ECLI:NL:RBAMS:2017:8588

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
C/13/609057 / HA ZA 16-546 (tvs)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over de kwalificatie van een aandelenoverdracht als gift en de gevolgen voor de legitieme porties van de erfgenamen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen de kinderen van de op 8 februari 2012 overleden erflater en de ex-echtgenote van de erflater, [gedaagde]. De kinderen, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], vorderen dat de rechtbank verklaart dat de koopovereenkomst en de aandelenoverdracht van 6 februari 2012 tussen de erflater en [gedaagde] als een gift moet worden aangemerkt. De rechtbank dient te beoordelen of de door [gedaagde] betaalde koopsom van € 1.000.000 voor 50% van de aandelen in de vennootschap, die door deskundigen op een veel hogere waarde zijn geschat, kwalificeert als een gift. De rechtbank overweegt dat de erflater en [gedaagde] zich bewust waren van de lage koopsom in vergelijking met de waarde van de aandelen, wat duidt op een verrijking van [gedaagde] ten koste van het vermogen van de erflater. De rechtbank concludeert dat de overdracht van de aandelen inderdaad als een gift moet worden gekwalificeerd, en dat deze gift de legitieme porties van de kinderen in gevaar brengt. De rechtbank stelt de waarde van de aandelen vast op € 7.000.000, wat betekent dat de gift aan [gedaagde] € 2.500.000 bedraagt. De rechtbank houdt rekening met de legitieme porties van de kinderen en de fiscale gevolgen van de overdracht, en stelt dat de schenkingsbelasting niet ten laste van de nalatenschap komt. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de gevolgen van de vastgestelde waarde voor de legitieme porties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/609057 / HA ZA 16-546
Vonnis van 25 oktober 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.M. Feringa te Zaandam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. Spronk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers gezamenlijk] en [gedaagde] genoemd worden. Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser sub 1] respectievelijk [eiser sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 mei 2017 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 3 augustus 2016 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 3 februari 2017 gehouden comparitie en de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen;
  • de akte met producties van de zijde van [eisers gezamenlijk] ;
  • de akte na comparitie met producties van de zijde van [gedaagde] ;
  • de akte uitlating voortprocederen van de zijde van [eisers gezamenlijk] ;
  • de rolbeslissing van 17 mei 2017;
  • de antwoordakte na comparitie met producties van de zijde van [eisers gezamenlijk] ;
  • de antwoordakte van de zijde van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van de op 13 september 2017 gehouden comparitie en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers gezamenlijk] zijn de kinderen en enig erfgenamen van de op 8 februari 2012 overleden [erflater] (hierna: erflater).
2.2.
Erflater is in tweede echt in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [gedaagde] . Bij beschikking van 15 september 2010 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen hen uitgesproken.
2.3.
Erflater is bij leven directeur en aandeelhouder van [vennootschap] geweest (hierna: de vennootschap). De vennootschap bezat een aantal fotowinkels. Sinds deze onderneming in 2003 is beëindigd, bestaat het vermogen hoofdzakelijk uit aandelen in een dochtervennootschap (IJssel Beheer B.V.) welke op haar beurt eigenaar is van een aantal panden waarmee huuropbrengsten worden gegenereerd.
2.4.
Tot de (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap behoorden de aandelen in [vennootschap] (hierna: de vennootschap). In het kader van de financiële afwikkeling van de echtscheiding heeft Berk Accountants een “concept financiële positie” opgesteld. Per e-mail van 2 juni 2010 heeft Berk deze aan erflater en [gedaagde] doen toekomen. In deze opstelling zijn de aandelen in de vennootschap (hierna ook: de aandelen) in juni 2010 gewaardeerd op € 7.610.724,=. Voorts is daarin opgenomen:
“ [gedaagde] (rechtbank: [gedaagde] ) koopt het 50% belang van [erflater] (rechtbank: erflater) voor € 3.234.558,=.”
2.5.
Na de echtscheiding zijn de aandelen tussen erflater en [gedaagde] bij helfte verdeeld.
2.6.
In opdracht van erflater heeft [accountant] , accountant, in september 2011 de aandelen in de vennootschap per september 2011 gewaardeerd. In zijn begeleidende e-mail van 20 september 2011 heeft [accountant] aan erflater onder meer het volgende bericht:
“(..) Deze stellingname gaat uit van koop van de aandelen in PRIVE door uw zakenpartner.
