vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, meervoudige kamer
Vonnis van 18 november 2009
in de gevoegde zaken met zaaknummer / rolnummer: 332711 / HA ZA 06-46
de naamloze vennootschap
MAATSCHAPPIJ WILHELMINA N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: mr. F.J. Schoute,
1. [A],
wonende te --,
2. [B],
wonende te --,
gedaagden,
advocaat: mr. B.A. Beenen,
en zaaknummer / rolnummer: 390825 / HA ZA 08-484
de naamloze vennootschap
MAATSCHAPPIJ WILHELMINA N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: voorheen mr. F.J. Schoute, thans mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FIPARDO HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat: voorheen mr. F.B. Falkena, thans mr. A. Knigge,
2. de stichting
STICHTING HOOM ROOM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. B.A. Beenen,
en zaaknummer / rolnummer: 390868 / HA ZA 08-516
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] MANAGEMENT HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: voorheen mr. F.J. Schoute, thans mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FIPARDO HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: voorheen mr. F.J. Schoute, daarna mr. F.B. Falkena, thans mr. A. Knigge,
1. de stichting
STICHTING AANDELENBEHEER CAUTE,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GLOBAL BUSINESS & COMMUNICATIONS (THE NETHERLANDS) B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat: mr. B.A. Beenen,
en zaaknummer / rolnummer: 399427 / HA ZA 08-1537
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] TRUST B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: voorheen mr. F.J. Schoute, thans mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] MANAGEMENT HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: voorheen mr. F.J. Schoute, thans mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CAUTE MANAGEMENT (THE NETHERLANDS) B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: voorheen mr. F.J. Schoute, thans mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FIPARDO HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: voorheen mr. F.J. Schoute, daarna mr. F.B. Falkena, thans mr. A. Knigge,
1. [D],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat: mr. B.A. Beenen,
2. [A],
wonende --,
gedaagde,
advocaat: voorheen mr. J.N.T. van der Linden, thans mr. D.P. van den Bergh,
3. [B],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat: voorheen mr. J.N.T. van der Linden, thans mr. D.P. van den Bergh.
Eiseres in de zaak met rolnummer 06-46 zal hierna worden aangeduid als Wilhelmina. Gedaagden in deze zaak zullen hierna worden aangeduid als [A] en [B].
Eiseres in de zaak met rolnummer 08-484 zal hierna worden aangeduid als Wilhelmina. Gedaagden in deze zaak zullen hierna worden aangeduid als Fipardo en de Stichting.
Eiseressen in de zaak met rolnummer 08-516 zullen hierna worden aangeduid als [C]MH en Fipardo. Omdat de naam van gedaagde sub 1 in deze zaak de nieuwe statutaire naam is van de Stichting uit de zaak met rolnummer 08-484, zal zij eveneens als de Stichting worden aangeduid. Gedaagde sub 2 zal worden aangeduid als Global.
Eiseressen in de zaak met rolnummer 08-1537 zullen hierna worden aangeduid als [C]T c.s. Eiseres sub 3 was voorheen genaamd [C] Management (The Netherlands) B.V. en zal daarom hierna als [C]MTN worden aangeduid. Eiseressen sub 2 en 4 zullen afzonderlijk [C]MH en Fipardo worden genoemd. Gedaagden in deze zaak zullen hierna worden aangeduid als [D], [A] en [B].
1. De procedure
in de zaak 06-46
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 december 2005;
- de akte overlegging producties van 15 februari 2006 aan de zijde van Wilhelmina, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 29 maart 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 19 juni 2006, waarbij de zaak is verwezen naar de parkeerrol van 3 oktober 2007;
- de akte tot overlegging van producties, tevens verzoek tot rolvoeging, van 4 juni 2008 aan de zijde van Wilhelmina, met producties, waarbij Wilhelmina heeft verzocht om voeging van de zaak met de zaak met zaak-/rolnummer 399427 / HA ZA 08-1537;
- de akte uitlating verzoek tot rolvoeging van 18 juni 2008 aan de zijde van [A] en [B];
- de rolbeslissing van 30 juli 2008, waarbij de rolvoeging van de zaak met de zaak met rolnummer 08-1537 is gelast;
- de akte uitlating producties van 13 augustus 2008 aan de zijde van [A] en [B], met producties;
- de akte uitlating productie van 27 augustus 2008 aan de zijde van Wilhelmina;
- het verkort proces-verbaal van het pleidooi gehouden op 3 juni 2009 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
in de zaak 08-484
1.2. - de dagvaarding van 4 december 2007;
- de akte, tevens akte overlegging producties, van 13 februari 2008 aan de zijde van Wilhelmina, met producties;
- de akte tot referte van 4 juni 2008 aan de zijde van Fipardo;
- de conclusie van antwoord aan de zijde van de Stichting, met producties;
- het tussenvonnis van 2 juli 2008 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de conclusie van repliek, tevens akte tot het overleggen van aanvullende producties, met producties;
- de akte uitlating productie in de procedure onder rolnummer 2008/516 tevens verzoek om rolvoeging van 3 december 2008 aan de zijde van Wilhelmina;
- de akte tot referte van 3 december 2008 aan de zijde van Fipardo;
- de gecombineerde conclusie van dupliek in de gevoegde zaken 08/516 en 08/484, aan de zijde van de Stichting, met producties;
- het verkort proces-verbaal van het pleidooi gehouden op 3 juni 2009 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
in de zaak 08-516
1.3. - de dagvaarding van 11 januari 2008, met producties;
- de incidentele conclusie tot voeging wegens verknochtheid tevens conclusie tot wijziging eis en akte tot het overleggen van producties, aan de zijde van [C]MH c.s., met producties;
- de antwoord akte wijziging eis van 12 maart 2008 aan de zijde van de Stichting en Global;
- de antwoord akte incidentele conclusie tot voeging van de zaken van 26 maart 2008 aan de zijde van de Stichting en Global;
- het vonnis in het incident van 23 april 2008, waarbij een rolvoeging van de zaak met de zaak met zaak-/rolnummer 390825 / HA ZA 08-484 is gelast en de hoofdzaak is verwezen naar de rol van 4 juni 2008 voor conclusie van antwoord;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, tevens akte tot het overleggen van aanvullende producties, aan de zijde van [C]MH, met producties;
- de conclusie van repliek, aan de zijde van Fipardo, met producties;
- de conclusie van dupliek ten aanzien van Fipardo, met producties;
- de akte uitlating productie in de procedure onder rolnummer 2008/516 tevens verzoek om rolvoeging, waarbij [C]MH en Fipardo hebben verzocht de gevoegde procedures 08-516 en 08-484 op de rol te voegen met de zaak onder zaak-/rolnummer 399427 / HA ZA 08-1537;
- de akte uitlating producties van 3 december 2008 aan de zijde van Fipardo;
- de rolbeslissing waarbij het de Stichting en Global is toegestaan te dupliceren ten aanzien van [C]MH;
- de gecombineerde conclusie van dupliek in de gevoegde zaken 08/516 en 08/484, met producties;
- het verkort proces-verbaal van het pleidooi gehouden op 3 juni 2009 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
in de zaak 08-1537
1.4. - de dagvaarding van 6 mei 2008;
- de akte overlegging producties van 4 juni 2008 aan de zijde van [C]T c.s., met producties;
- de rolbeslissing van 30 juli 2008, waarbij de rolvoeging is gelast van de zaak met de zaak met zaak-/rolnummer 332711 / HA ZA 06-46;
- de conclusie van antwoord aan de zijde van [D], met producties;
- de conclusie van antwoord aan de zijde van [A] en [B], met producties;
- het tussenvonnis van 10 september 2008, waarbij de zaak is verwezen naar de rol van 22 oktober 2008 voor conclusie van repliek;
- de conclusie van repliek tevens akte houdende verzoek tot rolvoeging met de (reeds gevoegde) procedures onder rolnummer 2008/484 en rolnummer 2008/516, met producties;
- de conclusie van repliek tevens akte tot referte inzake de door [C]T, [C]MH en Caute NL verzochte rolvoeging, met één productie;
- de conclusie van dupliek aan de zijde van [D], met producties;
- de conclusie van dupliek aan de zijde van [A] en [B], met producties;
- het verkort proces-verbaal van het pleidooi gehouden op 3 juni 2009 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.5. Ten slotte is in alle zaken vonnis bepaald.
1.6. Alle zaken zijn gelet op de onderlinge samenhang ten aanzien van zowel de telkens betrokken partijen als het onderwerp van het geschil op de rol gevoegd en nadien steeds gezamenlijk behandeld. Om die reden wordt thans in alle zaken gelijktijdig vonnis gewezen. Hetgeen hierna wordt overwogen betreft derhalve alle voornoemde zaken tenzij uitdrukkelijk anders wordt vermeld.
2. De feiten
2.1. [CC] ([CC]) en [D] houden ieder indirect ([CC] via [C]T en [D] via Caute Holding B.V.) 50% van de aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [C] Gemeenschappelijk Bezit B.V. ([C]GB).
2.2. [C]GB houdt 75% van de aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [C] Corporate Development Group B.V. ([C]CDG). De overige 25% van de aandelen werden gehouden door de naamloze vennootschap International Fiscal Services (Antilles) N.V. (IFS).
2.3. [C]CDG is 100%-aandeelhoudster van [C]MH. [C]MH hield in 2005 op haar beurt aandelen in vijf dochtervennootschappen (hierna: de [C]MH-vennootschappen): [C]MTN, Fipardo, de rechtspersoon naar Luxemburgs recht Cofimo S.A.M. (Cofimo), de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk BA Corporate Management Ltd. (BA) en [C] Management Antilles N.V. ([C]MA).
2.4. Fipardo was 100%-aandeelhoudster van haar vier dochtervennootschappen (hierna: de Fipardo-vennootschappen): Fipardo N.V., [C] International Sports Management B.V., [C] International Entertainment B.V. en Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [C] B.V.
2.5. Schematisch zag een en ander er medio 2005 als volgt uit:
2.6. [A] en [B] waren de bestuurders van [C]MH. Zij waren tevens de bestuurders van [C]MTN. [C]MTN is op haar beurt bestuurder van Fipardo.
2.7. [C]MH en [C]T hebben op 17 december 2004 een overeenkomst van converteerbare geldlening (de lening), namelijk converteerbaar in aandelen [C]MH, gesloten. De lening bouwde voort op geldleningen van [C]T aan vennootschappen van de [C] Groep uit juni 1998 en november 2000. [C]MH heeft de betalingsverplichtingen van deze vennootschappen in 2003 overgenomen. Daarnaast had [C]T een vordering op [C]MH wegens een achterstallige dividendbetaling. [C]MH heeft met het sluiten van de lening verklaard aan [C]T een totaalbedrag van EUR 1.667.720,-- verschuldigd te zijn. [C]T en [C]MH zijn overeengekomen dat de lening – onder meer – opeisbaar zou worden bij vervreemding van de door [C]MH gehouden aandelen in (één van) haar directe of indirecte dochtervennootschappen. Tot zekerheid voor de nakoming van haar afbetalingsverplichtingen, heeft [C]MH bij notariële akte van 18 september 2003 een pandrecht ten gunste van [C]T gevestigd, op alle door [C]MH gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal van [C]MTN.
2.8. Tussen ING Bank N.V. (ING), [C]MH en [C]T is een achterstellingsakte opgemaakt. Voor zover hier van belang luidt de akte:
“(…)
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1 De vordering zal pas opeisbaar zijn en de voldoening van de vordering [rechtbank: van [C]T], waaronder begrepen de eventuele periodieke aflossingsverplichtingen zal, (…), eerst mogen plaats hebben wanneer de kredietnemer [rechtbank: Fipardo, [C]CDG, [C]MTN en [C]MH] al hetgeen hij aan de bank, uit welken hoofde ook, al of niet in rekening-courant en al of niet in het gewone bankverkeer, schuldig mocht zijn, zal hebben voldaan.
(…)”
2.9. Wilhelmina is een vennootschap die wordt gecontroleerd door [CC].
2.10. [C]T heeft bij akte van cessie van 29 december 2004 haar vordering uit hoofde van de lening alsmede het recht op omzetting van die vordering in aandelen [C]MH aan Wilhelmina gecedeerd.
