ECLI:NL:RBAMS:2017:8388

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
C/13/637497 / FA RK 17-7001
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen inzake gezag en omgang van minderjarige kinderen na echtscheiding met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2017 een beschikking gegeven betreffende voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die gezamenlijk gezag hebben over hun twee minderjarige kinderen. De man heeft verzocht om de kinderen voorlopig aan hem toe te vertrouwen, terwijl de vrouw zich verzet tegen dit verzoek en een omgangsregeling heeft gevraagd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling, waarbij de bijzondere curator ook aanwezig was. De kinderen hebben sinds hun geboorte in verschillende landen gewoond, en de vrouw is recentelijk naar Bali, Indonesië, vertrokken, terwijl de kinderen bij de man in Nederland zijn gebleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de kinderen zonder toestemming van de man naar Nederland heeft gebracht, maar dat de situatie is veranderd door haar vertrek naar Bali. De rechtbank heeft overwogen dat het in het belang van de kinderen is om hen voorlopig bij de man te laten, gezien de onzekere omstandigheden in Indonesië, zoals het ontbreken van een verblijfsvergunning en adequate opvang. De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om opschorting van de beslissing van het Hof en heeft de beschikking van 28 juni 2017 gewijzigd, waarbij de kinderen met onmiddellijke ingang aan de man zijn toevertrouwd. Tevens is de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 1.250 per maand, en is een voorlopige zorgregeling vastgesteld voor de vakanties.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/637497 / FA RK 17-7001
Beschikking van 3 november 2017 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. A.C. Bouma te Amsterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. T.M. Coppes te Aerdenhout.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Drs. A. van Teijlingen-Pover,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de na te noemen minderjarigen,
hierna te noemen: de bijzondere curator.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder een verzoek als bedoeld in artikel 821 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, ingekomen op 23 oktober 2017 en het daartegen ingediende verweerschrift, ingekomen op 2 november 2017, tevens houdende zelfstandige verzoeken.
Bij beschikking van 2 november 2017 is in deze zaak en in de zaak betreffende de echtscheiding tussen partijen (zaaknummer C/13/623370 / FA RK 17-776) als bijzondere curator benoemd, drs. A. van Teijlingen, om de belangen van de kinderen te behartigen.
De mondelinge behandeling van de verzoeken heeft plaatsgevonden ter terechtzitting meet gesloten deuren van 3 november 2017. Gehoord zijn: de man, mr. Bouma, mr. Coppes en drs. Van Teijlingen.
Op 3 november 2017 is een verkorte beschikking (kop-staart) gewezen. Deze beschikking is de uitwerking daarvan.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen van partijen,
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 2006 en
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008 (hierna: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ).
2.2.
De kinderen, de man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit. De kinderen hebben sinds hun geboorte in verschillende landen gewoond. Vanaf november 2015 woonden zij in Indonesië. De man is op 19 oktober 2016 met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Nederland gereisd. De vrouw is medio november 2016 eveneens naar Nederland gekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de kinderen vanaf 12 november 2016 tot 7 juli 2017 met de vrouw bij de oma (mz) hebben gewoond.
2.3.
De vrouw heeft in Nederland een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken (zaak met rolnummer 13/623370/FA RK 17-776) ingediend. De man heeft geen verweerschrift tegen de echtscheiding ingediend. De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van 28 juni 2017. Deze beschikking is ingeschreven bij de burgerlijke stand op 17 juli 2017. Op 1 augustus 2017 heeft de vrouw haar verzoek in de bodemprocedure aangevuld met een verzoek haar alleen met het gezag over de kinderen te belasten.
2.4.
Bij beschikking van 4 januari 2017 in een door de man gestarte voorlopige voorzieningenprocedure (zaak met rolnummer 13/619905/FA RK 16-8252) heeft de rechtbank Amsterdam de kinderen (voorlopig) aan de vrouw toevertrouwd en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen. Daarnaast heeft de rechtbank een kinder- en partneralimentatie opgelegd aan de man. Bij eindbeschikking van 28 juni 2017 in deze zaak heeft de rechtbank de kinderen aan de vrouw toevertrouwd en een voorlopige zorgregeling met de man bepaald voor zolang de kinderen in Nederland verblijven en tevens een zorgregeling voor het geval de kinderen in Indonesië wonen.
2.5.
De vrouw is op 19 juli 2017 naar Bali, Indonesië, vertrokken, de kinderen zijn vanaf 7 juli 2017 tot heden bij de man.
2.5.