(..)
Stel uw zakenpartner koopt de aandelen in PRIVE voor 50% van € 6.560.046 = € 3.280.023
(..)
Uw zakenpartner zou de aandelen dan ook moeten kopen via een persoonlijke Holding B.V.
(..)
Ik ben dan ook van mening dat op basis van de getaxeerde waarden van het onroerend goed De waarde van de aandelen moet worden vastgesteld als volgt:
(..)
Afhankelijk van de gekozen VpB latentie en het te realiseren resultaat over 2011 bedraagt de waarde tussen de € 6.913.858 en € 7.589.198.
Uw aandeel daarin bedraagt 50%.
Overigens is dat de waardering op basis van (geherwaardeerde) intrinsieke waarde. Een waardering volgende dediscounted cash flow methodeis hier niet aan de orde geweest, hoewel op onroerend goed vennootschappen heel goed toepasbaar. Doorgaans leidt dat tot een hogere koopsom van de aandelen.”
2.7.
Per e-mail van 21 september 2011 heeft erflater de onder 2.6 genoemde e-mail aan [gedaagde] doorgezonden, met als onderwerp
‘zoals afgesproken’.
2.8.
Bij notariële akte van 6 februari 2012 heeft erflater de door hem gehouden aandelen in de vennootschap (derhalve 50%) aan [gedaagde] overgedragen voor een koopsom van € 1.000.000 (hierna: de overdracht). [gedaagde] is de koopsom schuldig gebleven. In de overdrachtsakte is voorts onder meer het volgende opgenomen:
“KOOPOVEREENKOMST
Verkoper en koper hebben een schriftelijke koopovereenkomst gesloten, ondertekend op veertien januari tweeduizend twaalf, waarbij verkoper aan koper heeft verkocht en koper van verkoper heeft gekocht de hierna omschreven aandelen. (..)
OVERDRACHT
Ter uitvoering van de koopovereenkomst levert de verkoper bij deze aan de koper, die hierbij aanvaardt driehonderd (300) gewone aandelen, uitgegeven door de vennootschap, elk nominaal groot vijfenveertig euro en achtendertig eurocent (€ 45,38) (..)
KOOPPRIJS
1. De koopprijs voor de aandelen bedraagt één miljoen euro (€ 1.000,000,00).
2. De koopprijs is door koper als volgt voldaan:
De koopprijs is door koper voldaan door dat koper en verkoper overeengekomen zijn dat verkoper hierbij afstand doet van zijn rechten tot het vorderen van directe betaling van de koopsom, waartegenover koper aan verkoper als geleend geld schuldig erkent hetzelfde bedrag gelijk aan de koopprijs.
De verdere bepalingen met betrekking tot deze schuld uit geldlening zullen koper en verkoper nog nader overeenkomen.
3. De verkoper verleent de koper kwijting voor de betaling van de koopprijs.”
2.9.
Bij notariële akte van eveneens 6 februari 2012 heeft erflater aan [gedaagde] een bedrag van € 1.000.000 geleend. In de akte, waarin erflater als “de Schuldeiser” wordt aangeduid en [gedaagde] als “Schuldenares”, is onder meer het volgende opgenomen:
“OVEREENKOMST VAN GELDLENING
Zoals reeds vermeld heeft Schuldenares van de Schuldeiser, geleend en is derhalve aan hem schuldig, een bedrag groot één miljoen euro (€ 1.000.000,00), welke schuldigerkenning door Schuldeiser bij deze wordt aanvaard.
BEPALINGEN GELDLENING
Ter zake van deze overeenkomst van geldlening zijn partijen nog het volgende overeengekomen:
(..)
Artikel 2
Looptijd
De hoofdsom of het restant daarvan dient uiterlijk te worden terugbetaald tien (10) jaar na heden.”
2.10.
Na het overlijden van erflater op 8 februari 2012 is door notaris V.J.M. Bos te Wormerveer een boedelbeschrijving opgemaakt. De boedelbeschrijving vermeldt – voor zover van belang – het navolgende:
“ERFOPVOLGING
(..)
Totaal bedrag legaten vijfhonderd zestigduizend euro (€ 560.000,00)
(..)