2.11. [C]MH heeft bij notariële akte van 11 augustus 2005 ten gunste van Wilhelmina een pandrecht gevestigd op alle door haar gehouden aandelen in Fipardo.
2.12. In de loop van 2005 hebben, onder leiding van mr. [E], gesprekken plaatsgevonden tussen [CC] en [D] over het terugtreden van [CC] uit [C]GB en de financiële afwikkeling daarvan (hierna: de exitgesprekken). Zij hebben daarbij onder meer gesproken over de wijze waarop de vordering van Wilhelmina op [C]MH uit hoofde van de lening zou worden kunnen worden voldaan. De vordering van Wilhelmina bedroeg op dat moment EUR 1.649.888,--, met rente vanaf 1 januari 2005.
2.13. In juli 2005 is, in het kader van de exitgesprekken, de mogelijkheid besproken dat de aandelen [C]MH aan Caute Investments Ltd. (Caute Ltd.), een door [D] gecontroleerde vennootschap, zouden worden verkocht. De in dat kader voorgenomen verkoop van de aandelen stond geagendeerd voor een algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) van [C]MH van 11 augustus 2005. De verkoop heeft niet plaatsgevonden omdat IFS voordien beslag had gelegd op de aandelen in [C]MH.
2.14. Wilhelmina heeft [C]MH bij brief van 10 augustus 2005 geschreven. Voor zover hier van belang luidt de brief:
“(…)
Wij hebben vernomen dat de in het vooruitzicht gestelde transactie die ertoe zou leiden dat onze vordering groot Euro 2.000.000 zou worden voldaan (vooralsnog) geen doorgang kan vinden. Dit kennelijk ten gevolge van door derden gelegde conservatoire derdenbeslagen.
Onder deze omstandigheden zijn wij genoodzaakt onze vordering onmiddellijk op te eisen. Wij verzoeken u, zonodig sommeren wij u, uiterlijk binnen 3 dagen na heden voormeld bedrag te voldoen door overschrijving van dit bedrag op onze rekening bij de KAS Associatie N.V.
Bij gebreke van tijdige betaling zult u geacht worden jegens ons in verzuim te zijn en zullen wij het recht van parate executie verbonden aan het pandrecht, rustend op de aandelen Fipardo Holding B.V. en [C] Management The Netherlands B.V., uitoefenen.
(…)”
2.15. Op 11 augustus 2005 is de AvA van [C]MH bijeengekomen. In de notulen van deze aandeelhoudersvergadering wordt onder meer vermeld:
De voorzitter maakt melding van de navolgende opgetreden problemen:
• Conservatoir beslag op alle aandelen van de vennootschap door IFS (Antilles) NV
• Als gevolg van deze ontwikkelingen is er een brief d.d. 10 augustus 2005 van N.V. Maatschappij Wilhelmina binnen gekomen. Hierin verzoekt N.V. Maatschappij Wilhelmina om terugbetaling binnen 3 dagen van haar vordering voorlopig begroot op EUR 2.000.000.
• Tijdens de algemene vergadering van Aandeelhouders van [C] Corporate Development Group BV van hedenochtend heeft de vertegenwoordiger van IFS expliciet te kennen gegeven dat de heer [F] [rechtbank: de natuurlijke persoon achter IFS] geen verplichtingen jegens de vennootschappen heeft. Dit heeft als gevolg dat levering van klanten voor een waarde van NLG 3.000.000 door [F], waar sinds 20 september 2001 sprake van was, geheel van de baan is.
Conclusie van bovenstaande is dat er geen andere weg is dan te trachten de aandelen van de onderliggende werkmaatschappijen te gelde te maken. De directie wordt hierbij opdracht gegeven dit tegen een zo hoog mogelijk bedrag op zeer korte termijn te realiseren.
(…)”
2.16. Op 12 augustus 2005 heeft een bestuursvergadering van [C]MH plaatsgevonden. Voorafgaand aan deze vergadering zijn aan [CC] conceptnotulen van de vergadering voorgelegd. In deze conceptnotulen staat, voor zover hier van belang, vermeld:
“(…)
Voor ligt het aanbod van Caute Investments Ltd. om de aandelen van de navolgende werkmaatschappijen, 100% belangen tenzij anders vermeld, tegen de onderstaande koopsommen te verwerven:
Fipardo Holding BV 180.000
Cofimo SAM (51%) 425.000
[C] Management (Antillen) NV (66,7%) 315.000
BA Corporate Management Ltd. 60.000
[C] Management (the Netherlands) BV 1.100.000
De directie besluit dit voorstel te accepteren en de verkoopopbrengst ad EUR 2.080.000 aan te wenden om de lening van N.V. Maatschappij Wilhelmina geheel af te lossen.
Het restant zal worden aangewend om de lening van de ING bank af te lossen.
(…)”
[CC] heeft op de conceptnotulen handgeschreven wijzigingen toegevoegd.
Aan [CC] is vervolgens een tweede versie van de conceptnotulen voorgelegd, waarin de handgeschreven wijzigingen van [CC] zijn verwerkt. [CC] heeft deze tweede versie geaccordeerd.
2.17. [B] en een door [A] gevolmachtigd medewerker van [C]MTN, die namens [A] tekende, hebben na de hiervoor onder 2.16. vermelde bestuursvergadering de definitieve notulen van de vergadering ondertekend. In de definitieve notulen is, anders dan in het door [CC] geaccordeerde concept, niet vermeld dat de verkoopopbrengst ad EUR 2.080.000,-- zal worden aangewend om de lening van Wilhelmina geheel af te lossen.
2.18. Op 15 augustus 2005 heeft [C]MH de aandelen in de [C]MH-vennootschappen verkocht en geleverd aan Caute Ltd. voor EUR 2.080.000,--. [C]MH en Caute Ltd. zijn overeengekomen dat Caute Ltd. erkende de koopprijs schuldig te zijn. Daarbij zijn door [C]MH geen zekerheden bedongen en door Caute Ltd. evenmin gesteld. Betaling van de koopprijs is uitgebleven.
2.19. Artikel 16 van de statuten van [C]MH houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…)
6. De directie behoeft voorafgaande goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders voor het nemen van besluiten omtrent:
(…)
c. het deelnemen in andere ondernemingen, het aanbrengen van veranderingen in zodanige deelnemingen (…)
(…)
g. het aangaan van leningen en kredietovereenkomsten ten laste van de vennootschap (…).”
2.20. [D] heeft op 2 september 2005 aan mr. [G], zijn toenmalig raadsman, het volgende geschreven:
“(…)
Op 12 augustus 2005 is de directie van [C] Management Holding BV (…) akkoord gegaan met de verkoop van haar dochters voor een bedrag van EUR 2.080.000 aan Caute Investments Ltd. (vennootschap van [D]).
De verkoopopbrengst dient te worden gebruikt om de lening van Maatschappij Wilhelmina NV af te lossen (Kopie van de notulen volgen per fax). Caute is nu in onderhandeling met Wilhelmina over de condities van de financiering.
Om een en ander juridisch juist te laten verlopen en beslag van [F] op de vordering op Caute, zijnde de verkoopopbrengst, te voorkomen, vraag ik mij af hoe te handelen. De vraag daarbij is cedeert [C]MH haar vordering op Caute aan Wilhelmina of neemt Caute de schuld aan Wilhelmina over van [C]MH onder verrekening van de koopsom.
(…)”
2.21. [D] en [CC] hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de (financiering van de) betaling van de koopsom aan [C]MH en/of de aflossing van de schuld van [C]MH aan Wilhelmina en zij zijn met ruzie uit elkaar gegaan.
2.22. Een e-mail van [D] aan mr. [H] van 7 september 2005 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…) Zonder in detail te willen treden wil ik je laten momenteel in vennootschappelijk gevecht te zijn met mijn compagnon [CC]. Hij komt zijn afspraken niet na, maar inmiddels heb ik alle aandelen en macht en zit hij – onder ons gezegd – met zijn piemel in het zand. Waarom ik jou er mee lastig val is omdat [G] van jullie kantoor Amsterdam optreedt als advocaat van [CC] (ik introduceerde [G] bij hem). (…) ik zou je dringend willen vragen [G] te verzoeken terug te treden wegens mogelijke belangenvertrengeling. (…)”
2.23. Fipardo heeft op 11 september 2005 de door haar gehouden aandelen in de Fipardo-vennootschappen verkocht en geleverd aan de Stichting voor EUR 180.000,--. De Stichting heeft de kooprijs niet voldaan maar deze schuldig erkend. Daarbij zijn door Fipardo geen zekerheden bedongen en door de Stichting evenmin gesteld. Bij de verkoop en levering van de aandelen zijn [A] en [B] als de (middellijk) bestuurders van Fipardo opgetreden en werd de Stichting vertegenwoordigd door [A]. [A] en [B] waren ten tijde van de overdracht beiden bestuurders van de Stichting.
2.24. [C]GB heeft bij verzoekschrift van 13 februari 2006 de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Ondernemingskamer) verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid van en de gang van zaken bij [C]CDG en [C]MH en verzocht [A] en [B] te ontslaan dan wel te schorsen als bestuurders. Bij beschikking van
22 maart 2006 heeft de Ondernemingskamer geoordeeld dat er gelet op de gang van zaken rond de verkoop van de [C]MH-vennootschappen gegronde redenen zijn aan de juistheid van het beleid bij [C]MH te twijfelen, een onderzoek bevolen en mr. [I] benoemd tot onderzoeker.
2.25. Een e-mail van [D] aan [J] (hierna: [J]) van CMS Trust van
24 maart 2006 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…) Heb je hulp even dringend nodig – gebeurd niet vaak.
Bij kantoor Adam bestaat de kans dat [CC] [rechtbank: [CC]] de aandelen in handen krijgt – gezien de problemen heeft DNB de vergunning aangehouden. (…) Idee is nu om cliënten bij verschillende kantoren (met vergunning) onder te brengen. Personeel neemt ontslag en zal vanaf vennootschap van [A] [rechtbank: [A]] werkzaamheden verrichten. (…) Denk aan onderbrengen voor een jaar in ieder geval. Het betreffen allemaal BV’s en ik ben directeur bij de aandeelhouder, vaak NV’s. Ik kan dus eenvoudig direktie benoemen en ontslaan. Cliënten hebben een goede reden om weg te gaan aangezien de vergunning uitblijft en de aandelen in handen dreigen te komen van [CC].
Kun jij dit eens voorleggen aan een bevriend kantoor in Nederland? (…)”
2.26. Een e-mailwisseling tussen [D] en [K] op 28 maart 2006 houdt, voor zover hier van belang het volgende in:
“De: [K]
(…)
À: [D]
(…)
Natuurlijk wil ik graag meedenken.
Hoe wil je dit aanpakken?? (…)
Van: [D]
(…)
Aan: [K]
(…)
Heel simpel ik ben bevoegd aandeelhouder van de betreffende cliëntvennootschappen en zal jullie benoemen tot directeur. (…) [A] zal vanuit zijn eigen vennootschap aanspreekpunt voor de cliënt zijn, maar heeft dan feitelijk de directievoering uitbesteed. (…) Inmiddels heb ik dit model afgesproken met (…) FTC. Denk dat het bij jullie gaat om 30-40 vennootschappen. (…)
[A] plant volgende week een tourtje langs een ieder en zal direct dossiers meenemen. (…)
De: [K]
(…)
À: [D]
(…)
Beste [D] wij werken graag mee. (…)
Vragen:
[rechtbank: De door [D] in de e-mail van [K] ingevoegde antwoorden zijn hierna vet weergegeven]
Waarom vind jij het handig om de cliënten bij drie kantoren onder te brengen in plaats van een??
Een uittocht van cliënten naar 1 kantoor is te opvallend. (…) Wil voorkomen dat [A] beschuldigd wordt van uitspanning. Hij heeft zelf een vergunning aangevraagd en ik verwacht dat die er binnen een maand wel is. Toch is het verstandiger om het op deze manier op te lossen. In de toekomst zou [A] enkele cliënten kunnen bedienen, maar de gehele portefeuille is te opvallend en niet verstandig.