De rechtbank Den Haag heeft op 11 april 2017 in de kinderontvoeringszaak die door de vrouw is aangespannen, geoordeeld dat de kinderen dienden te worden teruggeleid naar Indonesië en de vrouw. In deze beschikking is geoordeeld dat de man heeft gehandeld in strijd met artikel 3 van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (hierna: het HKOV) door de kinderen zonder toestemming van de vrouw naar Nederland te brengen. De man heeft hiervan hoger beroep ingesteld. Het Hof Den Haag heeft dit oordeel na tussenbeschikkingen van 7 juni 2017 en 31 augustus 2017 bekrachtigd bij beschikking van 18 oktober 2017 en de teruggeleiding van de kinderen naar Bali gelast op 4 november 2017.
2.6.
De man heeft de vrouw in Kort Geding gedaagd bij de rechtbank Amsterdam en gevorderd dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van 18 oktober 2017 van het Hof Den Haag wordt opgeschort. De behandeling van die zaak is bepaald op 3 november 2017.
3.1
Het verzoek van de man
De man heeft verzocht de uitvoering van de beschikking van het Hof van 18 oktober 2017 op te schorten en de kinderen voorlopig aan de man toe te vertrouwen, totdat in de bodemprocedure is beslist over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorg- en contactregeling.
De man verzoekt tevens een regeling vast te stellen inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en wel in die zin dat wordt bepaald dat in het geval de vrouw op Bali blijft wonen: een zorg- en contactregeling vast te stellen, waarbij de kinderen in de schoolvakanties bij de vrouw op Bali verblijven en in het geval de vrouw in Nederland woont een regeling waarbij de kinderen de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw en de vakanties bij helfte worden verdeeld.
3.2
Het verweer en het zelfstandig verzoek van de vrouw
3.2.1.
De vrouw heeft zich verweerd tegen de verzoeken van de man. De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen.
3.2.2.
Bij zelfstandige verzoeken heeft de vrouw verzocht om een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen, zoals reeds is bepaald in de eerdere beschikking voor het geval op Bali verblijft. Voorts heeft zij verzocht te bepalen dat de man de bij voorlopige voorzieningen van 4 januari 2017 bepaalde kinder- en partneralimentatie zal hervatten, inclusief de € 1000,- voor huurkosten van de vrouw, onder verrekening van 35% zorgkorting op de kinderalimentatie voor de periode 17 juli 2017 tot en met 1 november 2017. Zij heeft voorts verzocht deze beschikking ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot opschorting van de beslissing van het Hof van 19 oktober 2017, omdat het oordeel over de executie van een rechterlijke uitspraak ingevolge artikel 438 Wetboek van Rechtsvordering voorbehouden is aan de voorzieningenrechter.
4.2.
De rechtbank dient voorts te beoordelen of er op dit moment, in afwijking van de eerder genomen beschikkingen, aanleiding is de kinderen toe te vertrouwen aan de man. De rechtbank houdt in dit verband rekening met de uitgangspunten van zowel het HKOV (m.n. art 12) als het Internationaal Verdrag tot bescherming van de rechten van het kind (IVRK). Het HKOV heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat, teneinde een zo snel mogelijk herstel te bewerkstelligen van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding en daarmee de schadelijke gevolgen ervan voor het kind te beperken. Uitgangspunt van dat verdrag is dat kinderen eerst worden teruggeleid en dat vervolgens beslissingen over de kinderen genomen kunnen worden, dan wel daartoe procedures gevoerd kunnen worden. Uit artikel 3 van het IVRK volgt dat het belang van het kind bij alle beslissingen die het kind betreffen ‘a primary consideration’ dient te zijn.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de kinderen op 18 oktober 2016 door de man zonder toestemming van de vrouw zijn meegenomen naar Nederland, maar dat zij van 18 november 2016 tot 7 juli 2017 met de vrouw bij oma (mz) in Nederland hebben gewoond. Bij beschikkingen van 4 januari 2017 en 28 juni 2017 zijn de kinderen aan de vrouw toevertrouwd. Hiermee is een doel van onmiddellijke terugkeer als bedoeld in het HKOV bereikt in die zin dat de kinderen niet langer bij de vrouw worden weggehouden. De vrouw is op 19 juli 2017 echter alleen en zonder de kinderen gedag te zeggen teruggekeerd naar Bali, met achterlating van de kinderen bij de man in Nederland. Ten tijde van deze beschikking verblijft de vrouw nog steeds op Bali en verblijven de kinderen bij de man in Nederland.
4.4.
Het vertrek van de vrouw op 19 juli 2017 betekent een ingrijpende verandering van de situatie. De kinderen verkeren door het vertrek van de vrouw niet meer in een situatie van “ontvoering of vasthouding” tegen de wil van de gezaghebbende ouder. Wel houdt zij vast aan haar verzoeken de kinderen terug te geleiden naar Bali, Indonesië.
