ECLI:NL:RBAMS:2017:7995

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
C/13/614832 / HA ZA 16-912
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van ING Bank N.V. voor schade door leeghalen van vennootschappen

In deze zaak vorderen verschillende eisers, waaronder de besloten vennootschap Maatschappij Wilhelmina N.V. en andere vennootschappen, schadevergoeding van ING Bank N.V. De eisers verwijten ING dat zij een derde heeft geholpen bij het leeghalen van vennootschappen die onder het trustbedrijf van de eisers vallen, waardoor ING haar zorgplicht zou hebben geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat de gevorderde schade afgeleide schade betreft. De rechtbank oordeelt dat er geen zorgplichtschending door ING is aangetoond en wijst de vorderingen van de eisers af. De rechtbank concludeert dat de eisers niet hebben aangetoond dat ING toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt de eisers in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer : C/13/614832 / HA ZA 16-912
Vonnis van 1 november 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de naamloze vennootschap
MAATSCHAPPIJ WILHELMINA N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 5],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 6],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7. de stichting
STICHTING BEHEER DERDENGELDEN CAUTE,
gevestigd te Amsterdam,
8. de stichting
[eiseres sub 8],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. F.J. Schoute te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mrs. E.C. Netten en D.M.H. de Leeuw te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk ‘ [eisers] ’ (mannelijk meervoud) worden genoemd en gedaagde ‘ING’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 december 2012, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 3 juli 2013, waarbij is bepaald dat schriftelijk zal worden voort geprocedeerd;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek;
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 april 2015, waarbij de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer, en de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 september 2017 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ING onderhoudt sinds 1998 een bankrelatie met [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ), voorheen genaamd [bedrijf] De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf] bestonden primair uit het voeren van de directie over andere vennootschappen, die worden aangeduid als ‘cliëntvennootschappen’.
2.2.
In de loop der tijd werd de rol van [bedrijf] overgenomen door [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ), welke vennootschap behoort tot dezelfde groep als [bedrijf] .
2.3.
Sinds 2004 worden alle aandelen van [bedrijf] gehouden door
eiseres sub 4, [eiseres sub 4] (hierna: [eiseres sub 4] ). Alle aandelen van [eiseres sub 4] werden gehouden door [bedrijf] . De aandelen in [bedrijf] werden voor 25% gehouden door International Fiscal Services Antilles N.V. De overige 75% van de aandelen werden gehouden door [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ), dat in 1992, zij het onder een andere naam, is opgericht door [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en
eiser sub 1, [eiser sub 1] (hierna: [eiser sub 1] ).
2.4.
[eiser sub 1] en [naam 1] hielden ieder indirect ( [eiser sub 1] via
eiseres sub 2, [eiseres sub 2] (hierna: [eiseres sub 2] ), en [naam 1] via Caute Holding B.V.) 50% van de aandelen in [bedrijf] .
2.5.
[eiseres sub 4] hield in 2005 aandelen in vijf dochtervennootschappen (hierna: de [eiseres sub 4] -vennootschappen), waaronder in [bedrijf] (thans genaamd: [eiseres sub 5] , zijnde
eiseres sub 5) en
eiseres sub 6, [eiseres sub 6] (hierna: [eiseres sub 6] ). [eiseres sub 6] , een houdstermaatschappij, was op haar beurt weer 100%-aandeelhoudster van vier dochtervennootschappen (hierna: de [eiseres sub 6] -vennootschappen).
2.6.
Het bestuur van [eiseres sub 4] en [bedrijf] werd gevormd door [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Het bestuur van [eiseres sub 6] werd gevormd door [bedrijf] en daarmee indirect door [naam 2] en [naam 3] .
2.7.
Schematisch zag een en ander er medio 2005 als volgt uit:
Om privacy redenen schema niet gepubliceerd.
2.8.
Ter financiering van de bedrijfsactiviteiten van [eiseres sub 4] heeft [eiseres sub 2] op 31 maart 2004 met [eiseres sub 4] een geldleningsovereenkomst gesloten. [eiseres sub 4] heeft met het sluiten van de lening verklaard aan [eiseres sub 2] een totaalbedrag van € 1.667.720,- per 31 december 2003 verschuldigd te zijn en over deze geldlening jaarlijks een rente van 5%, welke rente zou worden bijgeschreven op de hoofdsom van de lening.
2.9.
Op 17 december 2004 zijn [eiseres sub 4] en [eiseres sub 2] in het verlengde hiervan overeengekomen dat de lening een converteerbare geldlening werd, converteerbaar in aandelen [eiseres sub 4] , en dat deze lening - onder meer - opeisbaar zou worden bij vervreemding van de door [eiseres sub 4] gehouden aandelen in (één van) haar directe of indirecte dochtervennootschappen. Tot zekerheid voor de nakoming van haar betalingsverplichtingen heeft [eiseres sub 4] bij notariële akte een pandrecht ten gunste van [eiseres sub 2] gevestigd op alle door [eiseres sub 4] gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal van [bedrijf] .
2.10.
Omdat de geldlening van [eiseres sub 2] (kennelijk) niet geheel toereikend was, is ING door [eiseres sub 4] benaderd voor een aanvullende financiering met als doel een algemene verruiming van liquiditeiten. ING heeft hierop bij geaccepteerde kredietofferte van 7 april 2004 aan [bedrijf] , [eiseres sub 4] , [bedrijf] en [eiseres sub 6] (hierna: de kredietnemers) een rekening-courantkrediet van € 630.000,- verstrekt, waarbij de rekening-courant op naam van [eiseres sub 4] was gesteld. Tot zekerheid van terugbetaling van dit krediet aan ING heeft [eiseres sub 2] zich als borg gesteld tot een maximum bedrag van € 681.000,-.
2.11.
Tussen ING, [eiseres sub 2] en [eiseres sub 4] is overeengekomen dat de vordering van [eiseres sub 2] op [eiseres sub 4] achtergesteld is bij die van ING en dat geen aflossingen zullen plaatsvinden zolang ING niet volledig is voldaan. Deze afspraak is door deze partijen in een afzonderlijke achterstellingsakte vastgelegd.
