ECLI:NL:RBAMS:2017:8518

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
AMS - 17 _ 3571
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake intrekking bewonersvergunning op basis van Parkeerverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde A.J.A. Nicia, had beroep ingesteld tegen de intrekking van haar bewonersvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De intrekking vond plaats op basis van de Parkeerverordening 2013, waarbij werd gesteld dat op het adres van eiseres geen parkeervergunningen konden worden verleend. Eiseres had eerder een parkeervergunning gekregen, maar deze was ingetrokken omdat het adres in een vergunningenplafondgebied viel.

Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 mei 2017, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 7 november 2017 zijn partijen niet verschenen. Eiseres heeft in een brief van 29 oktober 2017 aangegeven dat zij een inpandige stallingsplaats heeft geaccepteerd, waardoor zij niet meer voldoet aan de voorwaarden voor een bewonersparkeervergunning. Dit leidde tot de conclusie dat er geen procesbelang meer was om het beroep inhoudelijk te beoordelen.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar ook geen belang had, omdat de verleende rechtsbijstand niet beroepsmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om vergoeding van griffierecht af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/3571

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 november 2017 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: A.J.A. Nicia),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. D. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de bewonersvergunning van eiseres op grond van de Parkeerverordening 2013 ingetrokken.
Bij besluit van 17 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2017. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Aan eiseres is met ingang van 26 februari 2016 een parkeervergunning toegekend met geldigheid van 26 februari 2016 tot en met 30 april 2016, die periodiek verlengd wordt op 1 mei en op 1 november.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de parkeervergunning met ingang van 1 november 2016 ingetrokken, omdat op het adres van eiseres geen parkeervergunningen kunnen worden verleend. Het adres van eiseres is namelijk gelegen in een deelvergunninggebied waarvoor op grond van het op 21 juni 2016 vastgestelde Uitwerkingsbesluit parkeerverordening stadsdeel Zuid 2016 een vergunningenplafond van nul geldt.
1.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en bij deze rechtbank om een voorlopige voorziening gevraagd. In de uitspraak van 18 oktober 2016 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening afgewezen.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit gemotiveerd beroep ingesteld.
3.2.
In de brief van 29 oktober 2017 heeft eiseres de rechtbank bericht dat zij inmiddels een aan haar aangeboden inpandige stallingsplaats heeft geaccepteerd in het appartementencomplex waar zij woont en dat zij daardoor niet meer aan de voorwaarden voor een bewonersparkeervergunning voldoet. Het doel dat eiseres had met instellen van de beroepsprocedure, namelijk een bewonersparkeervergunning, kan daarom niet meer bereikt worden. Hierin is dus geen procesbelang meer gelegen om haar beroepschrift inhoudelijk te beoordelen.
4.
4.1.
In haar brief van 29 oktober 2017 heeft eiseres verder aangegeven dat het resterend procesbelang slechts is gelegen in de vergoeding van griffierecht en de veroordeling in de proceskosten. Voor zover eiseres daarmee de proceskosten in bezwaar bedoelt, kan daarin een belang gelegen zijn om de zaak inhoudelijk te beoordelen. Op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht worden deze kosten uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het primaire besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres ook met het verzoek om proceskosten in bezwaar geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De reden hiervoor is dat ook zonder inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiseres, de rechtbank tot de conclusie komt dat haar verzoek om proceskosten in bezwaar dient te worden afgewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 18 oktober 2016 het verzoek om een veroordeling van verweerder in de proceskosten afgewezen omdat de door de gemachtigde verleende bijstand niet beroepsmatig is verleend. De voorzieningenrechter heeft hiertoe als volgt overwogen: “
Die veroordeling kan, zoals volgt uit artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, uitsluitend betrekking hebben op – voor zover van belang – kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens de Nota van toelichting is sprake van ‘beroepsmatig verleende bijstand’ als het verlenen van rechtsbijstand tot de beroepsmatige taak van de gemachtigde behoort (Stb. 1993, 763, p.6). Uit vaste rechtspraak blijkt dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel moet vormen van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte taakuitoefening (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 december 2014 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2014:4386). De gemachtigde van verzoekster is als [naam functie] full time in dienst van de [naam gemeente] . De ouders van verzoekster zijn kennissen van hem en op hun verzoek heeft hij in deze zaak tegen vergoeding rechtsbijstand aan verzoekster verleend. Onder die omstandigheden is het verlenen van rechtsbijstand voor hem geen beroepsmatige bezigheid. Daarom wordt het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen.”De rechtbank sluit zich bij deze overweging aan en voegt daaraan toe dat het feit dat de werkzaamheden voor de [naam gemeente] hoofdzakelijk het verlenen van rechtsbijstand aan de gemeenteraad en college betreffen, het voorgaande niet anders maakt, omdat deze in loondienst van deze gemeente worden verricht.
4.3.
De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
5. Voor vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, voorzitter, en mr. A.D. Belcheva en
mr. L.Z. Achouak el Idrissi, leden,in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.