BOEDELBESCHRIJVING
(..)
BATEN:
(..)
VORDERINGEN OP:
(..)
4. mevrouw [gedaagde] , inzake geldlening groot één miljoen euro (€ 1.000.000,00)
(..)
TOTAL DER BATEN één miljoen zevenhonderd drieënnegentigduizend vierhonderd zevenendertig euro en tachtig eurocent (€ 1.793.437,80)
SCHULDEN:
a. Rekening-courant schuld aan [vennootschap] , groot volgens opgave van DHB groot éénhonderd zevenenveertigduizend achthonderd tweeënzestig euro en zevenenzeventig eurocent (€ 147.862,77)
b. Aan [vennootschap] , inzake lening conform opgave groot vierhonderd vijftigduizend euro (€ 450.000,00)
(..)
TOTAAL LASTEN: achthonderd tweeënvijftigduizend vierhonderd zes euro en vijfentwintig eurocent (€ 852.406,25)
VOORLOPIG SALDO: negenhonderd éénenveertigduizend éénendertig euro en zestig eurocent (€ 941.031,60), verminderd met alle legaten, ad vijfhonderd zestigduizend euro (€ 560.000,00), resteert een positief saldo van driehonderd éénentachtigduizend éénendertig euro en zestig eurocent (€ 381.031,60).”
2.11.
Partijen zijn verwikkeld geweest in een tweetal bij de rechtbank Noord-Holland gevoerde procedures. Daarin hebben [eisers gezamenlijk] onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de overdracht van (50% van) de aandelen aan [gedaagde] en de daaraan ten grondslag liggende koopovereenkomst een schenking c.q. een gift is en de rechtbank deze vernietigt. De rechtbank heeft in haar vonnis van 10 februari 2016 deze vordering afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
“4.9. De gevorderde verklaring voor recht dat de koopovereenkomst en de aandelenoverdracht als schenking c.q. gift in de zin van titel 3 van boek 7 van het BW moet worden aangemerkt, zal worden afgewezen bij gebrek aan belang. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is zijdens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] opgemerkt dat hun belang bij deze vordering samenhangt met de gevorderde vernietiging van de koopovereenkomst en aandelenoverdracht. Nu laatstgenoemde vordering strandt, ontvalt daarmee tevens het belang aan de gevorderde verklaring voor recht.”
2.12.
In opdracht van [eisers gezamenlijk] heeft Scope value added financial services (hierna: Scope) in haar rapport van 28 juni 2016 de aandelen per ultimo 2011 gewaardeerd op
€ 2.747.363,00. Scope heeft de aandelen gewaardeerd op grond van de APV (Adjusted Present Value) methode, volgens het rapport thans de gangbare methode om de waarde van ondernemingen te benaderen.
2.13.
De belastingdienst heeft op 13 januari 2017 een aanslag inkomstenbelasting 2012 aan de erven van [erflater] opgelegd. Deze aanslag bevat onder meer de heffing van inkomstenbelasting box 2, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 3.986.387,00 heeft vastgesteld en ter zake een aanslag AB heffing heeft opgelegd van € 996.596,00.

3.Het geschil

3.1.
[eisers gezamenlijk] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
A. voor recht verklaart dat de koopovereenkomst tussen [gedaagde] en erflater alsmede de bijbehorende aandelenoverdracht van 6 februari 2012 een gift is en dat deze door de verklaring van [eisers gezamenlijk] van 16 maart 2016 is ingekort voor een bedrag van
€ 2.033.016;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.016.508 zowel aan [eiser sub 1] als aan [eiser sub 2] , en in beide gevallen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2016 tot aan de dag van algehele betaling;
[gedaagde] veroordeelt in de (na)kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar de kern genomen leggen [eisers gezamenlijk] aan hun vorderingen ten grondslag dat de door [gedaagde] in 2012 betaalde koopsom voor de door erflater gehouden (50% van de) aandelen (zie hiervoor onder 2.9) overeenkomt met slechts ongeveer 25% van de waarde daarvan ten tijde van de overdracht, zodat voor het meerdere sprake is van een gift van erflater aan [gedaagde] . Als gevolg van deze gift kunnen de erfdelen, noch de aan [eisers gezamenlijk] toekomende legitieme porties, uit de nalatenschap worden voldaan, zodat de gift op grond van het bepaalde in de artikelen 4:89 juncto 4:90 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten laste van [gedaagde] dient te worden ingekort tot en ten belope van het hiervoor onder 3.1B genoemde bedrag, aldus [eisers gezamenlijk]
4.2.