2.12.
Bij akte van cessie van 29 december 2004 heeft [eiseres sub 2] haar vordering uit hoofde van de (achtergestelde) lening alsmede het recht op omzetting van die vordering in aandelen [eiseres sub 4] gecedeerd aan e
iseres sub 3, Maatschappij Wilhelmina N.V. (hierna: Wilhelmina), een door [eiser sub 1] gecontroleerde vennootschap. [eiseres sub 4] heeft bij notariële akte van 11 augustus 2005 ten gunste van Wilhelmina een pandrecht gevestigd op alle door haar gehouden aandelen in [eiseres sub 6] .
2.13.
In de loop van 2005 hebben tussen [eiser sub 1] en [naam 1] gesprekken plaatsgevonden over het terugtreden van [eiser sub 1] uit [bedrijf] en de financiële afwikkeling daarvan, waaronder de wijze waarop de lening zou kunnen worden voldaan.
2.14.
Vervolgens is op een op 12 augustus 2005 gehouden bestuursvergadering van [eiseres sub 4] afgesproken dat de aandelen van [eiseres sub 4] in de [eiseres sub 4] -vennootschappen zouden worden verkocht en geleverd aan Caute Investments Ltd. (hierna: Caute Ltd.), een door [naam 1] gecontroleerde vennootschap, voor een bedrag van € 2.080.000,-, onder de (door [eiser sub 1] gestelde) voorwaarde dat deze verkoopopbrengst zou worden aangewend om de lening van Wilhelmina af te lossen en het restant om de lening van ING af te lossen. Deze afspraken zijn in de conceptnotulen van de vergadering opgenomen, welke conceptnotulen door [eiser sub 1] zijn geaccordeerd.
2.15.
[naam 2] en een door [naam 3] gevolmachtigd medewerker van [bedrijf] , hebben na de bestuursvergadering van [eiseres sub 4] de definitieve notulen van die vergadering ondertekend. In de definitieve notulen is, anders dan in het door [eiser sub 1] geaccordeerde concept, niet vermeld dat de verkoopopbrengst ad € 2.080.000,- zal worden aangewend om de lening van Wilhelmina en daarna die van ING geheel af te lossen.
2.16.
Op 15 augustus 2005 heeft [eiseres sub 4] de aandelen in de [eiseres sub 4] -vennootschappen verkocht en geleverd aan Caute Ltd. voor een bedrag van € 2.080.000,-. [eiseres sub 4] en Caute Ltd. zijn overeengekomen dat Caute Ltd. erkent de koopprijs schuldig te zijn. Daarbij zijn door [eiseres sub 4] geen zekerheden bedongen en door Caute Ltd. evenmin gesteld. Betaling van de koopprijs is uitgebleven.
2.17.
Op 5 september 2005 heeft [eiser sub 1] , die op dat moment in het buitenland verbleef, ontdekt dat de aandelen in de [eiseres sub 4] -vennootschappen reeds verkocht en geleverd waren aan Caute Ltd. en dat door Caute Ltd. geen koopsom was voldaan. [eiser sub 1] heeft daarop direct telefonisch contact opgenomen met de directievoorzitter van ING Nederland, [naam 4] (hierna: [naam 4] ), hem meegedeeld dat “zijn vennootschappen door zijn compagnon [naam 1] waren leeggehaald” en hem verzocht om alle rekeningen van zijn vennootschappen te blokkeren.
2.18.
Op 7 september 2005 heeft [naam 1] een e-mail aan de toenmalige directeur van de afdeling Trust Clients van ING, [naam 5] (hierna: [naam 5] ) gestuurd. Dit bericht luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(..) Omdat [eiser sub 1] [ [eiser sub 1] , de rechtbank] zo was gefixeerd op het zetten van een hak aan [naam 6] heeft hij ingestemd en actief meegewerkt aan een verkoop van de aandelen in de diverse trustkantoren aan mijn vennootschap Caute Investments Ltd tegen de totale marktwaarde van 2.080.000 Euro. (…) Inmiddels is er een aandeelhoudersbesluit van [bedrijf] tot uitgifte van 170.000 Euro nieuw aandelenkapitaal waardoor de Wilhelmina zou verwateren tot 10.53%. (…) Ik hoor graag van jullie en vroeg mij af of het wellicht mogelijk was om het bestaande krediet bij [eiseres sub 4] nog te gebruiken. Er is versneld afgelost en wellicht kan een deel worden gebruikt om eventueel de Wilhelmina versneld af te lossen (eerste aflossing hoeft eigenlijk pas plaats te vinden op 1 oktober 2009). De borgstelling van [eiser sub 1] is nog steeds van kracht. Door deze aktie versterkt de positie van ING t.o.v. Wilhelmina en zal [eiser sub 1] het uit zijn hoofd laten amok te maken gezien zijn exposure. Door opvoering van de druk krijg ik hem wellicht aan tafel. (..)”
2.19.
Op 8 september 2005 is de limiet van het rekening-courantkrediet van kredietnemers teruggebracht tot € 535.500,-. Het deel van het rekening-courantkrediet dat op dat moment was opgenomen, was evenwel lager, zodat er beschikbare kredietruimte resteerde. Die kredietruimte werd vervolgens door [eiseres sub 4] benut door via Electronic Banking (hierna: EB) op 8 september 2005 een bedrag van € 237.500,- op te nemen en dit bedrag elektronisch over te boeken op een rekening van
eiseres sub 8, [eiseres sub 8] , een stichting waarvan het bestuur op dat moment door [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] werd gevormd.
2.20.
In een (telefonische) bespreking van 9 september 2005 tussen [eiser sub 1] , [naam 4] en [naam 5] , heeft [eiser sub 1] meegedeeld dat hij een aantal voorwaarden had verbonden aan zijn instemming met de aandelenoverdracht, dat aan die voorwaarden niet was voldaan, voorts dat die voorwaarden waren verzwegen voor de notaris die de aandelenoverdracht had verzorgd en dat op die manier de [eiseres sub 4] -vennootschappen waren ontvreemd. [eiser sub 1] heeft ING opnieuw verzocht de rekeningen van de vennootschappen te blokkeren.