(…)
Wat is nu exact het probleem met DNB?(…)
Vergunning wordt door DNB aangehouden zolang er ruzie is tussen mij en [CC]. Ben met de voltallige direktie enige maanden geleden bij DNB geweest. Men gaf ook duidelijk aan alle vertrouwen te hebben in de direktie en mij, maar niet in de heer [CC]. De mogelijkheid is nl aanwezig dat hij de aandelen van [C]M NL in handen krijgt. (…)
De: [K]
(…)
À: [D]
(…)
Ik begrijp dat het een geplande uittocht is met name bedoeld tegen [CC].
Daar heb ik geen probleem mee. (…)
Van: [D]
(…)
Aan: [K]
(…)
(…) De uittocht is niet een Aktie tegen [CC], cliënten willen gewoon zaken doen met een kantoor dat een vergunning heeft. Zal ik het zo maar formuleren? (…)”
2.27. Het verslag van het door [I] in opdracht van de Ondernemingskamer verrichte onderzoek, waarin hij concludeert dat sprake is geweest van wanbeleid, is op 23 juni 2006 aan belanghebbenden ter inzage gegeven. Bij verzoekschrift van 22 augustus 2006 heeft [C]GB de Ondernemingskamer onder meer verzocht de besluiten tot verkoop van [C]MH-vennootschappen aan Caute Ltd. te vernietigen.
2.28. Een e-mailwisseling tussen [D] en mr. [L] van
1 februari 2007 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…) De: [L]
(…)
À: [D] (…)
(…) gisteren uitgebreid gesproken met Schoute [rechtbank: de advocaat van [CC]] na de AvA van [C]CDG. (…) hij wil een voorstel voor te stellen zekerheden. Zelf denkt hij aan het herstellen van de aandeelhoudersmacht bij [C]MH….
(…) Grapjas die Schoute…Nee, die aandelen komen niet meer terug wat mij betreft. Indien ze terug moeten van de OK (…) dan zonder activiteiten, haha. (…)”
2.29. Een e-mail van [D] aan [M], [N], [A] en [J] van 6 juni 2007 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…) Kunnen jullie deze week weer een bundeltje klanten overdragen. (…) Ik wil de beweging er een beetje in houden.
[M] stel je een lijst op met totale klanten, klanten FCT, klanten CMS? Kunnen we het een beetje volgen.(…)
2.30. In de loop van 2007 is een groot aantal cliëntvennootschappen van [C]MTN overgegaan naar andere trustkantoren, waaronder FTC en Intercity Corporate Management B.V. (ICM).
2.31. Bij beschikking van 24 juli 2007 heeft de Ondernemingskamer, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“(…)
Omtrent de verkoop en overdracht van de trustactiviteiten van de ‘[C]-vennootschappen’ overweegt de Ondernemingskamer lettend op (de inhoud van) het verslag en hetgeen partijen dienaangaande hebben aangevoerd, als volgt. Aan die verkoop en overdracht zoals die uiteindelijk hebben plaatsgevonden, kleeft in de eerste plaats het gebrek dat geen sprake is geweest — dat zulks anders is blijkt immers nergens uit — van de ingevolge artikel 16 lid 6 aanhef en onder c van de statuten van [C] Management vereiste voorafgaande goedkeuring van haar algemene vergadering van aandeelhouders. (…)
Voorts is niet alleen geen uitvoering gegeven aan het tussen [CC] en [D] (…) afgesproken uitgangspunt en het op aanwijzing van [D] (overeenkomstig de door hem op voorhand gezonden en door [CC] geaccordeerde conceptnotulen) in de vergadering van het bestuur van [C] Management op 12 augustus 2005 te nemen besluit, dat de opbrengst van de verkoop van die activiteiten aan Caute Investments Ltd. zou worden aangewend ter delging van de schuld van [C] Management aan (aanvankelijk [C] Trust B.V. en later) Wilhelmina (welke schulddelging overigens ook voor de hand ligt nu door die overdracht [CC] zijn — economisch — belang in die activiteiten geheel zou kwijtraken en [D] deze van hem zou overnemen), maar ook is — anders dan eveneens uitgangspunt was — de zekerheid dat de schuld zal kunnen worden voldaan aanmerkelijk geringer geworden door de combinatie van de omstandigheden dat Caute Investments Ltd. de koopsom aan [C] Management schuldig is gebleven zonder enige vorm van zekerheid (…). Anders dan ten slotte eveneens uitgangspunt was zijn evenmin afspraken gemaakt over betalingstermijnen en rente en over aan [C] Trust B.V. althans [CC] gedurende nog enige jaren na de overdracht toekomende winstdelingen.
Vastgesteld moet dan ook — verder — worden, niet alleen dat wat [D] betreft ter zake van de verkoop van de trustactiviteiten van een tegenstrijdig belang sprake was, maar ook dat hij, voor zover hij bij die transactie een rol heeft gespeeld, zijn eigen (indirecte) belangen daarbij ten koste van die van [CC] heeft laten prevaleren, zulks bovendien nadrukkelijk in strijd met hetgeen tussen hem en [CC] was afgesproken. Vastgesteld moet voorts worden dat [A] en [B], van wie zonder meer moet worden aangenomen dat zij op de hoogte waren van de afspraken tussen [CC] en [D] en kennis hadden van de (…) notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders en van het bestuur van [C] Management, daaraan hun medewerking hebben verleend en aldus in plaats van hun functie van bestuurders van [C] Management in onafhankelijkheid te vervullen, het dienen van de persoonlijke belangen van [D] hebben vooropgesteld. Zij zijn, mede gelet op de bevinding van de onderzoeker dat zij op 8 september 2005 een betalingsregeling zijn overeengekomen overeenkomstig de wensen van [D] en de door [CC] gewenste zekerheden niet hebben gevestigd en de vaststelling dat zij in dat verband met Caute Investments Ltd. een lening zijn aangegaan zonder de ingevolge artikel 16 lid 6 aanhef en onder g van de statuten van [C] Management vereiste voorafgaande goedkeuring van haar algemene vergadering van aandeelhouders, aldus mede verantwoordelijk te achten voor de gang van zaken, waaraan niet afdoet dat — zoals de onderzoeker signaleert en kan worden aangenomen — zij zich mogelijk in een aan [D] feitelijk ondergeschikte positie hebben bevonden.
De conclusie kan op basis van het verslag naar het oordeel van de Ondernemingskamer dan ook slechts zijn dat de verkoop en overdracht van de aandelen van [C] Management in haar dochtervennootschappen en deelnemingen — en daarmee in feite de gehele onderneming van [C] Corporate Development en [C] Management — aan de door [D] beheerste Caute Investments Ltd. en met name de voorwaarden waarop en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en mede in het licht van hetgeen eerder omtrent de (vooraarden van de) overname door [D] van de trustactiviteiten van de ‘[C]-vennootschappen’ tussen [CC] en [D] was besproken, heeft te gelden als wanbeleid. (…)”
De Ondernemingskamer heeft vervolgens – onder meer – het bestuursbesluit van [C]MH tot verkoop en levering van de aandelen in de [C]MH-vennootschappen aan Caute Ltd. vernietigd. [CC] – die sinds 23 januari 2006 ook bestuurder van [C]MH was –, [A] en [B] zijn, bij wijze van voorziening, door de Ondernemingskamer ontslagen als bestuurders van [C]MH.
2.32. Bij beschikking van de Ondernemingskamer van 3 augustus 2007 is drs. [O] benoemd tot bestuurder van [C]MH.
2.33. Caute Ltd. heeft de aandelen in [C]MTN en Fipardo op 4 oktober 2007 teruggeleverd aan [C]MH. Nadien heeft Caute Ltd. ook de aandelen in [C]MA teruggeleverd aan [C]MH.
2.34. Op 9 november 2007 hebben [A] en [B] per direct ontslag genomen als bestuurders van [C]MH. Daarnaast hebben zij hun respectieve arbeidsovereenkomsten opgezegd tegen 31 december 2007.
2.35. Bij beschikking van 27 november 2007 heeft de Ondernemingskamer de aanwijzing van [O] tot bestuurder van [C]MH beëindigd.
2.36. Het aanvullend en tevens eindverslag van [O] aan de Ondernemingskamer van
1 december 2007 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…)
1. CAUTE MANAGEMENT THE NETHERLANDS (CMTN) [rechtbank: lees [C]MTN]
(…)
Wat op kantoor werd aangetroffen heeft mij geschokt en heeft achteraf duidelijk gemaakt dat vermoedelijk nimmer kans heeft bestaan om tot een overeenkomst tussen [CC] en [A] en [B] te komen.
De eerste brieven (van [D]) met het verzoek cliëntdossiers over te dragen naar een ander trustkantoor dateren reeds van 7 september. Als motivatie in de brieven van die datum komen passages voor als “de huidige ontwikkelingen en rampzalige koers van de heer [O](s) in aanmerking nemend” en “De huidige acties van de heer [O] geven daartoe aanleiding”. Per 9 november ontving ik een opgave van [A] en [B] van het klantenbestand. Op deze lijst staan 148 cliënten vermeld. Naar hun zeggen het klantenbestand van augustus 2007. Van deze 148 klanten wordt bij 76 vermeld dat deze reeds zijn overgedragen dan wel dat daartoe inmiddels opdracht is gegeven. (…)
Bij de vertrokken klanten valt voorts op dat zij overgedragen zijn aan ICM, FTC en de heer [N], waarbij het aandeel van ICM zeer groot is. (…)
Dat de overdrachten in haast zijn gebeurd blijkt ondermeer uit :
- dienstverleners van inmiddels verdwenen klanten die naar CMTN bellen en niet op de hoogte zijn van het feit dat het dossier is overgedragen aan een ander kantoor;
- een notaris die aan mij op 28 november medewerking vraagt om (…) op te treden bij het passeren van een acte op 30 november van een klant die reeds aan ICM is overgedragen (…).
Voorts zijn op het kantoor enkele tientallen ongeopende poststukken (ook van langere tijd terug) aangetroffen alsmede een flink aantal documenten, dat nog in (aanwezige of overgedragen?) dossiers moet worden opgeborgen. Een en ander in contrast met een in andere opzichten opvallend leeg kantoor. (…)
Van de 148 cliëntendossiers van augustus 2007 zijn er thans nog slechts 51 over. Er is dus in aantallen 66% overgedragen. In waarde/omzet gemeten is zeker veel minder dan een derde overgebleven. (…)”
2.37. Op 3 december 2007 heeft de voormalige administrateur van [C]MTN,
[Q] - voor zover hier van belang - het volgende aan [O] geschreven:
“(…)
In uw opdracht hebben wij bij Caute NL B.V. [rechtbank: lees [C]MTN] een voorlopige inventarisatie gemaakt van de administratie. Wij hebben een grote chaos aangetroffen.
Er is geen noemenswaardige dossiervorming en in de computerbestanden ontbreekt een harde schijf. In enkele verhuisdozen troffen wij een stapel van circa 1 meter documenten aan die sinds 2005 niet ordentelijk in dossiers zijn afgelegd.
Van de ons bekende 302 dossiers zijn er slechts 50 terug te vinden in de vele lege archiefkasten. Van slechts 21 dossiers bestaat een concrete UBO (ultieme beneficial owner) vastlegging. (…)
Wij troffen 26 min of meer identieke brieven (…) met het verzoek om 76 dossiers over te dragen aan resp. ICM, FTC en de heer [N]. Bij deze brieven is het opvallend dat zij gedateerd zijn tussen 12 september jl. en 9 november jl. en dat het merendeel is ondertekend door [D] te Dubai.
