ECLI:NL:RBAMS:2017:7715

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
13/692013-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldboete voor valsheid in geschrifte en oplichting in hypotheekfraudezaak

Op 19 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrifte en oplichting. De zaak betreft een hypothecaire lening van 620.000 euro die door de Rabobank werd verstrekt aan medeverdachte [naam 1], op basis van valse werkgeversverklaringen en loonstroken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als eigenaar en manager van [bedrijf], betrokken was bij het opmaken van deze valse documenten en het aanvragen van de hypotheek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de documenten vals waren en dat hij medeplichtig was aan de oplichting van de Rabobank.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 32.000 euro, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank overwoog dat de verdachte een schijnconstructie had opgezet om de hypotheek te verkrijgen, en dat hij ook een vals arbeidscontract had opgesteld voor medeverdachte [naam 4]. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de valsheid in geschrifte en oplichting bewezen, en sprak hem vrij van andere ten laste gelegde feiten. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de verklaringen van getuigen en de bewijsstukken in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/692013-12
Datum uitspraak: 19 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1951,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Kees en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 6 september 2005 te Hoofddorp en/of Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een werkgeversverklaring van [bedrijf] met betrekking tot een dienstverband voor onbepaalde tijd van [naam 1] , geboren [geboortedatum] 1961, d.d. 6 juni 2005 (Z1 0127) en/of
- een werkgeversverklaring van [bedrijf] en/of [bedrijf] / [bedrijf] met betrekking tot een vast dienstband van [naam 1] , adres: [adres] , d.d. 13 juni 2005 (Z1 0128);
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of laten opmaken en/of laten vervalsen en/of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) in strijd met de waarheid in dat/die geschrift(en) vermeld:
- een onjuiste en/of fictieve en/of onvolledige bedrijfsnaam en/of personalia van verdachtes mededader [naam 1] en/of adresgegevens van verdachtes mededader [naam 1] en/of
- dat verdachtes mededader [naam 1] als werknemer een (vast) dienstverband (voor onbepaalde tijd) was aangegaan met [bedrijf] en/of [bedrijf] / [bedrijf] , terwijl in werkelijkheid:
- verdachtes mededader [naam 1] geen dienstverband was aangegaan met [bedrijf] en/of [bedrijf] / [bedrijf] , zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken
1. subsidiair
[naam 2] in of omstreeks de periode van 1januari2005 tot en met 6 september 2005 te Hoofddorp en/of Almere en/of elders in Nederland, (telkens)
- een werkgeversverklaring van [bedrijf] met betrekking tot een dienstverband voor onbepaalde tijd van [naam 1] , geboren [geboortedatum] 1961, d.d. 6juni2005 (ZI 0127) en/of
- een werkgeversverklaring van [bedrijf] en/of [bedrijf] / [bedrijf] met betrekking tot een vast dienstband van [naam 1] , adres: [adres] , d.d. 13 juni 2005 (Z1 0128);
valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft zij in strijd met de waarheid in dat/die geschrift(en) vermeld:
- een onjuiste en/of fictieve en/of onvolledige bedrijfsnaam en/of personalia van [naam 1] en/of adresgegevens van [naam 1] en/of
- dat [naam 1] als werknemer een (vast) dienstverband (voor onbepaalde tijd) was aangegaan met [bedrijf] en/of [bedrijf] / [bedrijf] , terwijl in werkelijkheid:
- [naam 1] geen dienstverband was aangegaan met [bedrijf] (B. 17.) en/of [bedrijf] / [bedrijf] , zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, welk bovenomschreven strafbare feiten verdachte toen en aldaar opzettelijk heeft uitgelokt door misbruik van gezag, te weten door als leidinggevende van die [naam 2] aan haar te verzoeken om die genoemde geschriften in strijd met de waarheid in te vullen en/of op te maken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 6 september 2005 te Hoofddorp en/of Harderwijk en/of Almere en/of Ermelo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Rabobank heeft bewogen tot de afgifte van 620.000,- euro aan verdachtes mededader [naam 1] , in elk geval van een of meer geldbedrag(en), in elk geval van enig goed en/of heeft/hebben bewogen tot het verstrekken van (een) hypothecaire lening aan verdachtes mededader [naam 1] tegen voormeld bedrag, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een aanvraag financiering particulieren ten behoeve van een hypotheek ter waarde van 620.000 euro d.d. 15 juni 2005 met als zekerheid o.a. het perceel grond met woonhuis en toebehoren, gelegen aan [adres] (Z1 0152-0156) ingediend bij de Rabobank en/of