2.21.
Omdat het [naam 5] van ING niet duidelijk werd wat er nu precies speelde, heeft hij diezelfde dag de rekening-courant van [eiseres sub 4] tot nader order geblokkeerd alsook het op de rekening van [eiseres sub 8] overgeboekte bedrag van € 237.500,-. Nadat [naam 3] [naam 5] te kennen had gegeven bereid te zijn het bedrag van
€ 237.500,- terug te boeken naar de rekening-courant van [eiseres sub 4] , heeft ING de blokkade op de rekening van [eiseres sub 8] opgeheven, waarna [naam 3] genoemd bedrag heeft teruggeboekt naar de rekening-courant van [eiseres sub 4] . Op 28 september 2005 is dit bedrag op de rekening van [eiseres sub 4] bijgeschreven.
2.22.
[eiseres sub 6] , op dat moment (middellijk) bestuurd door [naam 3] en [naam 2] , heeft op 11 september 2005 de door haar gehouden aandelen in de [eiseres sub 6] -vennootschappen verkocht en geleverd aan een stichting, thans genaamd Aandelenbeheer Caute, voor € 180.000,-. Aandelenbeheer Caute heeft de koopprijs niet voldaan, maar deze schuldig erkend. Daarbij zijn door [eiseres sub 6] geen zekerheden bedongen en door Aandelenbeheer Caute evenmin gesteld. [naam 3] en [naam 2] waren ten tijde van de overdracht ook beiden bestuurders van Aandelenbeheer Caute.
2.23.
Vervolgens heeft [eiseres sub 2] ING meegedeeld dat zij de door haar ten gunste van ING gestelde borgtocht opzegt en ING verzocht om in te stemmen met de aflossing van de lening van Wilhelmina aan [eiseres sub 4] .
2.24.
Bij brief van 22 september 2005 heeft ING [eiseres sub 2] hierop bericht dat zij, nu de vordering van Wilhelmina op [eiseres sub 4] is achtergesteld op de lening van ING aan [eiseres sub 4] , niet instemt met de aflossing van de lening van Wilhelmina. Daarnaast heeft ING [eiseres sub 2] geïnformeerd dat zij de kredietfaciliteit ten name van de kredietnemers blokkeert, opzegt en opeist en dat [eiseres sub 2] , indien de kredietnemers de integrale aflossing van het krediet niet realiseren, formeel zal worden aangesproken als borg voor de aanzuivering van de kredietvordering.
2.25.
Op 28 september 2005 heeft [naam 3] een e-mail naar [naam 5] verstuurd, waarin hij ING vraagt om ten laste van de rekening van [eiseres sub 8] een intercompany-betaling te verrichten in verband met een aandelenemissie. Meer specifiek heeft [naam 3] verzocht een bedrag van € 1.144.000,- over te maken naar de rekening van [bedrijf] en dit bedrag nog diezelfde dag terug te boeken naar de rekening van [eiseres sub 8] . ING heeft die betalingen diezelfde dag uitgevoerd.
2.26.
[naam 1] en [eiser sub 1] hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de (financiering van de) betaling van de koopsom door Caute Ltd. aan [eiseres sub 4] en/of de aflossing van de schuld aan Wilhelmina en zijn met ruzie uit elkaar gegaan.
2.27.
Op 20 november 2006 heeft [bedrijf] haar statutaire naam in Caute Management (The Netherlands) B.V. (hierna: Caute Management) gewijzigd.
2.28.
[bedrijf] heeft bij verzoekschrift van 13 februari 2006 de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam (hierna: de OK) verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken bij [bedrijf] en [eiseres sub 4] en om [naam 3] en [naam 2] te ontslaan dan wel te schorsen als bestuurders.
2.29.
Bij beschikking van 22 maart 2006 heeft de OK geoordeeld dat er gegronde redenen zijn te twijfelen aan de juistheid van het beleid bij [eiseres sub 4] , een onderzoek bevolen en een onderzoeker benoemd. [eiser sub 1] heeft deze beschikking van de OK in kopie aan verschillende personen bij ING, waaronder [naam 5] en [naam 4] , toegezonden.
2.30.
De door de OK benoemde onderzoeker heeft in zijn verslag van 23 juni 2006 geconcludeerd dat sprake is geweest van wanbeleid. Bij verzoekschrift van 22 augustus 2006 heeft [bedrijf] de OK onder meer verzocht de besluiten tot verkoop van de [eiseres sub 4] -vennootschappen aan Caute Ltd. te vernietigen.
2.31.
Op 30 juni 2006 is het aan kredietnemers door ING verleende krediet afgelost. Als gevolg hiervan is de borgstelling van [eiseres sub 2] vanaf dat moment komen te vervallen.
2.32.
Bij beschikking van 24 juli 2007 heeft de OK het bestuursbesluit van [eiseres sub 4] tot verkoop en levering van de aandelen in de [eiseres sub 4] -vennootschappen aan Caute Ltd. vernietigd. [eiser sub 1] - die sinds 23 januari 2006 ook bestuurder van [eiseres sub 4] was -, [naam 3] en [naam 2] zijn, bij wijze van voorziening, door de OK ontslagen als bestuurders van [eiseres sub 4] . [eiser sub 1] heeft ook deze beschikking van de OK in kopie aan verschillende personen bij ING, waaronder [naam 5] en [naam 4] , toegezonden.
2.33.
Bij beschikking van de OK van 3 augustus 2007 is drs. [naam 7] (hierna: [naam 7] ) benoemd tot bestuurder van [eiseres sub 4] . [naam 7] heeft zich op 26 november 2007 in die hoedanigheid gemeld bij de trustdesk van ING.
2.34.
Op 6 augustus 2007 hebben [naam 3] en [naam 2] , als (middellijk) bestuurders van [eiseres sub 6] , ING verzocht om het EB-pakket van [eiseres sub 6] om te zetten naar een andere rekeninghouder van ING, te weten Global Business & Communications (The Netherlands) B.V. (hierna: Global). [naam 3] was op dat moment tevens bestuurder van Global. ING heeft dit verzoek ingewilligd en het EB-pakket van [eiseres sub 6] omgezet naar Global.
