ECLI:NL:RBAMS:2017:7761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
23 oktober 2017
Zaaknummer
AMS - 17 _ 4526
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-tijdig beslissen op aanvraag om kennisneming van verslagen van Adviescommissies

In deze zaak heeft eiser op 2 augustus 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op zijn aanvraag van 20 december 2016. Eiser verzocht om kennisneming van de verslagen van de vergaderingen van de Adviescommissie [één] en de Adviescommissie [twee]. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder te laat heeft beslist op de aanvraag, wat door verweerder zelf is erkend in een brief van 10 augustus 2017. Eiser heeft verweerder op 22 juni 2017 in gebreke gesteld, waardoor verweerder tot uiterlijk 6 juli 2017 een besluit kon nemen zonder een dwangsom te verbeuren. Aangezien verweerder niet tijdig heeft beslist, heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 250,- per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 168,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/4526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

Procesverloop

Eiser heeft op 2 augustus 2017 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn aanvraag van 20 december 2016 om kennisneming van de verslagen van de vergaderingen van de Adviescommissie [één] c.q. Adviescommissie [twee] en het periodieke Overzicht [één]
Verweerder heeft een schriftelijke reactie gegeven.
De rechtbank doet uitspraak zonder een rechtszitting te houden. [1]

Overwegingen

Niet tijdig beslissen
1.1.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvraag van eiser. Verweerder heeft dat in de brief van 10 augustus 2017 aan de rechtbank erkend. Verweerder heeft eiser in de brief van 16 maart 2017 geïnformeerd dat het besluit met vier weken wordt verdaagd en in de brief van 13 april 2017 dat zijn verzoek ook binnen die termijn niet kan worden behandeld.
1.2.
Eiser heeft verweerder op 22 juni 2017 in gebreke gesteld. Dit betekent dat verweerder gelet op artikel 4:17, derde lid, van de Awb tot uiterlijk 6 juli 2017 een besluit kon nemen, zonder een dwangsom te verbeuren. De rechtbank stelt verder vast dat eiser het beroep heeft ingesteld bij brief van 2 augustus 2017. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is voldaan. De genoemde wetsartikelen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
1.3.
Omdat vaststaat dat verweerder niet tijdig heeft beslist, is het beroep van eiser kennelijk gegrond.
Dwangsom
2.1.
Op grond van artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank op verzoek de verbeurde dwangsom vast. Eiser heeft echter niet verzocht om vaststelling van de verbeurde dwangsom door de rechtbank, zodat de rechtbank daar niet aan toe komt.
2.2.
Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn stellen (artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb). Verweerder heeft aangegeven dat het proces na een verzoek om kennisneming – van archiefonderzoek tot toezending van een inzagedossier – arbeidsintensief en tijdrovend is. Daarom is dit een bijzonder geval waardoor een langere termijn dan twee weken nodig is. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Omdat verweerder een langere termijn krijgt om een nieuw besluit te nemen, bepaalt de rechtbank dat een extra prikkel in de vorm van een hogere dwangsom op zijn plaats is.
2.3.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl), dat verweerder een dwangsom van € 250,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-.
Proceskosten
3. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze
uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser van 20 december 2016 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250,- verbeurt voor iedere
dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum
van € 37.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
BIJLAGE

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
2. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Op grond van artikel 4:17, eerste lid, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,- per dag bedraagt, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Op grond van artikel 8:55c stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, bepaalt de bestuursrechter - indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt - dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Op grond van het derde lid kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).