ECLI:NL:RBAMS:2017:7858

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
13/751641-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Italië

Op 26 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 27 juli 2017. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 28 september en 12 oktober 2017, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, en een tolk in de Italiaanse taal.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB onderzocht. Het EAB was uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten en betrof strafbare feiten die ook onder Nederlands recht konden worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kon plaatsvinden, omdat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, voldeden aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).

Een belangrijk aspect van de zaak was het verweer van de raadsman over de detentieomstandigheden in Italië, specifiek in Sicilië. De raadsman verwees naar rapporten van de Italiaanse organisatie Associazione Antigone, die stelden dat gedetineerden in Italië minder dan 3 m² persoonlijke ruimte zouden hebben. De officier van justitie betwistte deze claims en verwees naar een rapport van het CPT dat geen dergelijke omstandigheden bevestigde. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Italië.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. A.K. Glerum en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Smeets.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751641-17 (EAB 17)
RK-nummer: 17/4796
Datum uitspraak: 26 oktober 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 juli 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 november 2012 door de
Court of San Remo – Pretrial Investigation Judge(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedatum] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het [P.I.] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 september 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en voor bepaalde tijd aangehouden tot 12 oktober 2017 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de vragen die ter zitting zijn opgeworpen voor te leggen aan de Italiaanse autoriteiten en de antwoorden op de reeds gestelde vragen af te wachten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De behandeling van de vordering is voortgezet op 12 oktober 2017 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Italiaanse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
pre-trial custody in prison order, uitgevaardigd door de
Pre-Trial Investigation Judge in San Remo(Italië) op 19 mei 2012.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Italië strafbaar feiten.
Deze feiten (A en B) zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van een deel van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Feit A valt op deze lijst onder nummer 9, te weten:
witwassen van opbrengsten van misdrijven
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Alleen als er sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is. Bovendien kan het feit ook naar Nederlands recht als witwassen worden gekwalificeerd.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit B niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit B levert naar Nederlands recht op:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
en/of
witwassen.

5.Detentieomstandigheden Italië

Standpunt van de raadsman.
De raadsman heeft onder verwijzing naar een (niet-vertaald) rapport van de Italiaanse organisatie
Associazione Antigone(hierna: Antigone) en een krantenbericht dat ziet op een (niet-overgelegde) uitspraak van de Rechtbank van Agrigento betoogd dat er in Italië, en dan met name in Sicilië waarheen de opgeëiste persoon wordt overgeleverd, sprake is van een situatie die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (en het daarmee overeenkomende artikel 3 van het EVRM), nu er gevangenissen zijn waarin de gedetineerden over minder dan 3 m²
personal spacebeschikken. Uit deze informatie blijkt dat de gebreken in de detentieomstandigheden in Italië structureel zijn.
Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer. Volgens de officier van justitie is Antigone een niet onpartijdige organisatie, wellicht gelieerd aan de advocatuur, en is niet bekend hoe zij tot haar cijfers komt. De officier van justitie acht het voorts van belang dat het CPT ook heeft kennis genomen van de informatie van Antigone, maar in haar rapport van 8 september 2017 niet heeft geconstateerd dat gedetineerden beschikken over minder dan 3 m²
personal space. Op 9 oktober 2017 hebben de Italiaanse autoriteiten bovendien bevestigd in een schrijven van het Ministerie van Justitie, afdeling penitentiaire administratie dat van die situatie geen sprake is.
Oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de gestelde slechte detentieomstandigheden in Italië, en dan met name Sicilië, overweegt de rechtbank het volgende.
Op 5 april 2016 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 ([naam]) en C-659/15 PPU (Robert Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198) geoordeeld over de wijze waarop getoetst moet worden of detentieomstandigheden in het land van de uitvaardigende lidstaat leiden tot de conclusie dat de opgeëiste persoon in geval van overlevering zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest.
Hierbij dient de rechtbank eerst te onderzoeken of zij bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Hiertoe dient de rechtbank zich ingevolge genoemd arrest van het Hof van Justitie te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM), uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat, alsook uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren.
Bij beslissing van 28 september 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de informatie van Antigone bij het onderzoek naar de detentieomstandigheden en de mogelijkheid van een onmenselijke of vernederende behandeling dient te worden betrokken. Zij heeft daarbij overwogen dat de beschikbare informatie (vooralsnog) niet tot de conclusie rechtvaardigt dat gedetineerden in Italiaanse gevangenissen in het algemeen een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling lopen, laat staan dat voor de opgeëiste persoon in geval van overlevering een dergelijk reëel gevaar bestaat. De informatie vormde voor de rechtbank wel aanleiding om ambtshalve nader te onderzoeken of zich een reëel gevaar voor doet (vgl. Rb. Amsterdam 1 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:5472). De officier van justitie is daarom in de gelegenheid gesteld om de bevindingen van Antigone voor te leggen aan de Italiaanse autoriteiten.
Op 2 oktober 2017 is via het Ministerie van Buitenlandse Zaken de volgende vraag aan de Italiaanse autoriteiten voorgelegd:
“(…)
Tijdens de behandeling overhandigde de verdediging een Italiaans statistische rapport van de Italiaanse NGO Associazione Antigone uit 2017. (…) Uit het statistisch rapport zou mogelijk kunnen worden opgemaakt dat gedetineerde in een vijftal inrichtingen (…) mogelijk minder dan 3 m2 personal space in cellen hebben. De diagram van het statistisch rapport dat hierover gaat, heb ik hieronder ingevoegd (tekening diagram).
Graag zou ik de Italiaanse autoriteiten willen verzoeken te reageren op dit statistisch rapport ten aanzien van de beschikbaarheid van 3 m2 personal space in de cellen en ons hieromtrent nader te informeren.”
Het Italiaanse Ministerie van Justitie, afdeling Penitentiaire administratie, Algemene Directie Gedetineerden en Behandeling heeft bij brief van 9 oktober 2017 gereageerd met de mededeling dat
“er op dit moment in de Italiaanse penitentiaire inrichtingen geen enkele gedetineerde in kamers is geplaatst in ruimtes die kleiner zijn dan 3 m2.”
Op grond van de specifieke en gerichte vraagstelling van het Openbaar Ministerie naar de
personal space,in combinatie met de reactie van het Italiaanse Ministerie is de rechtbank van oordeel dat zij ervan uit dient te gaan dat geen enkele gedetineerde in Italië in een ruimte komt waar hij minder dan 3m² persoonlijke ruimte zal hebben. De rechtbank is derhalve van oordeel dat noch uit het rapport van het CPT, noch uit de overige beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Italië zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld.
De rechtbank ziet op grond van het bovenstaande geen aanleiding vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting zal worden gedetineerd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Court of San Remo – Pretrial Investigation Judge(Italië) ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.