Gegeven de stellingen van [eisers gezamenlijk] ligt allereerst ter beantwoording voor de vraag of de overdracht van de aandelen kwalificeert als een gift en vervolgens of deze van zodanige omvang is dat het saldo van de nalatenschap van erflater ontoereikend is om [eisers gezamenlijk] zijn legitieme portie uit te keren.
4.3.
Gift?
[gedaagde] stelt terecht dat de vraag of sprake is van een gift ook onderdeel heeft uitgemaakt van het partijdebat in de voor de rechtbank Noord-Holland gevoerde procedure, maar de rechtbank heeft – anders dan [gedaagde] aanvoert – op dit punt niet inhoudelijk beslist, zoals volgt uit rechtsoverweging 4.9 van het vonnis (zie hiervoor onder 2.10). De in die procedure gevorderde verklaring voor recht is immers bij gebrek aan belang afgewezen. Nu het daarmee tot een inhoudelijke beoordeling niet is gekomen, staat het gezag van gewijsde dat aan het vonnis van de rechtbank Noord-Holland toekomt niet aan een inhoudelijke beoordeling van dit geschilpunt in deze procedure in de weg en zal de rechtbank thans beoordelen of sprake was van een gift.
4.4.
Op grond van artikel 7:186 lid 2 BW is sprake van een gift bij iedere handeling die er toe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. Voldoende is dat de schenker (erflater), hoewel zich bewust van het ontbreken van enigerlei verplichting, desondanks de verrijking van de begiftigde ( [gedaagde] ) heeft gewild. In het onderhavige geval staat vast dat de aandelen relatief kort voor de overdracht in februari 2012 meermaals zijn gewaardeerd. In opdracht van erflater heeft accountant [accountant] de aandelen in september 2011 gewaardeerd op een bedrag tussen € 6.913.858 en
€ 7.589.198 (zie hiervoor onder 2.6). Uit de redactie van de begeleidende e-mail van [accountant] (zie ook hiervoor onder 2.6), leidt de rechtbank met [eisers gezamenlijk] af dat de waardering is gedaan met het oog op de overdracht van de door erflater gehouden aandelen aan [gedaagde] .
Voorts is niet in geschil, althans [gedaagde] heeft dat niet gemotiveerd bestreden, dat in het kader van de financiële afwikkeling van de echtscheiding de aandelen door Berk accountants in juni 2010 zijn gewaardeerd op een bedrag van € 7.610.724 (zie hiervoor onder 2.4), en dat partijen de aandelen voor dit bedrag in de verdere afwikkeling hebben betrokken.
4.5.
Uit de hiervoor weergegeven correspondentie kan niet anders afgeleid worden dan dat zowel erflater als [gedaagde] zich ten tijde van de overdracht van (de 50% van) de aandelen ervan bewust waren dat de door [gedaagde] betaalde, althans schuldig gebleven, tegenprestatie van € 1.000.000 zo ver onder een reële waarde van de aandelen lag, dat sprake is van een verrijking van [gedaagde] ten koste van het vermogen van erflater, en daarmee in beginsel sprake is van een gift. De stelling van [gedaagde] dat dit de enige “haalbare” (naar de rechtbank begrijpt, door haar financierbare) transactie was, maakt dit niet anders. Niet gesteld of gebleken is immers dat erflater de aandelen moest verkopen. Haar stelling dat geen sprake is van een gift omdat erflater wilde dat [gedaagde] de onderneming kon voortzetten en niet wilde dat de aandelen zouden vererven, is evenmin steekhoudend. Dit had erflater immers ook op een andere manier kunnen bewerkstelligen (bijvoorbeeld door middel van een legaat).
4.6.