Bij overdracht van een dossier dient volgens de regelgeving (W.T.T.) zowel het terugtredende trustkantoor alsook het nieuwe trustkantoor een zorgvuldig protocol af te werken:
- originele machtigingen
- aandeelhoudersvergaderingen met notulen
- décharge oude trustkantoor
De overdracht geschied via een geleidebiljet dat alle overgedragen documenten zorgvuldig specificeert. Het nieuwe Trustkantoor retourneert na schriftelijke akkoordbevinding het geleidebiljet. In de legger bij het oude trustkantoor bevinden zich uiteindelijk:
- kopie paspoort UBO
- schriftelijke décharge
- kopie geleidebiljet
- alle vennootschappelijke correspondentie met de cliënt
Wij troffen niets van dit alles aan. (…) zonder dossiers en zonder décharge is het oude trustkantoor volstrekt weerloos voor claims van thans 281 (ex) cliënten waarvan de situatie onduidelijk is. Dit betekent een onoverzienbaar en onbeheersbaar risico.”
2.38. De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 12 december 2007 de voorziening, inhoudende het ontslag van [CC] als bestuurder van [C]MH, beëindigd. De Ondernemingskamer heeft met betrekking tot de overgang van de cliënten van [C]MTN naar de andere trustkantoren in haar beschikking van 12 december 2007 voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“(…)
3.5. In zijn verslag van 1 december 2007 heeft drs. [O] er voorts op gewezen dat veel klanten van met name Caute Management The Netherlands B.V. [rechtbank: [C]MTN] de relatie met deze vennootschap intussen hadden opgezegd en hun portefeuille elders hebben ondergebracht, ook bij instellingen waarbij [D] op enige wijze is betrokken. In dat verslag is voorts onder meer te lezen: “bij het vertrek van de klanten bij CMTN is de actieve, initiërende, medewerking van [D] evident. (…)”
3. Het geschil
in de zaak 06-46
3.1. Wilhelmina vordert hoofdelijke veroordeling van [A] en [B] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van EUR 1.694.888,--, vermeerderd met de contractuele rente vanaf 1 januari 2005, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, met veroordeling van [A] en [B] in de kosten van deze procedure en de beslagkosten.
3.2. Wilhelmina vordert - kort weergegeven - dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de rechtshandeling tot levering van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen wordt vernietigd. Verder vordert zij veroordeling van de Stichting tot teruglevering van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen aan Fipardo en dat het te dezen te wijzen vonnis in de plaats treedt van de vereiste notariële akte van levering, althans van de door de Stichting te verrichten rechtshandelingen tot levering, althans dat daartoe een dwangvertegenwoordiger wordt aangewezen. Wilhelmina vordert tot slot hoofdelijke veroordeling van Fipardo en de Stichting in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de beslagkosten.
3.3. [C]MH en Fipardo vorderen, na wijziging van eis - kort weergegeven - dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de rechtshandeling tot levering van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen wordt vernietigd. Verder vorderen zij vernietiging van de aan de levering ten grondslag liggende overeenkomst en van de daarmee verband houdende rechtshandelingen, veroordeling van de Stichting tot teruglevering van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen, met bepaling dat het te dezen te wijzen vonnis in de plaats treedt van de vereiste notariële akte van levering, althans van de door de Stichting te verrichten rechtshandelingen tot levering, althans dat daartoe een dwangvertegenwoordiger wordt aangewezen.
Daarnaast vorderen zij hoofdelijke veroordeling van de Stichting en Global tot betaling van schadevergoeding aan [C]MH en Fipardo, althans aan Fipardo, op te maken bij staat en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 september 2005.
Subsidiair vorderen [C]MH en Fipardo afgifte door de Stichting van alle activa van de Fipardo-vennootschappen, betaling door de Stichting van schadevergoeding op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 september 2005, en betaling van de niet dan wel te laat ontvangen delen van de koopsom, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 11 september 2005 tot aan de dag der algehele voldoening. [C]MH en Fipardo vorderen ten slotte veroordeling van de Stichting en Global in de kosten van deze procedure.
3.4. [C]T c.s. vorderen - kort weergegeven - voor recht te verklaren dat [D] jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld en dat [A] en [B] jegens heb hebben gehandeld in strijd met artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (BW), althans jegens hen onrechtmatig hebben gehandeld en dat zij allen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de dientengevolge door hen geleden schade.
Verder vorderen zij bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair, hoofdelijke veroordeling van [D], [A] en [B] tot betaling van EUR 2.080.000,--, vermeerderd met wettelijke (handels)rente vanaf 16 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening en,
subsidiair, hoofdelijke veroordeling van [D], [A] en [B] tot vergoeding van de door [C]T c.s., althans door [C]MH, geleden schade, nader op te maken bij staat.
3.5. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Alle zaken zullen hierna, tenzij anders vermeld, gezamenlijk worden besproken.
4.2. Gedaagden hebben in alle zaken bezwaar gemaakt tegen het door de eisers in het geding brengen van de hiervoor onder 2 deels geciteerde e-mailcorrespondentie met een intern en vertrouwelijk karakter. Gedaagden stellen zich op het standpunt dat deze bewijsstukken onrechtmatig zijn verkregen. Zij hebben derhalve de rechtbank verzocht deze stukken als bewijs te passeren. Voor zover de e-mailberichten wel als bewijs worden aanvaard heeft, volgens gedaagden, te gelden dat zij uit hun context zijn getrokken en ook om die reden als bewijs moeten worden gepasseerd.
Voorop staat dat, ook na gemotiveerde betwisting door eisers, niet nader is toegelicht of gebleken dat en, zo ja, hoe de e-mailberichten onrechtmatig zijn verkregen. Het overleggen van een proces-verbaal van aangifte is in dit verband onvoldoende. Daarnaast geldt, dat de enkele omstandigheid dat bewijsstukken onrechtmatig zijn verkregen niet op zichzelf tot de conclusie kan leiden dat ook het gebruik daarvan tot bewijs onrechtmatig is. Gedaagden hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom dat in deze zaken wél het geval is. Tot slot wordt overwogen dat gedaagden de juistheid van de inhoud van de overgelegde
e-mailcorrespondentie niet hebben betwist en deze evenmin van een in hun ogen juiste context hebben voorzien. Een en ander leidt ertoe dat het verweer faalt.
4.3. Verder zijn partijen het - terecht - erover eens dat, ook waar het de in de onderhavige zaken aangevoerde gronden betreft die reeds door de Ondernemingskamer zijn beoordeeld in het kader van het enquêteverzoek, de beschikkingen van de Ondernemingskamer tussen de hier betrokken partijen geen gezag van gewijsde hebben. Het oordeel van de Ondernemingskamer dat sprake is geweest van wanbeleid, heeft in deze procedure slechts beperkte betekenis in die zin dat daaruit weliswaar kan volgen dat de bestuurders tegenover de betrokken rechtspersoon hun taak niet behoorlijk hebben vervuld, maar daarmee is nog niet bepaald dat zij zo zeer in een behoorlijke vervulling van de hun opgedragen taak zijn tekortgeschoten dat zij aansprakelijk zijn voor de schade die derden of de rechtspersoon dientengevolge hebben geleden. Dit laat evenwel onverlet dat, nu deze beschikkingen als producties in het geding zijn gebracht, de rechtbank bij de beoordeling van deze geschillen de inhoud van deze beschikkingen en de daarin vervatte gezichtspunten kan en zal laten meewegen.
4.4. De rechtbank stelt bij de verdere beoordeling, op grond van de hiervoor genoemde vaststaande feiten, bezien in het licht van de door partijen in elk van de voorliggende zaken ingenomen standpunten en mede in aanmerking genomen hetgeen de Ondernemingskamer dienaangaande heeft overwogen, het volgende voorop.
4.4.1. Vast staat dat [CC] en [D] in de maanden voorafgaand aan de verkoop van de aandelen in de [C]MH-vennootschappen met elkaar hebben gesproken over het terugtreden van [CC] uit [C]GB en de wijze waarop dit financieel moest worden vormgegeven. Hierbij was onder meer de aflossing van de aan Wilhelmina gecedeerde vordering op [C]MH uit hoofde van de lening onderwerp van gesprek.
4.4.2. Op 11 augustus 2005 heeft de AvA van [C]MH het besluit genomen om de directie opdracht te geven de aandelen in de [C]MH-vennootschappen te verkopen. Dit besluit is genomen in reactie op het beslag door IFS op de aandelen in [C]MH en het opeisen van de lening door Wilhelmina.
4.4.3. De conceptnotulen die [CC] daartoe heeft geaccordeerd zijn in lijn met dit besluit van de AvA. [CC] heeft immers ingestemd met het voorgenomen besluit van het bestuur om de aandelen van [C]MH in haar werkmaatschappijen aan Caute Ltd. te verkopen en met de opbrengst de lening van Wilhelmina af te lossen. Zonder medeweten of instemming van [CC] en/of Wilhelmina is echter een afwijkend - en voor Wilhelmina (en daarmee indirect voor [CC]) nadelig - besluit genomen, door niet langer te vermelden dat de verkoopopbrengst zal worden gebruikt om de lening van Wilhelmina geheel af te lossen. Weliswaar was ook bij [CC] bekend dat omtrent de wijze waarop een en ander gefinancierd zou worden, met [D] nog nadere afspraken gemaakt moesten worden, doch van het in de conceptnotulen vastgelegde uitgangspunt dat de aldus te financieren verkoopopbrengst zou worden gebruikt om de lening van Wilhelmina geheel af te lossen is [CC] nooit teruggekomen.
4.4.4. Aldus zijn de aandelen in de [C]MH-vennootschappen, zonder de daarvoor op grond van artikel 16 lid 6 onder c en g van de statuten van [C]MH vereiste goedkeuring door de AvA, op 15 augustus 2005 verkocht en geleverd aan het door [D] gecontroleerde Caute Ltd. tegen het schuldig blijven van de koopprijs. Hierbij zijn geen afspraken gemaakt met betrekking tot de betaling van de koopprijs en geen zekerheden ten behoeve van [C]MH bedongen.
Vervolgens heeft Fipardo, met [A] en [B] als middellijk bestuurders, op
11 september 2005 de aandelen in de door haar gehouden Fipardo-vennootschappen verkocht en geleverd aan de door [D] gecontroleerde en door [A] als bestuurder vertegenwoordigde Stichting. Ook daarbij is overeengekomen dat Fipardo de koopsom niet zal kunnen opeisen en zijn geen zekerheden ten behoeve van Fipardo gesteld.
Door de eerste transactie is de volledige onderneming van [C]MH verkocht en geleverd aan de door [D] gecontroleerde rechtspersoon, zonder dat daar enige relevante compensatie of zekerheid tegenover stond. Door de tweede transactie is het pandrecht dat Wilhelmina had op de aandelen in Fipardo tot zekerheid voor de terugbetaling van haar vordering op [C]MH uitgehold.
4.4.5. Vanaf maart 2006 heeft [D], anticiperend op de beschikking van de Ondernemingskamer van 24 juli 2007 waarbij de besluiten van [C]MH tot verkoop en levering aan Caute Ltd. zijn vernietigd, het initiatief genomen om cliëntvennootschappen van [C]MTN onder te brengen bij andere, deels aan [D] gelieerde, trustkantoren. Dit heeft ertoe geleid dat, zonder dat daarvan in de administratie van [C]MTN een voldoende verslaglegging heeft plaatsgevonden, in de loop van 2007 het merendeel van de voorheen door [C]MTN bediende cliëntvennootschappen is ondergebracht bij andere trustkantoren. Als gevolg van dit leeghalen van [C]MTN is ook het pandrecht dat Wilhelmina had op de aandelen in [C]MTN uitgehold. Voorts heeft een en ander erin geresulteerd dat toen de aandelen in [C]MTN en Fipardo op 4 oktober 2007 aan [C]MH werden teruggeleverd, deze vennootschappen grotendeels als lege huls terugkwamen.
4.4.6. De rechtbank is, al het voorgaande overwegende en mede gelet op de inhoud van de onder 2.22, 2.25, 2.26, 2.28 en 2.29 geciteerde e-mailcorrespondentie, van oordeel dat de hiervoor genoemde, telkens geheel of ten dele door [A] en/of [B] gefaciliteerde transacties, steeds door [D] zijn geïnitieerd in het kader van wat hij zelf zijn “vennootschappelijk gevecht” met [CC] noemt. Deze transacties hebben daarbij uitsluitend ten doel gehad de [C]MH- en Fipardo-vennootschappen en de daarin vertegenwoordigde waarde buiten de macht van [CC] en Wilhelmina te brengen en vervolgens - mede in verband met de als gevolg van de enquêteprocedure voorziene teruglevering - leeg te halen, hetgeen grotendeels ook is gebeurd.
