ECLI:NL:RBAMS:2017:8488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
13/679022-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door achteruitrijden op trottoir door beroepschauffeur

Op 21 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Hongarije, die als beroepschauffeur betrokken was bij een verkeersongeval op 27 augustus 2015 te Amstelveen. De verdachte reed met een bedrijfsauto achteruit over het trottoir van Uilenstede, zonder de vereiste ontheffing, en botste tegen een voetganger, die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken lendewervel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen, aangezien hij niet voldoende had geverifieerd of er zich personen achter zijn voertuig bevonden voordat hij achteruit reed. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor drie maanden. De rechtbank volgde dit advies, maar matigde de geldboete tot € 500,00, rekening houdend met de draagkracht van de verdachte en het feit dat hij geen strafblad had. De rechtbank legde de verdachte een proeftijd van twee jaar op voor de ontzegging van de rijbevoegdheid, die niet ten uitvoer werd gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/679022-16
Datum uitspraak: 21 november 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1971,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.J. Verbeek naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
primair
hij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bedrijfsauto - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende op (het trottoir van) Uilenstede zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen
dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken lendewervel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte is op het trottoir van Uilenstede (ter hoogte van (ongeveer) perceel [nummer] ) achteruit gaan rijden
- terwijl verdachte niet beschikte over een ontheffing om op het trottoir van Uilenstede (ter hoogte van (ongeveer) perceel [nummer] ) te rijden,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat er geen personen achter de door hem bestuurde bedrijfsauto bevonden,
verdachte heeft een voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer] , die op het trottoir achter de door verdachte bestuurde bedrijfsauto liep, althans zich op het trottoir achter de door verdachte bestuurde bedrijfsauto bevond, niet voor laten gaan,
verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor voornoemde voetganger,
verdachte is vervolgens tegen [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst waardoor aan [slachtoffer] , vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht.
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bedrijfsauto - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende op (het trottoir van) Uilenstede zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte is op het trottoir van Uilenstede (ter hoogte van (ongeveer) perceel [nummer] ) achteruit gaan rijden,
- terwijl verdachte niet beschikte over een ontheffing om op het trottoir van Uilenstede (ter hoogte van (ongeveer) perceel [nummer] ) te rijden,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat er geen personen achter de door hem bestuurde bedrijfsauto bevonden,
verdachte heeft een voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer] , die op het trottoir achter de door verdachte bestuurde bedrijfsauto liep, althans zich op het trottoir achter de door verdachte bestuurde bedrijfsauto bevond, niet voor laten gaan,
verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor voornoemde voetganger,
verdachte is vervolgens tegen [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 27 augustus 2015 heeft op het trottoir van Uilenstede te Amstelveen een ongeval plaatsgevonden, waarbij een bedrijfsauto van het postbedrijf [naam 1] en een voetganger waren betrokken. Verdachte was de bestuurder van de bedrijfsauto en [slachtoffer] was de voetganger. Verdachte is met de bedrijfsauto achteruit gereden en heeft daarbij de voetganger die op het trottoir achter de bedrijfsauto stond over het hoofd gezien. Hij is met zijn voertuig tegen de voetganger aangereden, waardoor zij ten val is gekomen. Als gevolg van dit ongeval heeft de voetganger een gebroken lendewervel opgelopen.
De rechtbank dient te beoordelen of dit verkeerongeval met als gevolg (zwaar) lichamelijk letsel voor het slachtoffer [slachtoffer] , aan de schuld - in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 - van verdachte te wijten is.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste dient te worden vrijgesproken.
Wat betreft de vraag of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste rechtspraak (Hoge Raad 1 juni 2014, ECLI:NL:HR:2004:AO5822) aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In het algemeen valt niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld en ook kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van een verkeersovertreding worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De enkele omstandigheid dat verdachte als postbezorger met zijn bedrijfsauto op het trottoir heeft gestaan is geen ernstige verkeersovertreding. Verdachte heeft zich ervan vergewist op het moment dat hij de zijdeur en de achterdeur van de bedrijfsauto heeft gesloten of er personen in de nabijheid van de bedrijfsauto waren voordat hij is ingestapt. Die heeft hij op dat moment niet gezien. Verdachte is een ervaren chauffeur en heeft alle regels in acht genomen voordat hij stapvoets achteruit is gaan rijden. Nu niet kan worden voldaan aan de eisen die de Hoge Raad in zijn arrest van 1 juni 2004 heeft gesteld, dient verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 7 november 2017 verklaard dat hij op 27 augustus 2015 te Amstelveen met zijn bedrijfsauto geparkeerd stond op het trottoir van Uilenstede. Hij had zojuist de post afgeleverd en liep terug naar de bedrijfsauto. Hij keek rond op het trottoir, maar zag niemand op straat lopen. Hij heeft vervolgens de deuren van zijn auto aan de zijkant en achterkant dichtgedaan, liep om de auto heen en ging in de auto zitten. Hij heeft op dat moment niemand op straat gezien. Verdachte moet, als hij zijn post heeft afgeleverd en weer in de auto stapt, altijd eerst noteren waar hij zich op dat moment bevindt. Dat heeft hij ook op de bewuste dag gedaan. Voordat verdachte daarna stapvoets achteruit wilde gaan rijden, heeft hij eerst nog in de spiegels gekeken. Toen hij achteruit is gaan rijden, hoorde hij iemand gillen, heeft hij direct geremd en is een stukje naar voren gereden. Hij is direct uitgestapt en zag het gewonde slachtoffer op het trottoir liggen.
