In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984, heeft de rechtbank Amsterdam op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het op de uitkijk staan bij een poging tot inbraak en heling van een boot. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank op tegenspraak heeft geoordeeld. Tijdens de zitting op 10 oktober 2017 heeft de officier van justitie, mr. M. Diependaal, zijn vordering gepresenteerd, terwijl de raadsman, mr. J.F. van der Brugge, de verdediging voerde. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder een poging tot inbraak in een kantoorpand en een bedrijfspand, alsook de heling van een boot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten heeft gehandeld, en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de inbraak of heling. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.
De rechtbank heeft de teruggave van enkele goederen aan de verdachte gelast, waaronder kledingstukken en schoenen. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijs en samenwerking in strafzaken, en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijk proces.