2.35.
Vervolgens is Caute Management teruggetreden als bestuurder van een groot aantal van haar cliëntvennootschappen. Intercity Corporate Management B.V. (hierna: ICM) - een trustkantoor met [naam 1] als uiteindelijk belanghebbende - is de nieuwe bestuurder van deze vennootschappen geworden. ING is van deze bestuurswisseling door ICM op de hoogte gesteld toen ICM ING vervolgens schriftelijk verzocht de rekeningen van de door ICM overgenomen cliëntvennootschappen toe te voegen aan het EB-pakket van ICM, bij welk verzoek ICM de uittreksels uit de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) van de betreffende cliëntvennootschappen als bijlagen had gevoegd. ING heeft dit verzoek van ICM uitgevoerd. In de daarop volgende maanden is opnieuw een groot aantal cliëntvennootschappen van Caute Management overgegaan naar ICM en heeft ING de verschillende verzoeken van ICM om ook de rekeningen van die vennootschappen toe te voegen aan haar EB-pakket telkens ingewilligd.
2.36.
Op 4 oktober 2007 heeft Caute Ltd. de aandelen in Caute Management alsook in [eiseres sub 6] terug geleverd aan [eiseres sub 4] . Nadien heeft Caute Ltd. ook de aandelen in de [eiseres sub 4] -vennootschap [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) terug geleverd aan [eiseres sub 4] .
2.37.
Bij beschikking van 27 november 2007 heeft de OK de aanwijzing van [naam 7] tot bestuurder van [eiseres sub 4] beëindigd en bij beschikking van 12 december 2007 de voorziening, inhoudende het ontslag van [eiser sub 1] als bestuurder van [eiseres sub 4] , beëindigd. Aangezien [eiseres sub 4] bestuurder is van Caute Management, is [eiser sub 1] per genoemde datum tevens indirect bestuurder van [eiseres sub 6] geworden.
2.38.
Op 13 december 2007 heeft [eiser sub 1] in zijn hoedanigheid van bestuurder ING per e-mail verzocht om “alle [eiser sub 1] en Caute gerelateerde rekeningen te blokkeren tot nader order”. ING heeft aan dit verzoek voldaan en heeft alle rekeningen geblokkeerd.
2.39.
Op enig moment heeft Caute Management haar statutaire naam in (
eiseres sub 5) [eiseres sub 5] (hierna: [eiseres sub 5] ) gewijzigd.
2.40.
Bij brief van 23 januari 2008 heeft ING de relatie met Caute Management beëindigd en haar tot 1 maart 2008 de tijd gegund om de rekeningen van haar cliëntvennootschappen elders onder te brengen.
2.41.
In een viertal bodemprocedures tussen Wilhelmina, [eiseres sub 4] , [eiseres sub 6] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 5] als eisende partijen en [naam 1] , [naam 3] , [naam 2] , [eiseres sub 6] , Stichting Aandelenbeheer Caute en Global als gedaagde partijen, waarbij [eiseres sub 6] in de verschillende procedures als eisende, dan wel als gedaagde partij heeft opgetreden, heeft deze rechtbank op 18 november 2009 een eerste tussenvonnis gewezen (ECLI:NL:RBAMS:2009:BP3283). In dit vonnis heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, geoordeeld dat [naam 1] jegens [eiseres sub 4] , [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door deze vennootschappen dientengevolge geleden schade en dat, gelet op de verklaringen van [eiseres sub 4] , [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] ter gelegenheid van het pleidooi, het geheel van de schade van deze vennootschappen aan [eiseres sub 4] dient te worden vergoed. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat de schade van [eiseres sub 4] bestaat uit de door Caute Ltd. onbetaald gelaten koopsom van € 2.080.000,-, vermeerderd met rente en verminderd met de huidige waarde van de teruggeleverde aandelen in de [eiseres sub 4] -vennootschappen.
2.42.
In de tussentijd had de advocaat van [eisers] , mr. Schoute, ING bij brief van 5 oktober 2010 aansprakelijk gesteld voor de schade die [eisers] stellen te hebben geleden doordat ING [naam 1] actief heeft geholpen bij het uit de macht van [eiser sub 1] brengen en vervolgens bij het leeghalen van de [eiseres sub 4] - en de [eiseres sub 6] -vennootschappen.
2.43.
Na benoeming van een deskundige, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 1 augustus 2012 (zaak-/rolnummer 399427/HA ZA 08-1537) vastgesteld dat de schade van [eiseres sub 4] in hoofdsom € 2.080.000,- bedraagt minus:
  • € 271.030,59 (aflossing van de schuld aan ING per 30 juni 2006)
  • € 100.000,- (deelbetaling koopsom [eiseres sub 6] -vennootschappen van 13 februari 2008)
  • € 684.852,53 (waarde van Cofimo per datum terug levering minus een deel van de gemaakte kosten),
derhalve € 1.024.116,88.
De rechtbank heeft vervolgens, voor zover hier van belang, voor recht verklaard dat [naam 1] jegens [eiseres sub 4] , [eiseres sub 5] en [eiseres sub 6] onrechtmatig heeft gehandeld en [naam 1] veroordeeld om voornoemd schadebedrag, vermeerderd met wettelijke rente, aan [eiseres sub 4] te betalen.
