateriaal NFI
De ten behoeve van een spraakvergelijkend onderzoek aan het NFI verstrekte, door het HvB opgenomen gesprekken, zijn gevoerd met de telefoonkaart van verdachte. De inhoud van die gesprekken wijst voorts op verdachte als gespreksdeelnemer. Het betreft gesprekken met zijn partner, onder meer over hun keuken. De rechtbank concludeert dat verdachte degene is die op de aan het NFI verstrekte gespreksfragmenten uit het HvB spreekt en zal in het onderstaande deze gespreksdeelnemer derhalve aanduiden als verdachte.
Spraakvergelijkend onderzoek
Het NFI heeft in opdracht van de officier van justitie spraakvergelijkend onderzoek gedaan en daarbij de stem van de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] vergeleken met de stem van de gespreksdeelnemer van de aangeleverde gesprekken uit het HvB, de rechtbank begrijpt dus: verdachte. Het NFI concludeert dat het veel waarschijnlijker is dat de spraakuitingen van de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] zijn geproduceerd door verdachte dan dat een andere mannelijke spreker met een vergelijkbare taalachtergrond die heeft geproduceerd.
Deze uitkomst wordt ondersteund en versterkt door de overeenkomst van enerzijds de via paallocaties geregistreerde bewegingen van de telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] en anderzijds de reisbewegingen en observaties van verdachte. Ook de inhoud van de gesprekken van telefoonnummer [telefoonnummer] sluit naadloos aan bij bevindingen uit het opsporingsonderzoek aangaande verdachte. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] was in de periode van 24 tot en met 27 juli 2012.
Verzoeken verdediging
De verzoeken tot het horen van de deskundigen zijn meermalen gemotiveerd afgewezen. De rechtbank merkt op dat de verdediging in de gelegenheid is geweest om schriftelijk vragen te stellen over de moedertaalspreker, maar van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de deskundigheid en conclusies van de deskundigen in het rapport en ziet geen noodzaak tot het horen van de deskundigen van het NFI.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding de verbalisanten en de tolk te horen over de stemherkenning, nu zij de betreffende processen-verbaal niet voor het bewijs zal bezigen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de gebruiker is van telefoonnummer [telefoonnummer] en zich dus als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde feitencomplex ten aanzien van de 344,3 kilo hasj.
De rechtbank verwerpt het verweer met betrekking tot de in de loods van verdachte ( [adres 3] ) aangetroffen hoeveelheid van 30.07 kilo hennep. Verdachte huurde die loods en kan daarom verantwoordelijk worden gehouden van hetgeen zich daarin bevindt. Voorts is de plaats waar de hennep is aangetroffen van belang; de hennep lag verstopt achter een lambrisering.
De rechtbank verwerpt eveneens het verweer met betrekking tot het witwassen van 136.000 euro. De raadsman heeft terecht opgemerkt dat dit bedrag niet is aangetroffen, doch uit taps blijkt dat betaling van dat bedrag wel degelijk heeft plaatsgevonden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 25 juli 2012 tot en met 27 juli 2012 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 344,3 kilogram hashish
en
op 27 juli 2012 te Schiedam opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid van 344,3 kilogram hashish;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 25 juli 2012 tot en met 27 juli 2012 te Schiedam en in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 344,3 kilogram hashish
en
op 27 juli 2012 te Schiedam opzettelijk aanwezig heeft gehad 30,07 kilogram hennep;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 27 juli 2012 te Schiedam een geldbedrag, te weten 136.000 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het onder 1 en 2 bewezen geachte is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht het onder 3 bewezene niet strafbaar, omdat niet is gebleken van handelingen gericht op het verhullen van de criminele herkomst van het geld. Verdachte dient dan ook ter zake van het onder 3 bewezen geachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3, voor zover dit het geldbedrag van 1.725 euro betreft, bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, met aftrek van voorarrest. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden.
Voorts vordert de officier van justitie dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1.750,-- verbeurd wordt verklaard.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat het niet aan de verdediging te wijten is dat de inhoudelijke behandeling van de zaak zo lang op zich heeft laten wachten en heeft verzocht de schending van de redelijke termijn te waarderen in de strafmaat. Indien cliënt alsnog detentie moet ondergaan, dan resulteert dat in een inbreuk op zijn huidige leven, aldus de raadsman.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het binnen het grondgebied van Nederland brengen en de verkoop van ruim 344 kilo hasj. Daarnaast was verdachte in het bezit van ruim dertig kilo hennep. Hij heeft zich daarmee begeven op het terrein van internationale handel in verdovende middelen, hetgeen de internationale rechtsorde verstoort.
Verdovende middelen en de handel hierin vormen een ernstige bedreiging voor de samenleving, omdat daardoor niet alleen de volksgezondheid wordt bedreigd maar ook de met verdere verspreiding van die verdovende middelen gepaard gaande criminaliteit wordt bevorderd. Verdachte heeft dit alles ondergeschikt gemaakt aan zijn kennelijke drang naar geldelijk gewin. Verdachte heeft zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen en is niet ter zitting verschenen. Hij heeft daarmee geen blijk gegeven enig inzicht te hebben in het strafwaardige van zijn handelen.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 december 2016 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Bovenstaande rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM geschonden is. Verdachte is aangehouden op 27 juli 2012. Hieruit kon verdachte begrijpen dat jegens hem strafvervolging zou volgen. In beginsel zou het vonnis in de strafzaak in eerste aanleg derhalve omstreeks 27 juli 2014 gewezen moeten zijn. De rechtbank bepaalt de overschrijding van genoemde termijn op 2 jaren en 7 maanden. Deze overschrijding wordt niet gerechtvaardigd door de omvang of complexiteit van de zaak. De rechtbank zal in verband met de overschrijding van de redelijke termijn aan verdachte niet een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, maar voor de duur van 10 maanden opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1,2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in rubriek 5 onder 3 bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde voorts:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het in rubriek 5 onder 1 en 2 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van in totaal 4.135,- euro.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2017.

Voetnoten

4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012077614 van 5 december 2013, opgemaakt door [persoon] .