4.5. De rechtbank zal hierna mede tegen deze achtergrond de in elk van de thans voorliggende (gevoegde) zaken ingestelde vorderingen en daartegen gevoerde verweren bespreken.
5. In de zaak 08-1537
5.1. [C]T c.s. leggen in het licht van de hiervoor onder 2 genoemde vaststaande feiten aan hun vorderingen ten grondslag dat [A] en [B] in hun hoedanigheid van (middellijk) bestuurders van [C]MH, [C]MTN en Fipardo zijn tekortgeschoten in de vervulling van de aan hen opgedragen taken als bedoeld in artikel 2:9 BW, door - kort gezegd - uitvoering te geven aan de door [D] geïnitieerde verkoop en levering van de [C]MH- en Fipardo-vennootschappen en de overdracht van de [C]MTN-cliëntvennootschappen. Ten aanzien van [D] voeren [C]T c.s. aan dat hij onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door - kort gezegd - als feitelijk beleidsbepaler van [C]MH, [C]MTN en Fipardo, in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, voornoemde verkoop, levering en overdracht te bewerkstelligen.
[C]T c.s. betogen dat [D], [A] en [B] om die reden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de als gevolg van hun gezamenlijk handelen door [C]T c.s. geleden schade, die bestaat in het verlies van de waarde van de verkochte [C]MH- en Fipardo-vennootschappen en de overgedragen delen van de door [C]MTN gedreven trustonderneming.
5.2. [D], [A] en [B] hebben de vordering gemotiveerd betwist. [D] heeft daartoe allereerst aangevoerd dat eisers in de zaak 08-1537 niet ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat zij hem rauwelijks hebben gedagvaard. Dat [D] rauwelijks zou zijn gedagvaard is echter, gelet op de hem door [CC] op 8 september 2005 reeds gezonden aansprakelijkstelling en de nadien tussen de diverse partijen gevoerde procedures niet zonder meer aannemelijk. Evenmin is inzichtelijk gemaakt op welke wijze [D], ook indien zulks wel het geval zou zijn, daardoor is geschaad. Zijn verweer op dit punt faalt derhalve.
5.3. [D], [A] en [B] hebben vervolgens aangevoerd dat uit de stellingen van [C]T volgt dat zij in haar hoedanigheid van middellijk aandeelhoudster in [C]MH, [C]MTN en Fipardo slechts afgeleide schade kan hebben geleden, die niet voor vergoeding in aanmerking komt.
5.3.1. Dit verweer slaagt. Weliswaar is niet zonder meer uitgesloten dat [C]T als middellijk aandeelhoudster schadevergoeding kan vorderen voor de vermindering van de waarde van de door haar middellijk gehouden aandelen, maar daarvoor is wel vereist dat zij die schade heeft geleden als gevolg van een schending door [D], [A] en/of [B] van een jegens haar geldende specifieke zorgvuldigheidsplicht (Hoge Raad, 2 november 2007, LJN: BB3671 en NJ 2008/5). [C]T heeft evenwel omtrent het door haar aan [D], [A] en [B] gemaakte verwijt niet meer gesteld dan dat ook zij als middellijk aandeelhoudster in [C]MH, [C]MTN en Fipardo door hun handelen zou zijn benadeeld. Aldus heeft zij onvoldoende concreet gesteld welke specifiek jegens haar geldende zorgvuldigheidsnorm door hen zou zijn geschonden.
[C]T heeft verder nog aangevoerd dat zij ook directe schade heeft geleden, aangezien zij de door de overige vennootschappen gemaakte (proces)kosten heeft gedragen, omdat deze niet tot betaling van die kosten in staat waren. Zij heeft een en ander echter niet nader onderbouwd en met name verzuimd te stellen welke kosten, voor wie, wanneer door haar zijn gedragen. De door [C]T ingestelde vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.4. Daarmee wordt toegekomen aan de vraag of [A] en [B] aansprakelijk zijn voor door [C]MH, [C]MTN en Fipardo geleden schade. De rechtbank stelt daarbij voorop dat gevolge artikel 2:9 BW iedere bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taken. Indien de betrokken bestuurder daarin toerekenbaar tekortschiet kan hij voor de dientengevolge door de rechtspersoon geleden schade persoonlijk aansprakelijk worden gehouden. Daarvoor is echter wel vereist dat de betrokken bestuurder ter zake van de hem verweten tekortkoming persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of daarvan in een bepaald geval sprake is, moet steeds worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
5.4.1. Het door [C]MH, [C]MTN en Fipardo aan [A] en [B] gemaakte verwijt spitst zich met name toe op hun rol bij de verkoop en levering van de [C]MH- en Fipardo- vennootschappen en de overdracht van de cliëntvennootschappen. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de rechtbank van oordeel dat deze transacties niet als op zichzelf staande handelingen van [A] en [B] in hun hoedanigheid van bestuurders van de desbetreffende vennootschappen kunnen worden beschouwd, maar dat deze in onderling verband en samenhang moeten worden bezien in het licht van het “vennootschappelijk gevecht” tussen [CC] en [D].
5.4.2. Ten aanzien van de verkoop en overdracht van de [C]MH-vennootschappen geldt daarbij allereerst dat deze heeft plaatsgevonden zonder de daarvoor ingevolge artikel 16 lid 6 aanhef en onder c en g van de statuten van [C]MH vereiste voorafgaande goedkeuring van de AvA. Verder is door de bestuurders bij die verkoop en overdracht ten onrechte geen uitvoering gegeven aan het tussen [CC] en [D] afgesproken en bij [A] en [B] bekende uitgangspunt dat de opbrengst van de verkoop zou worden aangewend ter aflossing van de schuld aan Wilhelmina. Dit klemt temeer nu deze aflossing ook voor de hand ligt, omdat [CC] zijn - economische - belangen in de te verkopen [C]MH-vennootschappen geheel zou kwijtraken en [D] deze van hem zou overnemen. De wijze van verkoop en overdracht waarbij ten behoeve Van Wilhelmina of [C]MH geen enkele zekerheid tot betaling van de koopprijs is bedongen, is dan ook niet in het belang van de vennootschap geschied, maar had veeleer tot doel de [C]MH-vennootschappen en de daarin vertegenwoordigde waarde buiten de macht van [CC] en Wilhelmina te brengen. Het moet dan ook ervoor worden gehouden dat [A] en [B], wetende van de afspraken tussen [CC] en [D], met dat oogmerk hebben meegewerkt aan de verkoop en levering van de aandelen in de [C]MH-vennootschappen en aldus in plaats van hun functie van bestuurders van [C]MH in onafhankelijkheid te vervullen, het dienen van de persoonlijke belangen van [D] hebben vooropgesteld.
5.4.3. Hetzelfde geldt voor de daarop gevolgde verkoop en overdracht van de Fipardo-vennootschappen. [A] en [B] hebben, als middellijk bestuurders van Fipardo ook hier het belang van [D] boven het door hen als bestuurders te dienen belang van de vennootschap gesteld. Ook hier zijn zonder dat daarvoor enige relevante tegenprestatie werd ontvangen, alle voorheen door Fipardo gehouden deelnemingen overgedragen aan de door [D] gecontroleerde Stichting. [A] en [B] hebben, ondanks dat dit wel op hun weg had gelegen, op geen enkele wijze toegelicht welk belang van Fipardo met deze transactie gediend zou kunnen zijn. Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank er vanuit dat ook hier slechts is beoogd (de waarde van) deze vennootschappen in het kader van de tussen [CC] en [D] bestaande geschil buiten de macht van [CC] en Wilhelmina te brengen en de door [A] en [B] als bestuurder te dienen belangen van Fipardo daaraan ondergeschikt zijn gemaakt.
5.4.4. Dit is vervolgens eveneens het geval met betrekking tot de overdracht van de [C]MTN-cliëntvennootschappen. Gesteld noch gebleken is dat [A] en [B] in hun hoedanigheid van bestuurders van [C]MTN op enig moment hebben getracht om - in het belang van het behoud van de door [C]MTN gedreven onderneming - de door [D] geïnitieerde uittocht van cliëntvennootschappen te voorkomen. Integendeel, uit de in zoverre onbetwist gebleven inhoud van de onder 2.26 en 2.29 geciteerde e-mail blijkt veeleer dat in ieder geval [A] daaraan actief heeft bijgedragen. Verder moet het op grond van de in zoverre onbetwist gebleven inhoud van het verslag van [O] en de brief van [Q] ervoor worden gehouden dat [A] en [B] niet hebben voldaan aan de op hen als bestuurders van [C]MTN rustende verplichting een zodanige administratie te voeren en de daarbij behorende bescheiden en gegevensdragers te bewaren, dat de verplichtingen van [C]MTN daaruit konden worden gekend. Ook hier geldt dat [A] en [B] door kritiekloos uitvoering te geven aan de door [D] geïnitieerde uittocht van cliëntvennootschappen, diens persoonlijke belangen hebben laten prevaleren boven het belang van de door hen bestuurde vennootschap bij continuering van de door haar gedreven onderneming.
5.4.5. [A] en [B] hebben tot hun verweer nog aangevoerd dat zij zich feitelijk in een aan [D] ondergeschikte positie bevonden, waarmee zij betogen dat hun handelen niet aan hen kan worden toegerekend. Nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat sprake was van een juridische gezagsverhouding tussen [D] enerzijds en [A] en [B] anderzijds, geldt dat een dergelijke gezagsverhouding [A] en [B] niet ontslaat van de op hen als bestuurder rustende verantwoordelijkheid zich bij hun handelen primair te laten leiden door het belang van de door hen bestuurde vennootschap en niet door dat van [D].
5.4.6. [A] heeft verder nog aangevoerd dat hij ten tijde van het op 12 augustus 2005 door het bestuur van [C]MH genomen besluit op vakantie was en dat hem dienaangaande dus geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. De afwezigheid van [A] bij de desbetreffende bestuursvergadering disculpeert hem evenwel niet. Allereerst geldt dat hij zich daar heeft laten vertegenwoordigen en dat hij ook verantwoordelijk is voor de op die wijze mede in zijn naam genomen besluiten. Verder moet worden aangenomen dat [A] na zijn vakantie op de hoogte is gebracht van de situatie waarin [C]MH zich bevond. Niet is gebleken dat [A] toen heeft getracht de situatie te veranderen. Integendeel, [A] heeft vervolgens ook meegewerkt aan de verkoop van de Fipardo-vennootschappen op de wijze zoals hiervoor beschreven.
5.4.7. De conclusie kan op basis van het voorgaande, mede bezien in het licht van hetgeen hiervoor onder 4.4.1 en verder is overwogen, slechts zijn dat [A] en [B] ter zake van de verkoop en overdracht van de aandelen in de [C]MH- en Fipardo-vennootschappen, en de overdracht van de [C]MTN-cliëntvennootschappen - in feite de gehele ondernemingen van [C]MH, Fipardo en [C]MTN - aan (deels) door [D] beheerste rechtspersonen jegens [C]MH, Fipardo en [C]MTN toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de behoorlijke vervulling van de aan hen als (middellijk) bestuurders opgedragen taken. Daarvan kan hen, met name gelet op de voorwaarden waarop en de omstandigheden waaronder deze verkoop en overdracht telkens hebben plaatsvonden en het daarmee beoogde doel, een ernstig verwijt worden gemaakt, zodat [A] en [B] aansprakelijk zijn voor de dientengevolge door [C]MH, Fipardo en [C]MTN geleden schade.
5.5. Vervolgens is aan de orde of, zoals [C]MH, [C]MTN en Fipardo betogen, [D] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door als feitelijk beleidsbepaler de verkoop en overdracht van de aandelen in de [C]MH- en Fipardo-vennootschappen en de overdracht van de [C]MTN-cliëntvennootschappen te bewerkstelligen.