2.44.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 26 juli 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:3061) het eindvonnis van 1 augustus 2012, voor zover jegens [naam 1] gewezen, bekrachtigd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat ING jegens [eisers] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen voortvloeiende uit de (in de dagvaarding omschreven) kredietrelatie, alsmede voor recht verklaart dat ING (op de in de dagvaarding aangevoerde gronden) onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld;
II. voor recht verklaart dat ING jegens [eisers] uit dien hoofde gehouden is de door [eisers] geleden en nog te lijden schade te vergoeden;
III. ING veroordeelt tot betaling aan [eiseres sub 4] van het niet op [naam 1] verhaalbare deel van de schade, zoals toegewezen aan [eiseres sub 4] bij vonnis van 1 augustus 2012 (in de zaak met zaak-/rolnummer 399427/08-1537), oftewel berekend tot en met 31 augustus 2012 € 1.979.387,-, vermeerderd met (nadien) verschuldigde wettelijke rente;
IV. ING veroordeelt tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] van een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet dan wel op de voet van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te begroten c.s. te schatten;
V. ING veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
[eisers] leggen - kort samengevat - het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. [eisers] verwijten ING dat zij [naam 1] actief heeft geholpen bij het uit de macht van [eiser sub 1] brengen en vervolgens bij het leeghalen van de [eiseres sub 4] - en de [eiseres sub 6] -vennootschappen. Concreet worden ING in dit verband de volgende verwijten gemaakt:
ING heeft ten onrechte niet onmiddellijk na de ontvangst van de e-mail van 7 september 2005 van [naam 1] (r.o. 2.18) het krediet (van [bedrijf] , [eiseres sub 4] , [bedrijf] en [eiseres sub 6] , zie r.o. 2.10) opgezegd;
ING heeft ten onrechte toegestaan dat de kredietruimte van [eiseres sub 4] op 8 september 2005 opnieuw door [eiseres sub 4] werd aangewend (zie r.o. 2.19);
ING heeft ten onrechte meegewerkt aan de emissie van aandelen bij [bedrijf] (zie r.o. 2.25;
ING heeft in strijd met de kredietovereenkomst in 2005 en de daarop volgende jaren toegestaan dat de rekening van [eiseres sub 8] als betaalrekening van [bedrijf] werd gebruikt;
ING is na 15 augustus 2005 ten onrechte niet overgegaan tot opzegging van de relatie met [eiseres sub 4] en [eiseres sub 6] ;
ING heeft het leeghalen van [eiseres sub 6] en [bedrijf] gefaciliteerd;
ING heeft [eiser sub 1] tegengewerkt na zijn benoeming;
ING heeft ten onrechte besloten om [eiser sub 1] en zijn vennootschappen buiten de deur te werken.
ING heeft hiermee gehandeld in strijd met de haar betamende zorgvuldigheid dan wel heeft hiermee de op haar rustende bijzondere zorgplicht jegens [eisers] geschonden. De verweten gedragingen hebben er elk afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang toe geleid dat [naam 1] vanaf september 2005 ongestoord zijn gang kon blijven gaan. [naam 1] kon, gesteund en gefaciliteerd door ING, doorgaan met de exploitatie van de door hem onrechtmatig verkregen werkmaatschappijen van [eiseres sub 4] en kon daardoor in 2007, ook na de beschikking van de OK van 24 juli 2007 (r.o. 2.32), alle activiteiten van [bedrijf] en [eiseres sub 6] overhevelen naar andere trustbedrijven, waarin hij op dat moment direct of indirect belangen had. Als gevolg hiervan is de waarde van [eiseres sub 6] en [bedrijf] (thans [eiseres sub 5] ) verloren gegaan en waren [eisers] genoodzaakt om hun toevlucht te nemen tot een enorme reeks van gerechtelijke procedures ter beperking van hun schade, aldus [eisers]
3.3.
ING voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met het oordeel van het gerechtshof Amsterdam dient thans als vaststaand te worden aangenomen dat [naam 1] jegens [eiseres sub 4] , [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door [eiseres sub 4] dientengevolge geleden schade, waaronder begrepen zijn de door [eiseres sub 5] en [eiseres sub 6] geleden schades. Voorts is met dat oordeel komen vast te staan dat de schade van [eiseres sub 4] bestaat uit de door Caute Ltd. onbetaald gelaten koopsom van € 2.080.000,-, vermeerderd met rente en verminderd met de huidige waarde van de terug geleverde aandelen in de [eiseres sub 4] -vennootschappen, aldus uit een bedrag € 1.024.116,88, vermeerderd met rente.
4.2.
[eisers] hebben in de onderhavige procedure onder III gevorderd dat ING wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres sub 4] van het niet op [naam 1] verhaalbare deel van de hiervoor genoemde schade.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vordering te worden afgewezen, nu deze te onbepaald is. Immers, er is geen sprake van hoofdelijkheid en uit het petitum, de stukken noch de mondelinge toelichting daarop van [eisers] blijkt op grond van welke feiten en omstandigheden als vaststaand moet worden aangenomen dat (een deel van) de schade niet op [naam 1] verhaalbaar is. Evenmin is aan deze vaststelling een termijn verbonden. Zonder deze nadere concretisering van de vordering valt niet in te zien hoe deze bij toewijzing voor executie vatbaar zou kunnen zijn. Niettegenstaande dit oordeel ziet de rechtbank aanleiding om voorts als volgt te overwegen.
4.4.
Desgevraagd hebben [eisers] ter gelegenheid van de gehouden (tweede) comparitie, bij monde van [eiser sub 1] en mr. F.J. Schoute verklaard dat de door [eiseres sub 4] geleden schade bestaat uit de vermindering van de waarde van de door [eiseres sub 4] gehouden aandelen in [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] , welke waardevermindering op het door het gerechtshof vastgestelde schadebedrag van € 1.024.116,88 is bepaald. Blijkens de dagvaarding zijn [eisers] op het gevorderde bedrag van € 1.979.387,46 uitgekomen, na vermeerdering van het bedrag van € 1.024.116,88 met de na 1 september 2012 verschuldigde rente en met de in eerste aanleg verschuldigde proceskosten ten bedrage van € 10.181,27.
4.5.
ING voert (onder meer) tot haar verweer aan dat de gevorderde vergoeding aan [eiseres sub 4] van de waardevermindering van haar aandelen in [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] moet worden afgewezen, omdat de waardevermindering ten opzichte van [eiseres sub 4] als afgeleide schade moet worden aangemerkt, welke schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het zijn [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] die directe schade hebben geleden doordat zij zijn ‘leeggehaald’. Die directe schade wordt echter niet als zodanig (in deze procedure) door [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] gevorderd, aldus ING.