4.5.
Daarbij is de vrouw in Nederland een echtscheidingsprocedure gestart, is de echtscheiding inmiddels uitgesproken en ingeschreven op 15 juli 2017 en zal op relatief korte termijn, 11 december 2017, bij deze rechtbank de mondelinge behandeling in de bodemzaak plaatsvinden van de geschillen tussen partijen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, het gezag en de zorgregeling.
4.6.
De kinderen verblijven hier inmiddels al langer dan een jaar en zijn naar eigen zeggen net een beetje gewend in Nederland en op hun nieuwe school. Nu binnen enkele maanden een definitieve beslissing zal worden genomen bij welke ouder zij zullen verblijven, acht de rechtbank het, gelet op het geestelijk welzijn van de kinderen niet in hun belang hen thans (op 4 november 2017) naar Indonesië te laten vertrekken, terwijl niet kan worden uitgesloten dat over een paar maanden anders zal worden beslist. Zoals de rechtbank ook in de beschikking van 4 januari 2017 heeft overwogen dient er, gezien de turbulente tijden die de kinderen achter de rug hebben, zo weinig mogelijk te worden gewijzigd in hun leefsituatie. Ook in de rapportage van 3 maart 2017 benoemt de Raad voor de Kinderbescherming dat er duidelijkheid en stabiliteit van de leefomgeving voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te zijn. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat de beslissingen in de bodemzaak worden afgewacht.
4.7.
Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank grote onzekerheid over de omstandigheden waarin de kinderen op Bali terechtkomen. Van adequate voorzieningen voor de bescherming en opvoeding van de kinderen na de terugkeer te waarborgen, is onvoldoende sprake. De vrouw heeft foto’s overgelegd van een geschikte woning voor haar en de kinderen, doch geen huurcontract. Ter zitting is gebleken dat de vrouw niet in het bezit is van een verblijfsvergunning of Kitas voor Indonesië, die zij tijdens haar eerdere verblijf op Bali wel had. Hoewel zij anders heeft betoogd, blijkt uit haar paspoort dat zij geen sociaal-cultureel visum (voor zes maanden met mogelijkheid van verlenging) heeft, maar dat zij de afgelopen maanden op basis van toeristenvisa van maximaal 30 dagen in Indonesië is verbleven. Dergelijke visa kunnen worden verlengd, maar daarvoor is vereist dat men na 30 dagen het land verlaat en opnieuw inreist en een nieuwe aanvraag indient. Ditzelfde geldt voor de kinderen als zij op dit moment naar Bali reizen. Het verkrijgen van een zogeheten Kitas is in beginsel mogelijk, maar daarvoor is vereist dat men een sponsor althans een dienstverband heeft. Naar eigen zeggen heeft de vrouw in Indonesië geen bronnen van inkomsten. Het is dus onzeker of de vrouw een Kitas voor zichzelf en de kinderen in Indonesië kan bemachtigen. Van de zijde van de vrouw is ter zitting verklaard dat zij geen relatie meer heeft met de heer Aep, zodat zij geen Kitas op basis van die relatie kan krijgen. De vrouw stelt dat zij ook een Kitas kan verkrijgen op grond van het bedrijf dat zij wenst op te zetten dan wel te continueren, maar daarvoor is ook een sponsor nodig en de vrouw heeft vooralsnog geen sponsor. De verblijfsvergunningen van vrouw en kinderen zijn ten tijde van deze beschikking dan ook nog niet geregeld.
4.8.
Voorts is gebleken dat de schoolgang van de kinderen in Indonesië nog niet geregeld is. Volgens de man is de oude school - het holistisch platform - niet bereid de kinderen weer op te nemen en heeft de vrouw een Kitas nodig om de kinderen in te schrijven op een school. De vrouw heeft dit betwist, maar heeft het tegendeel niet kunnen aantonen. Zodra de kinderen op Bali zijn, wil zij opnieuw contact met de oude school opnemen. De vrouw stelt daarnaast de internationale school voor, ook omdat die een Kitas aan de kinderen kan verstrekken. Volgens de man is dit geen optie, omdat deze school zijn financiële draagkracht te boven gaat. Het alternatief is een lokale school, waar Bahasa Indonesia wordt gesproken, welke taal de kinderen op dit moment niet machtig zijn. Ook deze school is derhalve alleen geschikt als de kinderen langere tijd op Bali kunnen blijven en niet als de mogelijkheid bestaat dat zij na korte tijd weer terug zouden moeten naar Nederland. Ook in dit opzicht is het met het oog op het geestelijk welzijn van de kinderen geboden de beslissing van de rechtbank in de bodemzaak over de hoofdverblijfplaats van de kinderen af te wachten.