De rechtbank stelt daarbij allereerst vast dat [D] - zoals hij ook zelf stelt - moet worden beschouwd als de feitelijk beleidsbepaler bij de verschillende [C]-vennootschappen. [D] heeft bij conclusie van antwoord immers aangevoerd dat de vennootschappen feitelijk al lange tijd door hem werden gerund. Dit wordt ook door [A] en [B] bevestigd, waar zij aanvoeren dat zij niet zelf besluiten namen, maar slechts de besluiten uitvoerden die door ([CC] en) [D] werden genomen.
5.5.1. De rechtbank is op gronden als hiervoor onder 4.4.1. e.v. overwogen van oordeel dat [D] aldus als feitelijk beleidsbepaler de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de [C]MH- en de Fipardo-vennootschappen zijn verkocht en overgedragen heeft geïnitieerd en bepaald. Hij heeft zich daarbij uitsluitend laten leiden door zijn eigen belangen in het kader van het door hem met [CC] gevoerde “vennootschappelijk gevecht”.
Dit heeft ertoe geleid dat de [C]MH- en Fipardo-vennootschappen en daarmee de volledige onderneming van [C]MH zijn verkocht en geleverd aan door [D] gecontroleerde rechtspersonen, zonder dat daar enige relevante compensatie of zekerheid tegenover stond.
Daarbij heeft [D] op geen enkele wijze het belang van deze vennootschappen en haar crediteuren in acht genomen, terwijl dit van hem, ook in zijn hoedanigheid van feitelijk beleidsbepaler, wel mocht worden verwacht. Integendeel, [D] heeft, in het kader van zijn conflict met [CC], willens en wetens, en met het oogmerk zichzelf te bevoordelen, zijn bepalende invloed op het beleid van [C]MH en Fipardo aangewend teneinde de [C]MH- en Fipardo-vennootschappen en de daarin vertegenwoordigde waarde buiten de macht van [CC] en Wilhelmina te brengen en daarmee bewust de belangen van die vennootschappen geschaad. Dat, zoals [D] aanvoert, door de Stichting voor de Fipardo-vennootschappen inmiddels EUR 100.000,-- aan Fipardo is voldaan, doet aan het karakter van de door hem geïnitieerde transacties niet af, alleen al nu deze betaling eerst op 13 februari 2008, dat wil zeggen na aanvang van de onderhavige procedures heeft plaatsgevonden.
5.5.2. Verder heeft [D], blijkens de hiervoor genoemde e-mails, een belangrijke sturende invloed gehad op de overgang van cliëntvennootschappen naar andere trustkantoren, waarbij hij de opzet had de door [C]MTN verrichte werkzaamheden over te hevelen naar bevriende trustkantoren, voordat de aandelen als consequentie van de beschikking van de Ondernemingskamer zouden worden teruggeleverd. Daarbij heeft [D] actief bewerkstelligd dat cliënten van [C]MTN overgingen naar andere trustkantoren, zoals ook de Ondernemingskamer heeft geconstateerd en ook daarmee de belangen van [C]MTN bewust geschaad, teneinde [CC] dwars te zitten. Dat, zoals [D] aanvoert, de overgang van de cliëntvennootschappen het uitsluitend gevolg zou zijn geweest van hun wens van trustkantoor te wisselen, overtuigt tegen de achtergrond van de in zoverre onbetwist gebleven inhoud van de geciteerde e-mails en het verslag van [O], niet.
5.5.3. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [D] jegens [C]MH, Fipardo en [C]MTN onrechtmatig, want in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, heeft gehandeld en dat hem dat kan worden toegerekend. [D] is om die reden aansprakelijk voor de dientengevolge door [C]MH, Fipardo en [C]MTN geleden schade.
5.6. De omstandigheid dat [A] en [B] in samenwerking met de feitelijk beleidsbepaler [D] hebben gehandeld en zij aldus gezamenlijk de door [C]MH, Fipardo en [C]MTN geleden schade hebben veroorzaakt, vormt grond [D], [A] en [B] daarvoor hoofdelijk aansprakelijk te achten.
6. In de zaak 06-046
6.1. Wilhelmina legt in het licht van de hiervoor onder 2. genoemde vaststaande feiten aan haar vorderingen ten grondslag dat [A] en [B] in hun hoedanigheid van bestuurders van [C]MH onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door de [C]MH-vennootschappen praktisch om niet aan Caute Ltd. te verkopen, waardoor Wilhelmina thans voor terugbetaling van haar vordering op [C]MH geen verhaalsmogelijkheden meer vindt. Wilhelmina acht [A] en [B] aansprakelijk voor de dientengevolge door haar geleden schade die zij begroot op de omvang van het thans onverhaalbare deel van de lening, te weten EUR 1.694.888,00 vermeerderd met de contractuele rente vanaf
1 januari 2005.
6.2. [A] en [B] hebben de vordering gemotiveerd betwist en daartoe allereerst aangevoerd dat de vordering van Wilhelmina uit hoofde van de lening ten tijde van de verkoop en levering van de aandelen in de [C]MH-vennootschappen niet opeisbaar was omdat deze was achtergesteld bij de lening van ING. De rechtbank volgt hen daarin niet. Uit de onder 2.8 genoemde achterstellingsakte volgt dat de vordering van Wilhelmina opeisbaar is, als – kort gezegd – Fipardo, [C]CDG, [C]MTN en [C]MH aan hun verplichtingen jegens ING hebben voldaan. Gesteld noch gebleken is dat deze vennootschappen op 15 augustus 2005 niet aan hun verplichtingen jegens ING hadden voldaan, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de achterstellingsakte niet aan opeisbaarheid in de weg stond.
6.2.1. Verder is van belang dat de overeenkomst van geldlening bepaalt dat de lening opeisbaar wordt bij vervreemding van de door [C]MH gehouden aandelen in (één van) haar directe of indirecte dochtervennootschappen. Dit betekent dat met de verkoop van de [C]MH-vennootschappen de lening opeisbaar werd. Dat [CC] goedkeuring voor de verkoop van de [C]MH-vennootschappen zou hebben gegeven, daargelaten dat de beweerde toestemming niet de verkoop op de uiteindelijk uitgevoerde wijze betrof, verandert dit niet. Uit die goedkeuring kan niet worden afgeleid dat [CC] namens Wilhelmina afstand deed van haar vorderingsrecht of ermee instemde dat de lening, anders dan uitdrukkelijk was afgesproken, niet opeisbaar zou worden. Anders dan [A] en [B] betogen is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook niet onaanvaardbaar dat Wilhelmina terugbetaling van de lening heeft gevorderd. In het licht van de aanstaande verkoop van de [C]MH-vennootschappen liep Wilhelmina immers het niet onaanzienlijke risico dat zij haar vordering nadien niet meer zou kunnen verhalen, hetgeen ook het geval bleek te zijn.
6.2.2. Vervolgens is aan de orde of [A] en [B], door in hun hoedanigheid van bestuurders uitvoering te geven aan de verkoop en levering van de [C]MH-vennootschappen aan Caute Ltd., jegens Wilhelmina onrechtmatig hebben gehandeld.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering, zoals hier door Wilhelmina gesteld, naast de aansprakelijkheid van de vennootschap ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als maatstaf geldt in de onder (i) bedoelde gevallen of de betrokken bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, en in de onder (ii) bedoelde gevallen of het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt (Hoge Raad, 8 december 2006, NJ 2006, 659).
6.2.3. [A] en [B] hebben in dat kader allereerst aangevoerd dat aan hen ter zake van de verkoop van de aandelen in de [C]MH-vennootschappen geen verwijt kan worden gemaakt, omdat het daartoe strekkende aandeelhoudersbesluit slechts als voorwaarde kende dat de verkoopprijs zo hoog mogelijk diende te zijn en dat zij conform dit besluit hebben gehandeld. Dit verweer faalt.
Zoals hiervoor onder 5.4 e.v. overwogen, moet als vaststaand worden aangenomen dat [A] en [B] bij die verkoop en overdracht ten onrechte geen uitvoering hebben gegeven aan het tussen [CC] en [D] afgesproken en bij [A] en [B] bekende uitgangspunt dat de opbrengst van de verkoop zou worden aangewend ter aflossing van de schuld aan Wilhelmina. Daarnaast hebben de verkoop en de overdracht van de [C]MH-vennootschappen plaatsgevonden zonder de daarvoor ingevolge artikel 16 lid 6 aanhef en onder c van de statuten van [C]MH vereiste voorafgaande goedkeuring van haar AvA, terwijl ook de voor het schuldig blijven van de kooprijs door Caute Ltd. op grond van artikel 16 lid 6 aanhef en onder g vereiste goedkeuring door de AvA ontbrak.
Verder geldt dat de wijze van verkoop en overdracht waarbij door [A] en [B] ten behoeve van Wilhelmina of [C]MH geen enkele zekerheid tot betaling van de koopprijs is bedongen, niet in het belang is geweest van de vennootschap en haar schuldeisers, maar veeleer heeft gediend tot verwezenlijking van het door [D] beoogde doel de [C]MH-vennootschappen en de daarin vertegenwoordigde waarde buiten de macht van [CC] en Wilhelmina te brengen.
6.3. Het voorgaande leidt, mede bezien in het licht van hetgeen hiervoor onder 4.4.1. e.v. is overwogen, tot de slotsom dat [A] en [B], wetende van de afspraken tussen [CC] en [D] over de aflossing van de schuld aan Wilhelmina, in strijd met de statuten, willens en wetens uitvoering hebben gegeven aan de overdracht van de [C]MH-vennootschappen aan een door [D] gecontroleerde rechtspersoon, zonder dat daar enige relevante compensatie of zekerheid tegenover stond, teneinde het Wilhelmina onmogelijk te maken haar vordering op [C]MH te verhalen. Daarbij komt dat [A] en [B], in hun hoedanigheid van indirect bestuurders van Fipardo, vervolgens wederom tegen schuldig blijven van de koopprijs, hebben meegewerkt aan de verkoop van de Fipardo-vennootschappen aan de Stichting, waardoor het op de door [C]MH gehouden aandelen in Fipardo ten behoeve van Wilhelmina gevestigde pandrecht feitelijk geen waarde meer had. Ten slotte hebben zij als bestuurders van [C]MTN ook meegewerkt aan de overdracht van het grootste deel van de onderneming van [C]MTN, waardoor het pandrecht van Wilhelmina op de aandelen in deze vennootschap werd uitgehold.
Aldus hebben [A] en [B], in samenspraak met of onder leiding van [D], bewerkstelligd dat [C]MH haar verplichtingen jegens Wilhelmina niet nakomt en daarvoor thans vooralsnog ook geen verhaal meer biedt en voorts, dat de zekerheden waarover Wilhelmina beschikte (goeddeels) hun waarde verloren. Daarvan kan aan hen persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt, nu zij de schadelijke gevolgen voor Wilhelmina moeten hebben voorzien en zelfs gewild. Van enig belang van de door hen bestuurde vennootschappen bij de genoemde transacties is immers niet gebleken, zodat moet worden aangenomen dat het handelen uitsluitend was gericht op bevoordeling van [D] ten koste van Wilhelmina en [CC]. [A] en [B] zijn om die reden aansprakelijk voor de dientengevolge door Wilhelmina geleden schade, bestaande uit het op [C]MH niet verhaalbare deel van haar vordering uit hoofde van de lening.
7. In de zaak 08-484
7.1. Wilhelmina legt aan haar vordering tot teruglevering van de aandelen aan Fipardo ten grondslag dat de rechtshandelingen tot verkoop en levering van de Fipardo-vennootschappen jegens haar onrechtmatig zijn en op de voet van artikel 3:45 BW als Paulianeus vernietigbaar zijn. Daarnaast voert zij aan dat een op grond van artikel 16, lid 6 onder c van de statuten van Fipardo voor de verkoop vereist besluit van de AvA heeft ontbroken, zodat geen geldige levering heeft plaatsgevonden.