ter onderbouwing van deze aanvraag (onder meer) de volgende stukken verstrekt aan de Rabobank, te weten:
- een werkgeversverklaring van [bedrijf] met betrekking tot een dienstverband voor onbepaalde tijd van [naam 1] , geboren [geboortedatum] 1961, d.d. 6 juni 2005 (Z1 0127);
- een werkgeversverklaring van [bedrijf] en/of [bedrijf] / [bedrijf] met betrekking tot een vast dienstband van [naam 1] , adres: [adres] , d.d. 13 juni 2005 (Z1 0128);
terwijl in werkelijkheid
- verdachtes mededader, [naam 1] , geen dienstverband was aangegaan met [bedrijf] en/of [bedrijf] / [bedrijf] en/of
- verdachtes mededader [naam 1] eigenaar was van de coffeeshop [coffeeshop] , gevestigd [adres] ;
en/of heeft verdachte toen en aldaar - die werkgeversverklaring(en) valselijk en/of in strijd met de waarheid opgemaakt en/of laten opmaken en/of;
- die werkgeversverklaring(en) aan die [naam 1] ter beschikking gesteld en/of;
- een medewerker van de Rabobank ( [naam 3] ) benaderd om de hypotheek voor [adres] te verzorgen voor [naam 1] ;
waardoor hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) de Rabobank ten behoeve van voornoemde afgifte en/of verstrekking ten aanzien van verdachtes mededader [naam 1] een onjuist beeld met betrekking tot het werkelijke dienstverband en/of werkzaamheden en/of bron(nen) van inkomsten van die [naam 1] heeft/hebben voorgespiegeld waardoor de Rabobank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of verstrekking;
3.
hij op 18 januari 2012 te Almere en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft voorhanden gehad een (of meer) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en), te weten:
- een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen [bedrijf] en [naam 4] d.d. 1 mei 2010 met een gebruikelijke arbeidsduur van 38 uur per week (Z2 0426-0429) en/of
- een verlenging arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en [naam 4] d.d. 15 april 2011 (met een gebruikelijke arbeidsuur van 38 uur per week) (Z2 0431), in ieder geval (telkens) een of meer vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
-(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen-,
welke valsheid (telkens) hierin bestond dat in werkelijkheid
- geen sprake was van een arbeidsverhouding tussen [bedrijf] en [naam 4] en/of
- [naam 4] niet, althans minder uur per week dan op voornoemd(e) geschrift(en) was vermeld, werkte,
terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde requisitoir.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte geen handtekening heeft gezet op de vals opgemaakte werkgeversverklaringen en dat verdachte niet degene is geweest die de verklaringen heeft opgesteld. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard niet te hebben geweten van de valse werkgeversverklaringen en loonstroken. Aan de belastende verklaring van getuige [naam 2] dient weinig waarde te worden gehecht omdat zij is ontslagen bij [bedrijf] . Haar verklaring is daarmee onbetrouwbaar geworden. Ook getuige [naam 3] had een eigen belang bij het afleggen van zijn belastende verklaring. Er moet daarom meer belang worden gehecht aan de verklaring van verdachte. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ook kan naar de mening van de raadsman niet bewezen worden dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Er kan namelijk niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het tot stand komen van de hypotheek of dat hij belang had bij het verstrekken van deze hypotheek. Juridisch gezien is het overhandigen van een document, in dit geval een werkgeversverklaring, onvoldoende om van een nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken. Ook daarom kan medeplegen van oplichting van Rabobank niet worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het enkele feit dat medeverdachte [naam 4] minder uren heeft gewerkt dan zij volgens haar contract zou moeten doen, niet maakt dat er sprake is van een valselijk opgemaakt arbeidscontract.
Er kan niet worden aangetoond dat wat er in dat contract staat, niet juist is of dat er van tevoren is bedacht dat [naam 4] het werk niet zou gaan verrichten. Er zijn getuigen die verklaren dat [naam 4] wel gewerkt heeft en daarnaast zijn alle premies gewoon afgedragen. Er is geen sprake van een strafbaar feit en daarom dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
Aan medeverdachte [naam 1] is op 6 september 2005 een hypothecaire lening verstrekt door Rabobank. Uit de door [naam 1] aan Rabobank gegeven documenten, te weten twee werkgeversverklaringen en vijf loonstroken betreffende de maanden januari 2005 tot en met mei 2005, bleek dat hij werkzaam zou zijn bij [bedrijf] als commercieel directeur. Uit onderzoek van de politie naar medeverdachte [naam 1] blijkt dat deze [naam 1] nooit werkzaam is geweest bij [bedrijf] en nooit salaris heeft ontvangen en dat zowel de twee werkgeversverklaringen als de vijf loonstroken valselijk zijn opgemaakt.