4.6.
In reactie op dit verweer hebben [eisers] aangevoerd, althans zo heeft de rechtbank [eisers] begrepen, dat daar waar [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] tezamen met [eiseres sub 4] (en de overige eisende partijen) de dagvaarding aan ING hebben uitgebracht, het petitum onder III zo moet worden begrepen dat de gevorderde schadevergoeding niet alleen die van [eiseres sub 4] maar ook die van [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] betreft en dat beoogd is uitbetaling van die schadevergoeding aan dan wel via [eiseres sub 4] te verkrijgen. Deze stelling van [eisers] gaat niet op. Uit de tekst van het petitum van de dagvaarding volgt immers dat de betaling van het niet op [naam 1] verhaalbare deel van de hiervoor genoemde schade uitsluitend door [eiseres sub 4] wordt gevorderd. Bovendien verhoudt zich het inlezen in het petitum, zoals door [eisers] betoogd, ook niet tot de door [eisers] zelf gegeven toelichting op de schade. Daaruit blijkt immers dat die schade enkel uit de waardevermindering van de aandelen in [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] bestaat. Deze schade kan derhalve alleen maar zijn geleden door de aandeelhoudster zelf, zijnde [eiseres sub 4] .
4.7.
Voor zover ING heeft gesteld dat de gestelde schade van [eiseres sub 4] niet voor vergoeding in aanmerking kan komen enkel omdat het afgeleide schade betreft, is dit onjuist. Het is immers niet uitgesloten dat [eiseres sub 4] als aandeelhoudster schadevergoeding van ING kan vorderen voor de vermindering van de waarde van de door haar gehouden aandelen in [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] (afgeleide schade), in geval deze schade is geleden als gevolg van een schending door ING van een jegens haar geldende specifieke zorgvuldigheidsverplichting (Hoge Raad, 2 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3671). Dat daarvan sprake is blijkt echter niet, zoals door [eisers] aangevoerd, uit de enkele omstandigheid dat het gerechtshof in het hiervoor in r.o. 4.1 weergegeven arrest heeft geoordeeld dat het geheel van de schade dat [eiseres sub 4] , [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] door het onrechtmatig handelen van [naam 1] hebben geleden, aan [eiseres sub 4] dient te worden vergoed. Deze overweging van het gerechtshof bevat immers geen oordeel over een geschonden zorgvuldigheidsverplichting van ING jegens [eiseres sub 4] .
4.8.
Daarmee ligt de vraag voor of ING jegens [eiseres sub 4] enige zorgvuldigheidsverplichting heeft geschonden. In dit kader hebben [eisers] , bij monde van [eiser sub 1] en hun advocaat mr. Schoute, ter gelegenheid van de comparitie desgevraagd toegelicht welke van de ING gemaakte verwijten nu precies in causaal verband staat of staan met de op dit punt gevorderde schade. [eisers] hebben verklaard dat de ING verweten gedragingen een keten vormen, waaruit de betrokkenheid van ING in het vennootschappelijke conflict tussen [naam 1] en [eiser sub 1] blijkt, maar dat de schade feitelijk uitsluitend door het zesde verwijt is veroorzaakt: het verwijt dat ING het leeghalen van [eiseres sub 6] en trustbedrijf [bedrijf] (thans: [eiseres sub 5] ) heeft gefaciliteerd. Waar het [eiseres sub 4] betreft, hebben [eisers] in dit licht niet meer gesteld dan dat ook [eiseres sub 4] , als aandeelhoudster in [eiseres sub 5] en [eiseres sub 6] , door het genoemde handelen van ING zou zijn benadeeld. Aldus hebben [eisers] onvoldoende concreet gesteld welke specifiek jegens [eiseres sub 4] geldende zorgvuldigheidsverplichting door ING zou zijn geschonden en komt de gevorderde aan [eiseres sub 4] te vergoeden waardevermindering van haar aandelen in [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] niet voor toewijzing in aanmerking.
4.9.
De rechtbank ziet aanleiding om op deze plaats nog te overwegen dat, ook in het geval niet door [eiseres sub 4] maar door [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] zou zijn gevorderd dat ING het niet op [naam 1] verhaalbare deel van de (directe) schade van deze vennootschappen aan hen zou dienen te betalen, en deze vordering ook nader geconcretiseerd zou zijn als hiervoor onder 4.3. overwogen, de vordering op inhoudelijke gronden niet voor toewijzing in aanmerking zou komen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.10.