7.2. Fipardo heeft, na de teruglevering van de aandelen in haar kapitaal aan [C]MH, meegedeeld geen redenen te zien de vordering van Wilhelmina te weerspreken. De Stichting heeft de vordering gemotiveerd betwist en daartoe allereerst een kopie van notulen van een op 11 september 2005 gehouden algemene vergadering van aandeelhouders van Fipardo overgelegd, waarin is opgenomen dat de AvA instemt met de verkoop en overdracht van de door Fipardo gehouden aandelen in de Fipardo-vennootschappen. Wilhelmina heeft hiertegenover nog wel gesteld dat deze notulen zouden zijn geantedateerd, doch zij heeft haar stelling verder niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd en evenmin een ter zake dienend bewijsaanbod gedaan, zodat zij daarin niet kan worden gevolgd.
7.2.1. De Stichting heeft vervolgens aangevoerd dat niet aan de vereisten voor toewijzing van een vordering op grond van artikel 3:45 BW is voldaan. Dit verweer slaagt. Wat er verder ook zij van de diverse in dat kader aangevoerde gronden, moet met de Stichting worden vastgesteld dat Wilhelmina, anders dan zij betoogt, uit hoofde van haar pandrecht op de aandelen in Fipardo geen schuldeiser is van Fipardo als bedoeld in artikel 3:45 BW. De vernietiging van de rechtshandelingen tot verkoop en levering van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen kan ingevolge het bepaalde in artikel 3:50 BW dan ook niet door haar op die grond worden ingeroepen. Dit geldt ook voor zover Wilhelmina de vernietiging heeft willen inroepen wegens misbruik van omstandigheden, nu Wilhelmina geen partij is bij de overeenkomst tot verkoop en levering van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen en de vernietigingsgrond van artikel 3:44 BW dus niet in haar belang bestaat.
7.2.2. Voor zover Wilhelmina zich ter zake van de vernietiging ook in deze zaak op het in de zaak met nummer 08-516 te bespreken tegenstrijdig belang heeft willen beroepen, geldt hetgeen aldaar wordt overwogen, alsook dat een daartoe strekkende vordering niet toekomt aan een bij de desbetreffende rechtshandeling niet betrokken derde.
7.2.3. Wilhelmina heeft ter gelegenheid van het pleidooi nog aangevoerd dat de verkoop van de Fipardo-vennootschappen aan de Stichting jegens haar onrechtmatig is en aanspraak gemaakt op vergoeding van de dientengevolge geleden schade in de vorm van teruglevering van die aandelen door de Stichting aan Fipardo. De rechtbank is van oordeel dat, wat er verder ook zij van de juistheid van Wilhelmina’s stellingen, haar vordering ook op deze grond niet voor toewijzing vatbaar is. De Stichting heeft zich bij conclusie van antwoord in de zaak 08-516, onder punt 85, en ook nadien steeds bereid verklaard de door haar gehouden aandelen in de Fipardo-vennootschappen aan Fipardo terug te leveren. Zij heeft dit aanbod ten aanzien van alle zaken herhaald ter pleidooizitting. Wilhelmina noch Fipardo, vertegenwoordigd door [CC], hebben dit aanbod willen aanvaarden. Onder deze omstandigheden valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien welk rechtens te respecteren belang desondanks nog gediend zou kunnen zijn met toewijzing van de vordering tot teruglevering van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen.
7.3. Het voorgaande leidt tot slotsom dat de vorderingen van Wilhelmina zullen worden
afgewezen. Wilhelmina zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van de Stichting begroot op:
- vast recht 254,00
- salaris advocaat 1.808,00 (4 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.062,00
De kosten aan de zijde van Fipardo, die zich steeds heeft gerefereerd, worden begroot op nihil.
8. In de zaak 08-516
8.1. [C]MH en Fipardo leggen, net als Wilhelmina in de zaak met nummer 08-484, aan hun vordering jegens de Stichting tot teruglevering van de aandelen aan Fipardo ten grondslag dat een op grond van artikel 16, lid 6 onder c van de statuten voor de verkoop vereist besluit van de AvA heeft ontbroken, zodat geen geldige levering heeft plaatsgevonden. Dit kan op gronden als hiervoor ten aanzien van Wilhelmina overwogen ook [C]MH en Fipardo niet baten. Voor zover zij hun vordering eveneens hebben willen doen stoelen op het bepaalde in artikel 3:45 BW geldt dat aan hen, net als Wilhelmina, daarop geen beroep toekomt nu zij geen schuldeisers van Fipardo zijn.
8.1.1. [C]MH en Fipardo hebben vervolgens gesteld dat [A] en [B] een tegenstrijdig belang hadden bij de verkoop van de Fipardo-vennootschappen nu zij ten tijde van de levering tevens bestuurders van de Stichting waren. Om die reden had de vennootschap, op grond van de statuten, bij de overeenkomst vertegenwoordigd moeten worden door [CC], die commissaris van Fipardo was.
[C]MH en Fipardo gaan met hun stelling ten onrechte eraan voorbij dat de statuten van Fipardo in deze situatie voorzien. De statuten bepalen dat vertegenwoordiging door de commissaris vereist is indien één of meer directeuren in privé een overeenkomst sluiten met de vennootschap of in privé een procedure tegen de vennootschap voeren. Indien één of meer directeuren op andere wijze een belang hebben dat strijdig is met het belang van de vennootschap blijven de directeuren en de directie tot vertegenwoordiging bevoegd, aldus artikel 18 van de statuten van Fipardo. Aangezien [A] en [B] ter zake van de verkoop en de levering van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen aan de Stichting niet in privé met Fipardo contracteerden, maar namens de Stichting, waren zij op grond van de statuten bevoegd Fipardo daarbij te vertegenwoordigen.
8.1.2. Met betrekking tot het beroep op misbruik van omstandigheden overweegt de rechtbank dat [C]MH en Fipardo onvoldoende hebben gesteld welke de bijzondere omstandigheden zijn waardoor Fipardo zou zijn bewogen tot het aangaan van de overeenkomst en die de Stichting ervan hadden moeten weerhouden het tot stand komen van de verkoop te bevorderen. Het komt de rechtbank voor dat Fipardo willens en wetens de overeenkomst tot levering en overdracht van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen met de Stichting heeft gesloten en dat zij zich daarbij ten volle bewust was van de omstandigheden waaronder dit gebeurde en het doel dat zij daarmee beoogde te dienen. Van enig wilsgebrek is dan ook geen sprake. Dat het opvolgend bestuur van Fipardo het nu met het destijds genomen besluit niet eens is, maakt dat achteraf niet anders.
8.1.3. Overigens geldt ook hier dat de Stichting zich al bij conclusie van antwoord, onder punt 85, en ook nadien bereid heeft verklaard de aandelen in de Fipardo-vennootschappen aan Fipardo terug te leveren. Zij heeft dit aanbod ter pleidooizitting herhaald. [C]MH noch Fipardo, beide vertegenwoordigd door [CC], hebben dit aanbod willen aanvaarden, zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien welk rechtens te respecteren belang nog gediend zou kunnen zijn met toewijzing van de vordering tot teruglevering van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
8.2. [C]MH en Fipardo vorderen verder de Stichting en Global hoofdelijk te veroordelen tot schadevergoeding. Zij voeren daartoe allereerst aan dat de Stichting onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, althans ten koste van hen ongerechtvaardigd is verrijkt, doordat zij heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de koop van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen en de wijze waarop de verkrijging van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen heeft plaatsgevonden.
8.2.1. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [A] en [B] bij de verkoop van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen optraden als indirect bestuurders van Fipardo en dat zij op dat moment tevens gezamenlijk het bestuur van de Stichting vormden en [A] de Stichting ook bij het aangaan de overeenkomst vertegenwoordigde. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de Stichting, in de persoon van haar bestuurders, op de hoogte was van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder eerder de [C]MH-vennootschappen aan Caute Ltd. waren verkocht. Dit brengt verder mee dat ook de Stichting zich ervan bewust moet zijn geweest dat de transactie waaraan zij meewerkte door [D] werd geïnitieerd in het kader van zijn “vennootschappelijk gevecht” met [CC] en dat deze transactie uitsluitend ten doel had de Fipardo-vennootschappen en de daarin vertegenwoordigde waarde buiten de invloedsfeer van [C]MH te plaatsen en daarmee buiten de macht van [CC] en Wilhelmina te brengen. Door onder deze omstandigheden mee te werken aan de verkoop en levering van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen waarbij de Stichting slechts erkende de koopprijs schuldig te zijn en waarbij geen zekerheden werden gesteld, heeft de Stichting jegens Fipardo en [C]MH onrechtmatig, want in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, gehandeld, zodat zij, nu dat handelen haar kan worden toegerekend, gehouden is de dientengevolge door [C]MH en Fipardo geleden schade te vergoeden.
8.2.2. Ten aanzien van Global hebben [C]MH en Fipardo aangevoerd dat Global in feite economisch eigenaar zou zijn geworden van de voorheen door de Fipardo-vennootschappen gedreven ondernemingen en aldus onrechtmatig profiteert van de onrechtmatige verkrijging van de Fipardo-vennootschappen door de Stichting.
[C]MH en Fipardo hebben evenwel tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Global, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit de juistheid van hun stelling zou kunnen volgen. De vordering zal in zoverre reeds bij gebreke van een voldoende draagkrachtige feitelijke grondslag worden afgewezen. [C]MH en Fipardo zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van Global, op basis van halve punten, begroot op:
- vast recht 00,00
- salaris advocaat 904,00 (4 punten x 0,5 x tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 904,00
9. Schade
9.1. Uit hetgeen hiervoor in de zaken met nummers 08-1573, 06-046 en 08-516 is overwogen volgt dat [D], [A] en [B] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [C]MH, [C]MTN en Fipardo, als gevolg van de overdracht van de aandelen in de [C]MH- en Fipardo-vennootschappen en de [C]MTN-cliëntvennootschappen geleden schade. [A] en [B] zijn tevens aansprakelijk voor de door Wilhelmina geleden schade, bestaande uit het als gevolg van die overdracht op [C]MH niet verhaalbare deel van haar vordering uit hoofde van de lening. Ten slotte is de Stichting jegens Fipardo en [C]MH aansprakelijk voor de door hen als gevolg van de overdracht van de Fipardo-vennootschappen geleden schade.
9.2. Tegen de door [C]MH, [C]MTN, Fipardo en Wilhelmina gevorderde schadevergoeding is telkens aangevoerd dat [CC] met de vele aanhangig gemaakte procedures de diverse werkmaatschappijen heeft kapot geprocedeerd en ook op andere manieren destructief heeft gehandeld. Zijn aandeel in het ontstaan van de schade aan de voorheen door de [C]-groep gedreven ondernemingen is daarmee volgens elk van gedaagden zo groot dat deze schade voor rekening van [C]MH, [C]MTN, Fipardo en Wilhelmina dient te blijven.
Hierin worden zij niet gevolgd. Allereerst geldt dat onvoldoende is toegelicht waarom eventueel aan [CC] in persoon te verwijten gedragingen aan [C]MH, [C]MTN, Fipardo en Wilhelmina kunnen worden toegerekend. Ook overigens volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen dat [CC], althans [C]MH, [C]MTN, Fipardo en Wilhelmina, zich terecht teweer hebben gesteld tegen de door [D] geïnitieerde constellatie van onrechtmatige gedragingen. Daarbij is gesteld noch gebleken dat de schadelijke gevolgen daarvan op andere wijze dan in rechte hadden kunnen worden geredresseerd. Met name is niet gebleken dat [D], [A], [B] of de Stichting op enig moment bereid zijn geweest om in onderling overleg met eisers en [CC] tot een minnelijke regeling te komen teneinde de tussen partijen ontstane impasse te doorbreken en verdere procedures te voorkomen. Onder deze omstandigheden weegt de ernst van het verwijt dat in dat kader wellicht aan [CC] kan worden gemaakt niet op tegen de ernst van de gemaakte fouten van [D], [A], [B] en de Stichting, zodat ook om die reden geen aanleiding bestaat een deel van de schade voor rekening van [C]MH, [C]MTN, Fipardo en Wilhelmina te laten.