[naam 1] verklaart daar bij de politie over dat het voor hem niet mogelijk was om een hypotheek te krijgen in verband met zijn werk in een coffeeshop en dat hij daarom bij het bedrijf van verdachte is komen werken. Het verkrijgen van een hypotheek was daarna geen probleem meer.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte wist van de valselijk opgemaakte documenten en of hij als medepleger kan worden aangemerkt van zowel het opstellen van deze documenten als het gebruiken daarvan.. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte was in de ten laste gelegde periode de eigenaar en manager van [bedrijf] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [naam 1] nooit bij [bedrijf] heeft gewerkt, dat hij niet wist van de valselijk opgemaakte documenten en dat hij niet degene is geweest die de werkgeversverklaringen heeft gemaakt of daartoe opdracht heeft gegeven.
Tegenover deze ontkennende verklaring van verdachte staan de verklaringen van de getuigen [naam 2] en [naam 3] . [naam 2] , die zich in de ten laste gelegde periode onder meer heeft bezig gehouden met personeelszaken voor [bedrijf] , heeft verklaard dat [naam 1] nooit bij het bedrijf heeft gewerkt en dat zij beide werkgeversverklaringen heeft opgemaakt op verzoek van verdachte. Getuige [naam 3] die op het moment van de hypotheekaanvraag werkzaam was bij de Rabobank in Harderwijk, heeft verklaard dat hij niet beter wist dan dat [naam 1] een werknemer was van verdachte aangezien verdachte dat tegen hem had gezegd en dat verdachte de persoon is geweest die aan [naam 3] heeft gevraagd om aan [naam 1] een hypotheek te verstrekken. Na dit verzoek van verdachte heeft [naam 3] aan [naam 5] , werkzaam bij Rabobank, gevraagd om de hypotheek ook daadwerkelijk te verstrekken aan [naam 1] .
Dat de getuigen [naam 2] en [naam 3] een eigen belang zouden hebben bij het afleggen van een belastende verklaring tegen verdachte en dat deze verklaringen daarom onbetrouwbaar zouden zijn is niet aannemelijk geworden. Immers, ieder aanknopingspunt voor of onderbouwing van deze stelling van de raadsman ontbreekt.
Nu de verklaringen van deze twee getuigen elkaar bevestigen, hecht de rechtbank daaraan wel geloof en aan de verklaring van de verdachte niet Gelet op inhoud van de verklaringen van de getuigen kan het niet anders dan dat verdachte betrokken is geweest bij het fictief in dienst nemen van [naam 1] , het opmaken van de werkgeversverklaringen en bij het gebruik daarvan bij het aanvragen van de hypotheek. Die betrokkenheid was zo nauw en verdachte heeft daarbij zo zeer samengewerkt met medeverdachte [naam 1] , dat gesproken kan worden van medeplegen. De rechtbank merkt hierbij nog op dat, anders dan de raadsman heeft betoogd, verdachte wel degelijk een belang had bij het gebruik van de valselijk opgemaakte stukken. Immers, zonder de verkrijging door [naam 1] van een hypotheek, zou de verkoop van de woning door verdachte aan [naam 1] , geen doorgang hebben gehad.
De slotsom is dat de rechtbank zowel het onder 1 primair, als het onder 2 ten laste gelegde bewezen acht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank leidt uit het dossier af dat [naam 4] niet daadwerkelijk als rayonleidster voor [bedrijf] heeft gewerkt. In de eerste plaats heeft geen van de ondervraagde medewerkers van het bedrijf [naam 4] ooit zien werken. Getuigen [naam 6] en [naam 7] hebben verklaard dat zij de enige twee rayonleiders binnen het bedrijf zijn. [naam 6] heeft nog nooit van [naam 4] gehoord. Uit het dossier blijkt verder dat [naam 4] al vanaf 1 januari 2010 salaris ontving van [bedrijf] , terwijl de arbeidsovereenkomst pas op 1 mei 2010 zou zijn ingegaan. Van de voorgangers van [bedrijf] ( [bedrijf] en [bedrijf] ) ontving zij zelfs al vanaf juli 2008 betalingen onder de titel “salaris”. Verder zijn er bij de fiscus wel salarisbetalingen bekend, maar de bedragen ervan kloppen niet met die op de bankrekeningafschriften. Uit dit alles concludeert de rechtbank dat in werkelijkheid van een arbeidsverhouding geen sprake was en, dus, dat de arbeidsovereenkomst en de verlenging daarvan vals zijn.