De stelling van [gedaagde] dat geen sprake was van een gift, omdat erflater jegens haar moreel verplicht was om bij te dragen in haar onderhoud tijdens leven of na zijn dood in de zin van artikel 4:69 lid 1 sub a BW, wordt ook niet gevolgd. [gedaagde] heeft hiertoe slechts gesteld dat zij gedurende de laatste jaren van het leven van erflater zijn mantelzorgster was. Nog afgezien van het feit dat dit door [eisers gezamenlijk] wordt betwist, is dit onvoldoende om in dit geval een dergelijke morele verplichting aan te nemen. Erflater en [gedaagde] waren ex-echtelieden en erflater heeft [gedaagde] bij de echtscheiding goed verzorgd achter gelaten, zoals ook blijkt uit het echtscheidingsconvenant waarin is vastgelegd dat partijen tegenover elkaar niet tot betaling van alimentatie gehouden zijn en dat ieder van hen in staat is in het eigen levensonderhoud te voorzien. Voorts heeft [gedaagde] op geen enkele wijze toegelicht dat deze gift in overeenstemming was met het inkomen en vermogen van erflater zoals voornoemd artikel tevens vereist. Gelet op de hiervoor onder 2.10 opgestelde boedelbeschrijving en het daaruit voorvloeiende substantieel lagere batig saldo in verhouding tot de hiervoor vastgestelde omvang van de gift, had het de weg van [gedaagde] gelegen op dit punt een nadere toelichting te geven. Nu zij dit heeft nagelaten zal de rechtbank ook daarom dit verweer passeren.
4.7.
Het verweer van [gedaagde] dat erflater een lagere koopsom heeft bedongen om [gedaagde] in staat te stellen de door de vennootschap gedreven onderneming voort te kunnen zetten, en daarom geen sprake is van een gift, kan evenmin worden gevolgd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [gedaagde] verwezen naar een conclusie van de procureur generaal (ECLI:NL:PHR:2004:AN8172). Naar de rechtbank begrijpt, doelt [gedaagde] met dit verweer op het bepaalde in de artikelen 3:166 lid 3 BW en 3:185 lid 1 BW, waarin is bepaald dat – kort gezegd – de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten in een gemeenschap worden beheerst door de redelijkheid en billijkheid (artikel 3:166 lid 3 BW) en dat dit met zich brengt dat bij een verdeling, al dan niet door de rechter, rekening gehouden dient te worden met de continuïteit van bedrijfsvoering hetgeen onder omstandigheden ertoe kan leiden dat het te verdelen goed voor een lagere waarde in de verdeling wordt betrokken dan de daaraan toe te kennen hogere economische waarde. Deze situatie doet zich hier niet voor. De overdracht vloeit niet voort uit een verdeling van een gemeenschappelijk goed. De aandelen in de vennootschap waren immers reeds bij gelegenheid van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap door en tussen erflater en [gedaagde] verdeeld en zijn door de overdracht aan [gedaagde] juist weer in één hand gekomen.
4.8.
Omvang van de gift
De vraag die thans voorligt is wat de omvang van de gift is, met andere woorden: op welk bedrag (50% van) de aandelen moeten worden gewaardeerd. [gedaagde] stelt terecht dat de waardering van aandelen op verschillende wijzen kan plaatsvinden, en dat het toepassen van verschillende waarderingsmethoden doorgaans ook tot uiteenlopende waarderingen zal leiden. Dat blijkt ook wel uit het door [gedaagde] zelf in het geding gebrachte rapport van Scope (zie hiervoor onder 2.12), die een andere waarderingsmethodiek heeft gehanteerd dan Berk Accountants en [accountant] . Ook heeft [gedaagde] gelijk waar zij stelt dat iedere waardering van aandelen “niets minder en meer dan een benadering” is. Hoewel de rechtbank met de gedachte heeft gespeeld de aandelen (opnieuw) door een deskundige te laten waarderen in het kader van deze procedure, wordt uiteindelijk – mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de waardering van aandelen in het algemeen – beslist dat dit niet nodig is en dat het rapport van [accountant] tot uitgangspunt zal worden genomen. Hiervoor is het volgende redengevend. Van de zijde van [gedaagde] is onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de waarde van de aandelen in de vennootschap in hoge mate worden bepaald door de waarde van het in de dochtervennootschap gehouden onroerend goed met de daaruit voortvloeiende huuropbrengsten. Dit betekent dat de door [accountant] gehanteerde waarderingsmethode meer voor de hand ligt dan de door Scope gehanteerde methode die meer geëigend is voor aandelen in een onderneming waarin het onroerend goed dienstbaar is aan de (overige) bedrijfsactiviteiten, of, zoals Scope het noemt, de functie heeft van bedrijfsmiddel, en niet beleggingsobject. In dit geval is daarvan geen sprake: de exploitatie van het onroerend goed is immers de enige (overgebleven) bedrijfsactiviteit en kan (dus) juist eerder worden gezien als belegging. Voorts is van belang dat erflater de waardering door [accountant] heeft laten opstellen met het oog op de overdracht van de aandelen aan [gedaagde] en dat erflater en [gedaagde] ook ten tijde van de echtscheiding een vergelijkbare waarde van de aandelen tot uitgangspunt namen bij de verdeling van het huwelijksvermogen. Aan de verder niet nader onderbouwde stelling van [gedaagde] dat de bank Insinger de Beaufort in het kader van haar financieringsaanvraag de aandelen destijds slechts wilde waarderen op een bedrag van €1,8 miljoen wordt voorbij gegaan.