9.3. De rechtbank zal hierna per zaak nader ingaan op de aard en omvang van de te vergoeden schade.
9.4. Desgevraagd heeft Mr. Schoute ter gelegenheid van het pleidooi namens [C]MH en [C]MTN verklaard dat het geheel van de schade van voornoemde vennootschappen en van Fipardo aan [C]MH dient te worden vergoed. Mr. [P] heeft zich hier namens Fipardo bij aangesloten. Gedaagden hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt. De rechtbank zal mr. Schoute daarin dan ook volgen. Dit brengt mee dat met de vergoeding van de door [C]MH geleden schade ook de door [C]MTN en Fipardo geleden schade geacht moet worden te zijn vergoed en deze geen voldoende belang meer hebben bij een ook jegens hen uit te spreken zelfstandige veroordeling tot schadevergoeding door [D], [A] en [B].
9.5. Zowel [A] en [B], als [D] hebben betwist dat causaal verband bestaat tussen hun handelen en de thans nog door [C]MH gevorderde schade. [A] en [B] hebben hun verweer op dit punt echter niet nader onderbouwd, zodat hieraan reeds daarom moet worden voorbijgegaan. [D] heeft ter onderbouwing van zijn verweer aangevoerd dat Caute Ltd. op 4 oktober 2007 de aandelen in de [C]MH-vennootschappen aan [C]MH heeft teruggeleverd, zodat zij op dat moment nog over haar activa (bestaande uit cliëntendossiers) beschikte. Daarmee verliest hij echter uit het oog dat niet alleen de verkoop van de aandelen, maar ook het initiëren van de overdracht van de cliënten van [C]MTN naar andere trustkantoren maakt dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [C]MH. Het is immers de uittocht van de cliënten die ervoor heeft gezorgd dat [C]MH ook na teruglevering van de aandelen van [C]MTN met lege handen achterbleef. Dit verweer faalt dan ook.
9.6. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat de door [C]MH als gevolg van het handelen van [D], [A] en [B] geleden schade uit de koopsom die Caute Ltd. aan [C]MH verschuldigd is doch niet voldoet ad EUR 2.080.000,--, vermeerderd met rente doch verminderd met de huidige waarde van de teruggeleverde aandelen in de [C]MH-vennootschappen. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt:
1. De aandelen in BA zijn nog niet teruggeleverd. De huidige waarde daarvan is derhalve niet relevant: zij strekt niet in mindering op de schade.
2. De aandelen in [C]MA zijn wel teruggeleverd. De huidige waarde van deze aandelen dient derhalve te worden bepaald en strekt in mindering op de schade. [C]MH heeft weliswaar gesteld dat [C]MA thans een lege vennootschap is en daaraan thans geen waarde meer kan worden toegekend; de juistheid van deze stelling is in het licht van de betwisting daarvan vooralsnog niet komen vast te staan.
3. De aandelen in [C]MTN zijn inmiddels teruggeleverd. Ook daarvan dient derhalve de huidige waarde te worden bepaald.
4. De aandelen in Fipardo zijn weliswaar teruggeleverd, doch Fipardo was op dat moment (en is nog steeds) een lege huls, met alleen een vordering op de Stichting tot betaling van de koopprijs voor de aandelen in de Fipardo-vennootschappen. Van deze koopprijs, groot EUR 180.000,00 heeft de Stichting op 13 februari 2008 een bedrag van EUR 100.000,-- aan Fipardo voldaan. Voor de bepaling van de huidige waarde van Fipardo is de inbaarheid van de vordering van Fipardo op de Stichting derhalve cruciaal. De rechtbank kiest voor de volgende benadering.
[C]MH heeft onvoldoende toegelicht dat zij per saldo schade lijdt als gevolg van de verkoop van Fipardo en de daarop gevolgde verkoop van de Fipardo-vennootschappen indien Fipardo door de Stichting zou worden gebracht in de situatie alsof de Stichting de koopprijs van EUR 180.000,-- direct, dus op 11 september 2005, volledig aan Fipardo had voldaan. [CC] en [D] hadden namelijk zelf in het kader van hun exitgesprekken de verkoopprijs van Fipardo op EUR 180.000,-- bepaald en gesteld noch gebleken is dat Fipardo andere activa of passiva bezat dan haar deelnemingen in de Fipardo-vennootschappen. Indien dit bedrag thans door de Stichting aan Fipardo wordt betaald, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 11 september 2005 – tot welke betaling de Stichting, naar hierna nog zal blijken, in de zaak 08-516 ook zal worden veroordeeld –, wordt [C]MH min of meer gebracht in de positie alsof zij de koopprijs voor Fipardo direct van Caute Ltd. had ontvangen. Indien en voor zover de Stichting aan de veroordeling in de zaak 08-516 zal voldoen, kan van schade van [C]MH op dit punt derhalve geen sprake zijn. Zolang de Stichting aan deze veroordeling nog niet (volledig) heeft voldaan, zijn [D], [A] en [B] hoofdelijk aansprakelijk jegens [C]MH tot betaling van de bedragen waartoe de Stichting jegens Fipardo zal worden veroordeeld.
5. Het 51%-belang dat [C]MH had in Cofimo is weliswaar nog niet teruggeleverd door Caute Ltd.; bij pleidooi is gebleken dat hierover wel overeenstemming tussen partijen is bereikt en voorts, dat dit belang door [C]MH direct zal worden doorverkocht aan derden voor EUR 750.000,--. De rechtbank zal er vooralsnog van uitgaan dat deze afspraken zullen worden uitgevoerd en ziet daarin aanleiding het genoemde bedrag van EUR 750.000,-- in mindering te brengen op de schade. [C]MH heeft nog aangevoerd dat zij rente heeft moeten missen en kosten, onder meer voor een gerechtelijke procedure in Monaco, heeft moeten maken alvorens zij deze afspraken kon komen. De rentecomponent is in de berekening van de rechtbank al verdisconteerd door het hierboven genoemde uitgangspunt dat de schade bestaat uit de overeengekomen doch niet betaalde koopprijs van EUR 2.080.000,-- vermeerderd met rente en verminderd met de huidige waarde van de teruggeleverde aandelen. Over de kosten zal [C]MH zich bij de hierna nog te noemen akte kunnen uitlaten.
9.6.1. De rechtbank heeft ter vaststelling van de schade, zoals hiervoor weergegeven, behoefte aan deskundige voorlichting. Zij is derhalve voornemens een deskundige te benoemen en hem de volgende vragen voor te leggen:
1. Wat is, uitgaande van de ter zake gebruikelijke wijze van waardering, de waarde van de aandelen in [C]MTN en [C]MA per heden?
2. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
9.7. De zaak zal naar de rol worden verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen, alsmede over de kosten als bedoeld in r.o. 9.6. onder 5.
9.8. Zoals de rechtbank hiervoor onder r.o. 6.3. en 9.1. heeft overwogen bestaat Wilhelmina’s schade uit het op [C]MH niet verhaalbare deel van haar vordering uit hoofde van de lening. De vraag of en zo ja in hoeverre die vordering van Wilhelmina niet kan worden verhaald is – zoals zijdens Wilhelmina ter zitting ook is erkend – (mede) afhankelijk van de vraag of en in hoeverre een veroordeling tot schadevergoeding in de zaak 08-1537 ten gunste van [C]MH zal worden uitgesproken en voldaan. Dit brengt mee dat bij deze stand van het geding het bestaan en de omvang van de aan Wilhelmina te vergoeden schade nog niet kan worden vastgesteld, zodat iedere verdere beslissing op dat punt thans zal worden aangehouden. Partijen zullen gelijktijdig met de voortzetting van de procedure in de zaak 08-1573 in de gelegenheid worden gesteld zich ook in deze zaak daaromtrent nader uit te laten.
9.9. [C]MH en Fipardo vorderen afgifte door de Stichting van alle activa van de Fipardo-vennootschappen, betaling door de Stichting van schadevergoeding op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 september 2005, en betaling van de niet danwel te laat ontvangen delen van de koopsom, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 11 september 2005 tot aan de dag der algehele voldoening. [C]MH en Fipardo hebben hun vordering ter terechtzitting aldus aangevuld, dat de vordering tot teruglevering van de aandelen tevens strekt tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad, anders dan in de vorm van een geldbedrag.
9.9.1. De rechtbank stelt vast dat bij volledige toewijzing van het aldus gevorderde Fipardo zowel de activa van de door haar verkochte Fipardo-vennootschappen als de daarvoor overeengekomen koopprijs zou ontvangen en aldus in een betere vermogenspositie zou worden gebracht dan waarin zij zonder de aan de Stichting verweten gedragingen zou hebben verkeerd. De vordering is dan ook niet onverkort toewijsbaar.
De rechtbank stelt voorts vast dat, zoals hiervoor in de zaak 08-1573 is overwogen, ook tussen partijen in dit geschil de waarde van de deelnemingen in de Fipardo-vennootschappen per 2005 op EUR 180.000,-- moet worden bepaald. Dit brengt mee dat de door Fipardo als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Stichting geleden schade met betaling van de volledige koopprijs, vermeerderd met de - in zoverre onbetwist gevorderde - wettelijke handelsrente vanaf 11 september 2005 geacht moet worden geheel te zijn vergoed. Met de betaling van deze bedragen aan Fipardo moet [C]MH als haar enig aandeelhouder worden geacht eveneens te zijn gecompenseerd, zodat zij geen zelfstandig belang meer heeft bij een veroordeling van de Stichting.
9.9.2. Met betrekking tot de vordering tot teruglevering van aandelen geldt ook hier, zoals ook onder r.o. 8.1.3. is geoordeeld, dat de Stichting zich al bij conclusie van antwoord, onder punt 85, en ook nadien bereid heeft verklaard de aandelen in de Fipardo-vennootschappen aan Fipardo terug te leveren. Zij heeft dit aanbod ter pleidooizitting herhaald. [C]MH noch Fipardo, beide vertegenwoordigd door [CC], hebben dit aanbod willen aanvaarden, zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien welk rechtens te respecteren belang nog gediend zou kunnen zijn met toewijzing van de vordering tot teruglevering van de aandelen in de Fipardo-vennootschappen. Deze vordering zal derhalve eveneens worden afgewezen.
9.9.3. Vast staat dat de Stichting op 13 februari 2008 alsnog EUR 100.000,-- aan Fipardo heeft voldaan. De rechtbank zal de Stichting derhalve veroordelen het restant ad EUR 80.000,-- aan Fipardo te voldoen, alsmede tot betaling van de wettelijke handelsrente vanaf 11 september 2005 over EUR 80.000,-- tot aan de dag der algehele voldoening en de wettelijke handelsrente over EUR 100.000,-- van 11 september 2005 tot 13 februari 2008.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. De Stichting zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van het incident en de kosten van het beslag, aan de zijde van [C]MH en Fipardo begroot op:
- dagvaarding 71,80
- overige explootkosten 942,14
- betaald vast recht 254,00
- salaris advocaat in het incident 452,00 (1 punt × tarief EUR 452,00)
- salaris advocaat beslagrekest 452,00 (1 punt × tarief EUR 452,00)
- salaris advocaat hoofdzaak 4.023,00 (4,5 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 6.194,94
10. De beslissingen
De rechtbank
in de zaken 08-1537 en 06-046
10.1. verwijst de zaak naar de rol van 16 december 2009 voor akte uitlating deskundige door Wilhelmina, [C]T c.s. en [D], [A] en [B];
10.2. houdt iedere verdere beslissing aan;
10.3. wijst de vorderingen af;
10.4. veroordeelt Wilhelmina in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op EUR 2.062,--;
10.5. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
10.6. veroordeelt de Stichting te betalen aan Fipardo EUR 80.000,-- (tachtigduizend euro) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 11 september 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
10.7. veroordeelt de Stichting te betalen aan Fipardo de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over EUR 100.000,-- (honderdduizend euro) vanaf
11 september 2005 tot 13 februari 2008;
10.8. veroordeelt De Stichting in de proceskosten, aan de zijde van [C]MH en Fipardo tot op heden begroot op EUR 6.194,94;
10.9. verklaart deze betalings- en kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
10.10. wijst het meer of anders gevorderde af;
10.11. veroordeelt [C]MH en Fipardo in de proceskosten, aan de zijde van Global tot op heden begroot op EUR 904,--;
10.12. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink, mr. A.P. Schoonbrood - Wessels en mr. M.R. Jöbsis en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2009.?