Uit verschillende verklaringen kan worden afgeleid dat verdachte feitelijk de baas was bij [bedrijf] . Zo verklaren de boekhouder [naam 8] en werkneemster [naam 9] dat verdachte de baas is. De zoon van verdachte geeft, wanneer hij hiernaar gevraagd wordt, aan dat hij denkt dat zijn vader [naam 4] heeft aangenomen en [naam 4] zelf geeft aan dat verdachte haar baas is. Overigens heeft verdachte ter zitting zelf verklaard dat [naam 4] op aangeven van hem in dienst is getreden. Ten slotte was verdachte aanwezig op het moment dat de politie een doorzoeking deed bij [bedrijf] waarbij hij precies wist aan te wijzen waar het personeelsdossier van [naam 4] te vinden was. Uit dit alles volgt dat verdachte wist van het valse arbeidscontract met [naam 4] , dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van de valse documenten in de bedrijfsadministratie van [bedrijf] en dat hij erover kon beschikken wat er met deze contracten gebeurde. Hoewel verdachte niet degene is geweest die de contracten namens het bedrijf heeft ondertekend, heeft hij ze wel als leidinggevende van het bedrijf voorhanden gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1, primair
in de periode van 1 januari 2005 tot en met 6 september 2005 te Hoofddorp en/of Almere, tezamen en in vereniging met een ander,
- een werkgeversverklaring van [bedrijf] met betrekking tot een dienstverband voor onbepaalde tijd van [naam 1] , geboren [geboortedatum] 1961, d.d. 6 juni 2005 (Z1 0127) en
- een werkgeversverklaring van [bedrijf] en/of [bedrijf] / [bedrijf] met betrekking tot een vast dienstband van [naam 1] , adres: [adres] , d.d. 13 juni 2005 (Z1 0128);
valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededaders in strijd met de waarheid in die geschriften vermeld:
- dat verdachtes mededader [naam 1] als werknemer een vast dienstverband voor onbepaalde tijd was aangegaan met [bedrijf] en/of [bedrijf] / [bedrijf] , terwijl in werkelijkheid:
- verdachtes mededader [naam 1] geen dienstverband was aangegaan met [bedrijf] en/of [bedrijf] / [bedrijf] ,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 januari 2005 tot en met 6 september 2005 te Hoofddorp en/of Harderwijk en/of Almere en/of Ermelo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door een listige kunstgreep, Rabobank heeft bewogen tot de afgifte van 620.000,- euro aan verdachtes mededader [naam 1] , in elk geval van een of meer geldbedrag(en), in elk geval van enig goed en/of heeft bewogen tot het verstrekken van (een) hypothecaire lening aan verdachtes mededader [naam 1] tegen voormeld bedrag, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk listiglijk en in strijd met de waarheid
- een aanvraag financiering particulieren ten behoeve van een hypotheek ter waarde van 620.000 euro d.d. 15 juni 2005 met als zekerheid o.a. het perceel grond met woonhuis en toebehoren, gelegen aan [adres] (Z1 0152-0156) ingediend bij Rabobank en
ter onderbouwing van deze aanvraag de volgende stukken verstrekt aan Rabobank, te weten:
- een werkgeversverklaring van [bedrijf] met betrekking tot een dienstverband voor onbepaalde tijd van [naam 1] , geboren [geboortedatum] 1961, d.d. 6 juni 2005 (Z1 0127);
- een werkgeversverklaring van [bedrijf] en/of [bedrijf] / [bedrijf] met betrekking tot een vast dienstband van [naam 1] , adres: [adres] , d.d. 13 juni 2005 (Z1 0128);
terwijl in werkelijkheid
- verdachtes mededader, [naam 1] , geen dienstverband was aangegaan met [bedrijf] en/of [bedrijf] / [bedrijf] ;
- verdachtes mededader [naam 1] eigenaar was van de coffeeshop [coffeeshop] , gevestigd [adres] ;
en heeft verdachte toen en aldaar
- die werkgeversverklaringen valselijk en in strijd met de waarheid laten opmaken en
- die werkgeversverklaringen aan die [naam 1] ter beschikking gesteld en;
- een medewerker van Rabobank ( [naam 3] ) benaderd om de hypotheek voor [adres] te verzorgen voor [naam 1] ;
waardoor hij, verdachte en mededaders Rabobank ten behoeve van voornoemde afgifte en/of verstrekking ten aanzien van verdachtes mededader [naam 1] een onjuist beeld met betrekking tot het werkelijke dienstverband en/of werkzaamheden en/of bronnen van inkomsten van die [naam 1] hebben voorgespiegeld waardoor Rabobank werd bewogen tot bovenomschreven afgifte en verstrekking;
ten aanzien van feit 3:
op 18 januari 2012 te Almere, opzettelijk heeft voorhanden gehad valse geschriften, te weten:
- een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen [bedrijf] en [naam 4] d.d. 1 mei 2010 met een gebruikelijke arbeidsduur van 38 uur per week (Z2 0426-0429) en
- een verlenging arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf] en [naam 4] d.d. 15 april 2011 (met een gebruikelijke arbeidsuur van 38 uur per week) (Z2 0431),