Aan het verwijt dat ING het ‘leeghalen’ van [eiseres sub 6] heeft gefaciliteerd, hebben [eisers] concreet het volgende ten grondslag gelegd. Nadat ING de beschikkingen van de OK van 22 maart 2006 en 24 juli 2007 door [eiser sub 1] toegestuurd had gekregen, was zij ermee bekend dat de aandelen Caute Management terug moesten keren in de aandeelhoudersmacht van [eiseres sub 4] , uiteraard met inbegrip van alle ondernemingsactiviteiten. Ook was zij er hierdoor mee bekend dat [naam 3] en [naam 2] door de OK medeverantwoordelijk werden gehouden voor het wanbeleid bij [eiseres sub 4] en dat zij om die reden waren ontslagen als bestuurder van [eiseres sub 4] . ING heeft desalniettemin (deskundige) medewerking verleend aan het op 6 augustus 2007 op verzoek van [naam 3] en [naam 2] omzetten van het EB-pakket van [eiseres sub 6] naar Global. [eiseres sub 6] , die het betalingsverkeer voor haar 39 handelspartners coördineerde en verzorgde, had vanaf dat moment geen inzage meer in de historie van haar eigen betalingsverkeer en kon zelf ook geen betalingsopdrachten meer geven. Global heeft met deze omzetting dan ook in één keer het feitelijke beheer over het betalingsverkeer van [eiseres sub 6] verkregen. In strikt juridische zin waren [naam 3] en [naam 2] op 6 augustus 2007 weliswaar nog bevoegd om [eiseres sub 6] te vertegenwoordigen, omdat het ontslag als bestuurder van de holding ( [eiseres sub 4] ) de bestuursbevoegdheid bij [eiseres sub 6] als zodanig niet had aangetast, maar gezien de inhoud van de genoemde beschikkingen van de OK en de bekendheid van ING met de voorgeschiedenis, had van een prudente, zorgvuldig handelende bankinstelling mogen worden verwacht dat zij zich terughoudend zou hebben opgesteld en eerst de beslissingen van [naam 7] af te wachten, aldus [eisers]
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat [eisers] niet hebben gesteld dat ING in dit verband enige contractuele verplichting (jegens hen of, meer specifiek, jegens [eiseres sub 6] ) heeft geschonden. Door [eisers] is uitsluitend gesteld dat ING door het verlenen van de hiervoor beschreven medewerking een op haar rustende (bijzondere) zorgplicht heeft geschonden. ING heeft evenwel terecht betoogd dat [eisers] aanvankelijk hebben nagelaten toe te lichten waar de hier door [eisers] bedoelde (bijzondere) zorgplicht op is gebaseerd en wat die zorgplicht jegens de verschillende eisers, in het bijzonder [eiseres sub 6] , dan precies zou omvatten. In de conclusie van repliek hebben [eisers] vervolgens naar voren gebracht dat door hen wordt gedoeld op de bijzondere zorgplicht die banken, gezien hun maatschappelijke functie, zouden hebben. De rechtbank is evenwel met ING van oordeel dat in de situatie, zoals die hier aan de orde was, bij het uitvoering geven aan een verzoek tot het ‘omhangen’ van rekeningen geen
bijzonderezorgplicht op ING (jegens [eiseres sub 6] ) rustte. De enkele omstandigheid dat ING een bank is, is daarvoor onvoldoende. Op ING rust(te) wel - zoals zij zelf ook heeft erkend - een reguliere zorgplicht. In dit geval kan evenwel niet worden geconcludeerd dat ING daarmee in strijd heeft gehandeld.
4.12.
Hiertoe is redengevend dat [naam 3] en [naam 2] , zoals [eisers] ook hebben erkend, feitelijk, als bestuurders van Caute Management, nog bevoegd waren [eiseres sub 6] te vertegenwoordigen toen zij ING verzochten het EB-pakket van [eiseres sub 6] om te zetten naar Global. De enkele omstandigheid dat [eiser sub 1] de beschikkingen van de OK van 22 maart 2006 (r.o. 2.29) en 24 juli 2007 (r.o. 2.32) aan (verschillende personen van) ING heeft toegezonden, betekent niet dat ING, desalniettemin vanwege de op haar rustende zorgplicht jegens [eisers] , had moeten weigeren het verzoek van [naam 3] en [naam 2] uit te voeren. De inhoud van de beschikkingen liet de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam 3] en [naam 2] voor wat betreft [eiseres sub 6] immers ongemoeid. Bovendien heeft [eiser sub 1] ter gelegenheid van de comparitie verklaard dat hij de betreffende beschikkingen van de OK weliswaar aan verschillende personen van ING had toegezonden, maar daarbij geen begeleidend schrijven had gevoegd waarin hij heeft aangegeven waarom de beschikkingen relevant waren en wat hij op grond daarvan precies van ING verwachtte. ING heeft terecht betoogd dat haar zorgplicht niet zo ver strekt dat zij beschikkingen, die haar zonder begeleidend schrijven en zonder enige duiding worden toegezonden, zou moeten bestuderen en daarnaar vervolgens zou moeten handelen, zonder dat is aangegeven waaruit dat handelen zou moeten bestaan. Dit geldt te meer nu ING destijds van [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] enerzijds en [eiser sub 1] , die overigens eveneens in diezelfde beschikking van 24 juli 2007 als bestuurder van [eiseres sub 4] was ontslagen, anderzijds, tegenstrijdige berichten ontving over dat wat er nu precies rondom en tussen hun vennootschappen speelde. Het antwoord op de vraag of ING ook daadwerkelijk kennis heeft genomen van de haar toegezonden beschikkingen, hetgeen ING betwist, kan dan ook verder in het midden worden gelaten.
4.13.
Aan het verwijt dat ING het ‘leeghalen’ van Caute Management/ [eiseres sub 5] heeft gefaciliteerd, hebben [eisers] ten grondslag gelegd dat ING niet de verschillende verzoeken van ICM om de rekeningen van de (voormalig) cliëntvennootschappen van Caute Management toe te voegen aan het EB-pakket van ICM had mogen inwilligen. Indien ING onderzoek had verricht, had zij kunnen weten dat [naam 1] uiteindelijk belanghebbende van ICM was. Gezien de inhoud van de beschikkingen van de OK van 22 maart 2006 en 24 juli 2007, die ING waren toegezonden, wist ING dat de werkmaatschappijen van [eiseres sub 4] , waaronder [bedrijf] /Caute Management/ [eiseres sub 5] , moesten terugkeren in de aandeelhoudersmacht van [eiser sub 1] . Daar komt bij dat de door de OK benoemde bestuurder van [eiseres sub 4] , [naam 7] , tezamen met de opvolger van [naam 3] , [naam 8] , vlak voor de inwilliging van het eerste verzoek van ICM door ING, een bezoek hadden gebracht aan de trustdesk van ING om in verband met het vertrek van [naam 3] en [naam 2] te praten over de gang van zaken en afspraken te maken over het betalingsverkeer bij [eiseres sub 4] . Deze feiten en omstandigheden hadden ING ervan moeten weerhouden haar medewerking te verlenen aan het verzoek van ICM (en [naam 1] ). In elk geval had ING het verzoek van ICM met de grootst mogelijke terughoudendheid moeten benaderen en had zij de rechtmatigheid van deze transactie moeten onderzoeken, aldus [eisers]
4.14.