4.9.
In de omstandigheid dat het slechts ging om de overdracht van 50% van de aandelen en dat dit, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, enig waarde drukkend effect zal hebben, omdat enkel daarmee geen zeggenschap in een vennootschap verkregen kon worden, ziet de rechtbank aanleiding om binnen de door [accountant] opgenomen bandbreedte in zijn waardering, aan de lage kant te gaan zitten. De rechtbank zal aan het gehele aandelenpakket een waarde toekennen van afgerond € 7.000.000, en derhalve € 3.500.000 aan de door [gedaagde] van erflater verkregen (50% van de) aandelen. Gelet op de van [gedaagde] bedongen tegenprestatie van € 1.000.000 bedraagt de gift van erflater aan [gedaagde] een bedrag van € 2.500.000.
4.10.
Legitimaire massa
Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de stellingen en weren van partijen ten aanzien van de vraag of deze gift inbreuk maakt op de aan [eisers gezamenlijk] toekomende legitieme portie en bij een bevestigende beantwoording in welke mate de gift voor inkorting vatbaar is.
4.11.
Uitgangspunt is dat de aan [eisers gezamenlijk] als kinderen van erflater toekomende legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap welke dient te worden vermeerderd met de in artikel 4:65 e.v. BW in aanmerking te nemen giften en verminderd met de in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW genoemde schulden van de nalatenschap (hierna verkort aangeduid als: het saldo van de nalatenschap).
4.12.
De rechtbank constateert dat tussen partijen op zich niet in geschil is dat de legitieme porties van [eisers gezamenlijk] berekend dienen te worden op de wijze als door de kandidaat-notaris (collega van notaris Bos) toegepast in haar brieven van 10 maart 2017 en 13 maart 2017. Tevens zijn zij het eens over de wijze waarop met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4:87 en 4:89 BW eventuele inkorting op legaten en giften dient plaats te vinden. Partijen verschillen wel van mening over het saldo van de nalatenschap dat tot vertrekpunt dient in de berekening van de hoogte van de aan [eisers gezamenlijk] toekomende legitieme porties en de berekening van de eventuele benodigde inkorting op legaten en mogelijk ook giften.
4.13.
Dit verschil zit niet alleen in de hiervoor inmiddels bevestigend beantwoorde vraag of sprake is geweest van een gift aan de zijde van [gedaagde] , maar ook in de vraag of de uit de overdracht voortvloeiende fiscale consequenties in de vorm van schenkingsbelasting en aanmerkelijk belang heffing (inkomstenbelasting) al dan niet in mindering strekken op het saldo van de nalatenschap. De rechtbank zal deze geschilpunten hierna achtereenvolgens beoordelen.
4.14.
Schenkingsbelasting
Het verweer van [gedaagde] dat – kort gezegd – mogelijk verschuldigde schenkings-belasting uit hoofde van de door haar verkregen gift ten laste van het saldo van de nalatenschap dient te komen, vindt geen steun in het recht. In de eerste plaats niet omdat op grond van artikel 36 van de Successiewet schenkingsbelasting rechtstreeks wordt geheven bij de verkrijger, in het onderhavige geval [gedaagde] . Dit brengt voorts met zich dat eventueel verschuldigde schenkingsbelasting niet kan kwalificeren als een schuld van de nalatenschap in de zin van artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW, zodat daarmee bij de berekening van de hoogte van de legitieme portie (artikel 4:65 BW) geen rekening dient te worden gehouden. Dat en waarom [eisers gezamenlijk] op grond van de redelijkheid en billijkheid gehouden zouden zijn om een mogelijke aan [gedaagde] op te leggen aanslag schenkingsbelasting ter zake de door haar verkregen gift voor zijn uitsluitende rekening te nemen, zoals door haar betoogd, heeft [gedaagde] in het geheel niet onderbouwd.