- elk zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen-,
welke valsheid telkens hierin bestond dat in werkelijkheid
- geen sprake was van een arbeidsverhouding tussen [bedrijf] en [naam 4] en
terwijl hij, verdachte, wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware zij echt en onvervalst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeventien maanden, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn van vier maanden. Indien de rechtbank uitgaat van een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar en vier maanden dient een gevangenisstraf van veertien maanden worden opgelegd.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie te hoog is. De getuigen die gehoord zijn in deze zaak en een bijdrage hebben geleverd aan de strafbare feiten zijn niet vervolgd. Daarnaast hebben de ten laste gelegde feiten lang geleden plaatsgevonden en worden in soortgelijke gevallen van hypotheekfraude geen onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd. Juist in dit geval, waarbij er, bij een eventuele bewezenverklaring, slechts sprake is van een enkel geval van hypotheekfraude, moet aansluiting worden gezocht bij een andere strafmodaliteit. Ook moet rekening gehouden worden met het overschrijden van de redelijke termijn van berechting. Verdachte heeft zes jaar lang in onzekerheid geleefd wat er met zijn zaak zou gebeuren. Daar hoort een compensatie tegenover te staan want de vertraging is niet aan de verdediging te wijten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in 2005 samen met een ander valse werkgeversverklaringen opgemaakt. Deze valse documenten zijn vervolgens gebruikt om Rabobank te bewegen tot het verstrekken van een hypothecaire geldlening. Verdachte is de persoon geweest die het contact tussen [naam 1] en Rabobank tot stand heeft gebracht. Door mee te werken om deze frauduleuze constructie op te zetten heeft verdachte een huis kunnen verkopen aan mededader [naam 1] . Daarnaast heeft verdachte een arbeidscontract in zijn bedrijfsadministratie opgenomen betreffende medeverdachte [naam 4] terwijl zij nooit heeft gewerkt voor het bedrijf en het ook nooit de bedoeling is geweest dat zij voor dit bedrijf zou gaan werken. Verdachte heeft hiermee een schijnconstructie in het leven gehouden die ertoe diende een rechtvaardiging te bieden voor maandelijkse betalingen van [bedrijf] naar de bankrekening van [naam 4] . In de loop van tijd is onder de titel van “salaris” een bedrag van ruim € 85.000,- gestort. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat de strafbare feiten in 2005 hebben plaatsgevonden, dus twaalf jaar geleden, en dat verdachte, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 29 augustus 2017, niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat in vergelijkbare zaken in de regel geen (onvoorwaardelijke) gevangenisstraffen worden opgelegd, maar dat wordt volstaan met een geldboete of een taakstraf. In dit geval acht de rechtbank een geldboete de aangewezen straf omdat verdachte kennelijk financiële motieven heeft gehad bij het plegen van het strafbare feit. Een financiële straf is daarom op zijn plaats.
Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt de rechtbank het volgende. De redelijke termijn van berechting vangt aan op het moment dat door of vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In het onderhavige geval was dat de verstrekking van het eind proces-verbaal met de mededeling dat verdachte zou worden vervolgd, op 20 juni 2013. De rechtbank doet in deze zaak uitspraak op 19 oktober 2017, te weten vier jaren en vier maanden na aanvang van de redelijke termijn. Er is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting van twee jaren en vier maanden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die de overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat een strafvermindering van 20 % passend is ter compensatie van de geconstateerde overschrijding.
De rechtbank is voorts van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en acht een geldboete van € 40.000,- passend en geboden. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de compensatie die daarmee samenhangt zal verdachte worden veroordeeld tot een geldboete van € 32.000,-.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
-
medeplegen van valsheid in geschrift
Ten aanzien van feit 2:
-
medeplegen van oplichting
Ten aanzien van feit 3:
- valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 32.000,-(tweeëndertigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 195 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2017.