De rechtbank overweegt dat verdachte met een bedrijfsauto een bijzondere manoeuvre heeft ingezet op het trottoir van Uilenstede te Amsterdam. Hij heeft met zijn bedrijfsauto achteruit gereden op een plaats waar voetgangers kunnen lopen en waarvoor een ontheffing vereist was waarover hij niet beschikte. Verdachte wist dat het achteruitrijden in deze bedrijfsauto niet zonder risico was, omdat er geen uitzicht door de achterruiten naar achter mogelijk was nu de bedrijfsauto naar eigen zeggen zo vol was geladen dat de postpakketten het uitzicht belemmerden.
De rechtbank is van oordeel dat van verdachte als beroepschauffeur mocht worden verwacht dat hij zichzelf in staat zou stellen om veilig weg te kunnen rijden. De wetenschap dat het met beperkt uitzicht achteruit rijden op een trottoir de nodige gevaren oplevert, schept de verplichting extra zorgvuldigheid te betrachten. Verdachte heeft dat nagelaten. Hij is gaan rijden terwijl zijn uitzicht naar achteren beperkt was en heeft zijn auto zodanig op een trottoir geparkeerd dat er geen andere mogelijkheid was dan achteruit rijdend het trottoir te verlaten. Hij heeft weliswaar voorafgaand aan het instappen in de bedrijfsauto gekeken of er zich mensen op de stoep bevonden, maar die handelwijze acht de rechtbank onvoldoende voorzichtig nu hij daarna, en dus voordat hij wegreed, enige tijd bezig is geweest met het registreren van zijn locatie. Dat maakt dat hij niet meer kon afgaan op zijn eerder gemaakte inschatting dat hij veilig achteruit kon wegrijden zonder zicht te hebben op wat er zich achter hem bevond.
Door achteruit te rijden op een trottoir, wetende van de dode hoek achter de bedrijfsauto, zonder passende veiligheidsmaatregelen te nemen, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen.
Als gevolg van deze ernstige verkeersovertreding heeft het [slachtoffer] het hierna genoemde lichamelijk letsel opgelopen.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen,
dat verdachte op 27 augustus 2015 te Amstelveen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bedrijfsauto - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende op het trottoir van Uilenstede zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een gebroken lendewervel, dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte is op het trottoir van Uilenstede, ter hoogte van (ongeveer) perceel [nummer] , achteruit gaan rijden, terwijl verdachte niet beschikte over een ontheffing om op het trottoir van Uilenstede, ter hoogte van (ongeveer) perceel [nummer] , te rijden,
verdachte heeft zich hierbij niet voldoende vergewist dat er geen personen achter de door hem bestuurde bedrijfsauto bevonden,
verdachte heeft een voetganger, zijnde voornoemde [slachtoffer] , die zich op het trottoir achter de door verdachte bestuurde bedrijfsauto bevond, niet voor laten gaan,
verdachte is vervolgens tegen [slachtoffer] aangereden waardoor aan [slachtoffer] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair bewezen geachte misdrijf dient te worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 en daarnaast een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het tijdsverloop, de omstandigheid dat verdachte geen strafblad heeft en dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk in Hongarije. Gelet op de draagkracht van verdachte verzet de officier van justitie zich niet tegen het betalen van de geldboete in termijnen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte en de raadsman hebben naar voren gebracht dat verdachte geen strafblad heeft. Verdachte heeft nog nooit een aanrijding veroorzaakt en hij betreurt het zeer dat door zijn handelwijze het slachtoffer letsel heeft bekomen. Als een straf moet worden opgelegd is, gelet op de draagkracht van verdachte, een lagere geldboete dan gevorderd met een termijnbetaling op zijn plaats.
8.3.
Het oordeel van de rechtbankDe hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de draagkracht en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk nalatig verkeersgedrag, zoals hiervoor bewezen is verklaard. Als gevolg van dit ongeval heeft het [slachtoffer] , een gebroken lendewervel opgelopen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een aanmerkelijke schuld en waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel in de vorm van een tijdelijke ziekte heeft opgelopen, wordt als uitgangspunt een geldboete van € 1.000,00 en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden gegeven.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte heeft laten blijken erg geschrokken te zijn van het verkeersongeval en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer.
Verdachte heeft verder ter zitting te kennen gegeven dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk in Hongarije. De rechtbank ziet hierin aanleiding, in samenhang met het tijdsverloop en zijn schone strafblad, om te bepalen dat de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank legt deze bijkomende straf in voorwaardelijke vorm op. Verder ziet de rechtbank in verdachtes beperkte draagkracht en in het bijzonder zijn (naar Nederlandse maatstaven) lage inkomen reden om de gevorderde geldboete te matigen.
Alles overwegende acht de rechtbank de hierna genoemde strafoplegging passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 dagen.
Bepaalt dat de geldboete in 10 maandelijkse termijnen van elk € 50,00 mag worden voldaan.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
3 maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast en stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. S.P. Pompe en R. Robroek, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2017.
De jongste rechter is buiten
staat mede te ondertekenen