4.9.
De bijzondere curator heeft ter zitting meegedeeld dat [minderjarige 1] momenteel per sé niet terug wil naar Bali en dat [minderjarige 2] haar moeder mist en wel graag terug wil naar Bali, naar de vrouw. [minderjarige 1] heeft voorts aangegeven dat hij rust wil en niet meer wil verhuizen. Hij zit nu in groep 8, heeft een gymnasium-advies gekregen en wil in het voortgezet onderwijs graag naar dat schooltype. Partijen hebben ter zitting aangegeven de kinderen niet uit elkaar te willen halen. De rechtbank zal daarom een gelijkluidende beslissing nemen ten aanzien van beide kinderen.
4.10.
De rechtbank acht het niet in hun belang de kinderen bloot te stellen aan een de onzekere situatie zonder vaste verblijfsvergunning, waarbij zij iedere 30 dagen het land zouden moeten verlaten, met alle bijkomende problemen voor wat betreft huisvesting, schoolgang en niet vaststaat naar welke school de kinderen zullen gaan. Dit alles terwijl op korte termijn in de mondelinge behandeling in de bodemzaak in Nederland zal plaatsvinden. De rechtbank is bij de huidige stand van zaken van oordeel dat de kinderen voorlopig aan de man dienen te worden toevertrouwd.
4.11.1.
De vrouw heeft voorts verzocht te bepalen dat de man € 3.500,- aan partner alimentatie aan de vrouw zal betalen, zoals bepaald bij tussenbeschikking van 4 januari 2017. De vrouw geeft als reden voor het verzoek tot hervatting van de volledige partneralimentatie dat zij voor vervoer (van de kinderen) naar school, sportclubs, vriendjes, etc over een auto moet beschikken en dat zij thans een huis huurt op Bali.
4.11.2.
Bij beschikking van 4 januari 2017 is, uitgaande van een netto-inkomen van de man van € 10.000 en van verblijf van de vrouw hier te lande, bepaald dat de man € 2.500 aan de vrouw diende te voldoen en € 3.500 vanaf het moment dat de vrouw een eigen woning in Nederland zou betrekken. Niet weersproken is door de vrouw dat partijen in onderling overleg nadien hebben afgesproken dat de man na haar vertrek naar Bali voorlopig € 1.250 per maand aan de vrouw betaalt. Voorts is er geen sprake van woninghuur in Nederland door de vrouw en wordt het uitgavenpatroon op Bali anders geacht dan in Nederland. De man heeft bij vooruitbetaling de alimentatie voor zes maanden aan de vrouw voldaan.
4.11.3.
De man heeft aangevoerd dat zijn inkomen met ingang van 1 januari 2017 fors is gedaald. Hij heeft thans een inkomen van € 4.300,-, bestaand uit $ 4.000,- salaris, $ 1.000,- onkostenvergoeding, terwijl voorts de huur van zijn woonhuis door zijn werkgever wordt betaald. De rechtbank ziet in de daling van het inkomen van de man en het ontbreken van een behoefteberekening naar Balinees niveau, aanleiding de voorlopige bijdrage aan de vrouw vast te stellen op hetgeen partijen hebben afgesproken namelijk € 1.250 per maand, totdat in de bodemzaak anders wordt beslist. Deze bijdrage dient de man te betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, bij vooruitbetaling te voldoen.
4.12.
Partijen hebben voorts verzocht een zorgregeling vast te stellen. Bij wijze van (voorlopige) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders wordt bepaald dat met ingang van heden in het geval de vrouw op Bali blijft wonen, de vrouw de kinderen in de schoolvakanties bij zich zal hebben op Bali. De rechtbank acht het niet nodig te beslissen op de overige door partijen geschetste scenario’s nu die thans niet aan de orde zijn.
4.13.
De rechtbank zal het meer of anders verzochte afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek om te bepalen dat de beslissing van het Hof wordt opgeschort;
- wijzigt de beschikking van de rechtbank van 28 juni 2017 aldus:
- dat de bovengenoemde minderjarige kinderen van partijen, met onmiddellijke ingang aan de man zullen worden toevertrouwd;
- bepaalt dat de man met ingang van heden € 1.250,= (twaalfhonderd en vijftig euro) per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, bij vooruitbetaling te voldoen;
- bij wijze van (voorlopige) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders wordt bepaald dat met ingang van heden in het geval de vrouw op Bali blijft wonen: de vrouw de kinderen in de schoolvakanties bij zich heeft op Bali;
- verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.E. de Koning, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 3 november 2017.