De rechtbank stelt ook bij de beoordeling van dit verwijt voorop dat [eisers] niet hebben gesteld dat ING in dit verband enige contractuele verplichting (jegens hen of, meer specifiek, jegens Caute Management) heeft geschonden. Zij hebben uitsluitend gesteld dat ING door het verlenen van de hiervoor beschreven medewerking een op haar rustende (bijzondere) zorgplicht heeft geschonden. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, wordt evenwel geoordeeld dat op ING in dit verband geen bijzondere, maar slechts een reguliere zorgplicht rustte. Ook bij het inwilligen van de verzoeken van ICM heeft ING echter niet (jegens [eisers] , meer specifiek Caute Management) in strijd met deze zorgplicht gehandeld. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.15.
Caute Management vormde het bestuur van haar cliëntvennootschappen. Kennelijk hebben (de aandeelhoudersvergaderingen van) de betreffende cliëntvennootschappen op enig moment besloten om - in plaats van Caute Management - ICM, een vennootschap die in tegenstelling tot Caute Management wel over de voor trustkantoren vereiste vergunning als bedoeld in de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) beschikte, als bestuurder te benoemen. Door ING is terecht (en onweersproken) naar voren gebracht dat deze besluitvorming alsook de gevolgen daarvan zich geheel buiten de invloedsfeer van ING voltrekken. Vanaf de benoeming van ICM als bestuurder en de inschrijvingen daarvan in het handelsregister van de KvK was ICM bevoegd bestuurder van de betreffende cliëntvennootschappen. Zij was daarmee bevoegd om over de rekeningen van de cliëntvennootschappen te beschikken. Niet valt in te zien op grond waarvan ING, na overlegging door ICM van de verschillende KvK-uittreksels waaruit haar bestuursbevoegdheid bleek, het verzoek van ICM om de rekeningen van de cliëntvennootschappen naar haar EB-pakket om te zetten - in verband met de belangen van Caute Management - had moeten weigeren in te willigen of gehouden zou zijn om onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van dat verzoek. Zoals uit het voorgaande reeds volgt, kan een dergelijke verplichting of gehoudenheid in elk geval niet op de - zonder begeleidend schrijven en zonder duiding - toegezonden beschikkingen van de OK worden gebaseerd. Op de omstandigheid dat ICM had nagelaten om een vergoeding aan Caute Management te betalen, kan die verplichting evenmin worden gebaseerd, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat ING hiervan op de hoogte was.
4.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ING niet kan worden verweten dat zij, toen zij op verzoek van [naam 3] en [naam 2] het EB-pakket van [eiseres sub 6] omzette naar Global dan wel toen zij op verzoek van ICM de rekeningen van cliëntvennootschappen van Caute Management toevoegde aan het EB-pakket van ICM, jegens Caute Management/ [eiseres sub 5] of [eiseres sub 6] (dan wel jegens een van de andere eisers) een op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Nu verder niet is onderbouwd hoe de overige aan ING gemaakte verwijten de waardevermindering van [eiseres sub 6] en Caute Management (thans [eiseres sub 5] ) kunnen hebben veroorzaakt, betekent dit dat de (onder III) gevorderde betaling van het niet op [naam 1] verhaalbare deel van de schade niet toewijsbaar is, ook niet in het geval deze schadevergoeding (als directe schade) door [eiseres sub 6] en [eiseres sub 5] zou zijn gevorderd.
4.17.
Nu [eisers] niet hebben gesteld dat de overige verweten gedragingen tot de waardevermindering of tot enige andere vorm van schade voor (één of meerdere) eisende partijen hebben geleid, brengt het voorgaande voorts met zich dat de onder I en II gevorderde (deel)verklaringen voor recht, bij een gebrek aan belang, evenmin voor toewijzing in aanmerking komen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om in dit verband nog het volgende op te merken.
4.18.
Ook in het geval de (onder I en II) gevorderde verklaring(en) voor recht wel inhoudelijk zouden zijn beoordeeld, had dit niet tot een toewijzing van het gevorderde kunnen leiden. Ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht dat ING toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van ‘de verbintenissen voortvloeiende uit de kredietrelatie’ is daartoe redengevend dat [eisers] hebben nagelaten toe te lichten op welke verbintenissen zij dan concreet doelen alsook hoe ING in de nakoming van die verbintenissen dan jegens (specifiek) welke eiser of eiser(s) zou zijn tekortgeschoten. [eisers] hebben ING weliswaar verschillende concrete verwijten gemaakt, maar hebben daarbij niet vermeld, waarom en jegens welke partij dit een schending van een contractuele verplichting van ING inhoudt. Ook de gevorderde verklaring voor recht dat ING onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld, stuit af op het ontbreken van een concrete toelichting welk(e) verwijt(en) aan het adres van ING er nu precies door of ten aanzien van welke eiser(s) is of zijn gemaakt. Voor de onder II gevorderde verklaring voor recht dat ING jegens ‘ [eisers] ’ gehouden is de geleden en nog te lijden schade te vergoeden, geldt hetzelfde. Nu de genoemde (deel)verklaringen voor recht door [eisers] als collectief zijn gevorderd en deze vorderingen ook (zeer) algemeen zijn ingestoken, zouden deze ook om die reden niet voor toewijzing in aanmerking zijn gekomen.
4.19.
Resteert de door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] onder IV gevorderde schadevergoeding, al dan niet op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Ook deze vordering zal worden afgewezen. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot haar oordeel dat de door [eiseres sub 4] gevorderde schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt en dat [eisers] geen belang hebben bij de door hen gevorderde verklaringen voor recht, komen de in dat kader gemaakte kosten als nodeloos gemaakt voor hun eigen rekening, nog daargelaten dat [eisers] hun vordering (ook) op dit punt onvoldoende hebben onderbouwd en gespecificeerd, terwijl er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat zij dit in dit stadium van de procedure niet zouden (hebben) kunnen doen.
4.20.
Gezien het voorgaande, dienen de vorderingen van [eisers] te worden afgewezen en kunnen de overige verweren van ING onbehandeld blijven.
4.21.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 3.715,00
- salaris advocaat € 11.238,50 (3,5 punten × tarief € 3.211)
Totaal € 14.953,50
4.22.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 14.953,50,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.E. van der Pol, mr. R.H. Mulderije en mr. A.J. Bongers-Scheijde en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2017.