4.15.
Belastingheffing uit hoofde van de vervreemding van een aanmerkelijk belang
Voorts zijn partijen verdeeld over de vraag of het saldo van de nalatenschap beïnvloed wordt door de heffing van inkomstenbelasting (zie hiervoor onder 2.13, AB heffing box 2) die het gevolg is van de overdracht van de aandelen door erflater aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft – naar de rechtbank begrijpt – in dit verband aangevoerd dat deze heffing niet in mindering dient te strekken op het saldo van de nalatenschap en derhalve bij de berekening van de legitimaire massa en daaruit voortvloeiende hoogte van de legitieme portie van [eisers gezamenlijk] buiten beschouwing dient te worden gelaten. Daarin kan zij niet worden gevolgd. Op grond van het bepaalde in artikel 4:12 e.v. van de Wet Inkomstenbelasting wordt de zogenaamde AB-heffing ten laste van de vervreemder van de aandelen geheven, in het onderhavige geval erflater. Aldus is sprake van een schuld van erflater die niet met zijn dood teniet is gegaan (artikel 4:7 lid 1 sub a BW) zodat daarmee bij de berekening van de hoogte van de legitieme portie (artikel 4:65 BW) rekening dient te worden gehouden.
4.16.
Het vorenstaande laat onverlet dat [eisers gezamenlijk] ter zitting van 13 september 2017
– kort gezegd – heeft gesteld dat onder 2.13 genoemde aanslag door de belastingdienst is opgelegd ter behoud van rechten en dat deze aan wijziging onderhevig kan zijn al naar gelang de uitkomst van deze procedure ten aanzien van de waardering van de aandelen ten tijde van de overdracht aan [gedaagde] . Nu vaststaat dat de opgelegde aanslag is gebaseerd op een andere (hogere) waarde dan hiervoor vastgesteld kan deze niet tot uitgangspunt dienen in de verdere beoordeling van de vorderingen van [eisers gezamenlijk] en de daartoe te maken berekeningen (zie hiervoor onder 4.11).
4.17.
Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding [eisers gezamenlijk] in de gelegenheid te stellen bij akte de rechtbank nader te berichten of het onderhavige vonnis aanleiding is voor de Belastingdienst om de onder 2.13 genoemde aanslag aan te passen en zo ja in welke zin. In het laatste geval dient [eisers gezamenlijk] de gelegenheid tevens te benutten om in aansluiting op hetgeen ter comparitie van 3 februari 2017 is besproken, hetgeen in het onderhavige tussenvonnis is overwogen en overeenkomstig de methodiek van de kandidaat-notaris zoals weergegeven in haar brieven van 10 maart 2017 en 13 maart 2017, nader te duiden welke gevolgen deze ‘nieuwe’ aanslag heeft voor de berekening van:
A. de legitimaire massa;
B. de legitieme porties van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ;
en voorts
C. of en zo ja in welke mate het saldo van de nalatenschap ontoereikend is om de vorderingen van [eisers gezamenlijk] als legitimarissen te voldoen (rekening houdend met het bepaalde in artikel 4:7 BW); en
D. indien inkorting (artikel 4:87 BW e.v.) dient plaats te vinden, op welke wijze dat dient te gebeuren (ten laste van wat: eerst legaten, dan giften) en tot welke cijfermatige uitwerking de wettelijke regels omtrent inkorting in dit geval leidt (met andere woorden: tot welke maximale inkorting van de gift aan [gedaagde] dit zou kunnen leiden).
[gedaagde] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om (uitsluitend) op het door [eisers gezamenlijk] in hun akte gestelde bij antwoordakte te reageren.
4.18.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
6 december 2017voor de akte aan de zijde van [eisers gezamenlijk] als hiervoor bedoeld onder 4.17,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door
mr. A. van Aldijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: AvA