ECLI:NL:RBAMS:2017:7628

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
13/679005-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag

Op 17 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 april 2015 betrokken was bij een verkeersongeval op de Jan van Galenstraat te Amsterdam. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend gedragen dat hij een motorrijder, die zwaar lichamelijk letsel opliep, in gevaar heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte plotseling een u-bocht heeft gemaakt op een plaats waar dit niet was toegestaan, zonder zich voldoende te vergewissen van de verkeerssituatie. Dit leidde tot een aanrijding met de motorrijder, die als gevolg hiervan een open beenbreuk opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag. De officier van justitie had een taakstraf van 90 uren geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 120 uren op, met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoon van de verdachte, die zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als elektramonteur.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/679005-16
Datum uitspraak: 17 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman mr. O.O. van der Lee naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 30 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Jan van Galenstraat, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een open beenbreuk (rechts), in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de (ventweg van de) Jan van Galenstraat, komende uit de richting van de Hoofdweg en gaande in de richting van de 2e Hugo de Grootstraat,
verdachte is, gekomen bij de uitrit van de ventweg van de Jan van Galenstraat, de hoofdrijbaan van de Jan van Galenstraat opgereden (in de richting van de 2e Hugo de Grootstraat) en is vervolgens (na enkele tientallen meters) in strijd met artikel 67 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (doorgetrokken streep) of in strijd met
artikel 10 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (rijbaan gebruiken) (plotseling) gaan keren en heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen, dat hij deze manoeuvre kon maken zonder een motorrijder (zijnde voornoemde [slachtoffer] ), die de rijbaan van de Jan van Galenstraat bereed, eveneens komende uit de richting van de
Hoofdweg en gaande in de richting van de 2e Hugo de Grootstraat, voorrang te
verlenen, althans voor te laten gaan en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor voornoemde motorrijder,
voornoemde [slachtoffer] is vervolgens tegen de linker(voor)zijde van de door verdachte bestuurde personenauto aangereden en/of aangebotst,
hierdoor werd aan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, toegebracht.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 30 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Jan van Galenstraat, zich zodanig heeft gereden dat daardoor gevaar of hinder op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de (ventweg van de) Jan van Galenstraat, komende uit de richting van de Hoofdweg en gaande in de richting van de 2e Hugo de Grootstraat,
verdachte is, gekomen bij de uitrit van de ventweg van de Jan van Galenstraat, de hoofdrijbaan van de Jan van Galenstraat opgereden (in de richting van de 2e Hugo de Grootstraat) en is vervolgens (na enkele tientallen meters) in strijd met artikel 67 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (doorgetrokken streep) of in strijd met
artikel 10 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (rijbaan gebruiken) (plotseling) gaan keren en heeft zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende blijven vergewissen, dat hij deze manoeuvre kon maken zonder een motorrijder (zijnde [slachtoffer] ), die de rijbaan van de Jan
van Galenstraat bereed, eveneens komende uit de richting van de Hoofdweg en gaande in de richting van de 2e Hugo de Grootstraat, voorrang te verlenen, althans voor te laten gaan en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor voornoemde motorrijder,
voornoemde [slachtoffer] is vervolgens tegen de linker(voor)zijde van de door verdachte bestuurde personenauto aangereden en/of aangebotst.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 30 april 2015 heeft op de Jan van Galenstraat te Amsterdam, op de brug over het Westelijk Marktkanaal, een ongeval plaatsgevonden, waarbij een personenauto en een motorrijder waren betrokken. Verdachte was de bestuurder van de personenauto en [slachtoffer] was de bestuurder van de motor. Verdachte en de motorrijder reden allebei in de richting van de 2e Hugo de Grootstraat. Over de toedracht van het ongeval verschillen de verklaringen van de verdachte en de bestuurder van de motor.
Verdachte heeft verklaard dat hij ter hoogte van de brug op de Jan van Galenstraat op het midden van de rijbaan reed en niet rechts op het fietspad. Hij zag in zijn linker buitenspiegel een motor met hoge snelheid komen aanrijden. Verdachte schrok van de motorrijder die opeens opdook en in zijn reactie heeft hij zijn stuur naar links gedraaid, waarna de motorrijder zijn auto ramde in de bestuurdersdeur.
De bestuurder van de motor heeft verklaard dat hij achter de auto van verdachte reed op de Jan van Galenstraat. De auto reed langzaam en stopte, zonder richting aan te geven, op het fietspad aan de rechterzijde van de rijbaan. Op het moment dat hij de auto links wilde passeren, trok de auto van verdachte plotseling op en maakte hij een u-bocht naar links, waardoor hij met zijn motor tegen de linke voorzijde van deze auto is aangereden. Als gevolg van dit ongeval heeft de motorrijder een open beenbreuk opgelopen.
De rechtbank dient te beoordelen of dit verkeerongeval met als gevolg zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer [slachtoffer] aan de schuld - in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 - van verdachte te wijten is.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verdachte heeft, blijkens de verklaringen van slachtoffer [slachtoffer] en getuige [naam getuige] , het ongeval veroorzaakt. Verdachte reed op de Jan van Galenstraat, remde ter hoogte van de brug wat af en ging aan de rechterzijde van de weg rijden. Op het moment dat de motorrijder de auto links wilde passeren, maakte de auto een u-bocht naar links.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van het slachtoffer en getuige [naam getuige] , voor wat betreft de geschatte afstand(en), niet kunnen kloppen gelet op de gereden snelheid. Nu de rechtbank niet exact kan vaststellen hoe het ongeval heeft plaatsgevonden, en het dus net iets anders kan zijn gegaan dan het slachtoffer en de getuige hebben verklaard, moet de rechtbank de verklaring van verdachte volgen. In het geval de rechtbank anders beslist, dan is in elk geval geen sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij ter hoogte van de brug op de Jan van Galenstraat op het midden van de rijbaan reed en niet rechts op het fietspad niet geloofwaardig. Niet alleen het slachtoffer [slachtoffer] , maar ook de getuige [naam getuige] heeft verklaard dat de auto van verdachte langzaam vaart minderde op het fietspad aan de rechterzijde van de rijbaan. Op het moment dat de motorrijder verdachte links wilde passeren, trok verdachte op en maakte hij een u-bocht, waardoor de motor tegen de auto van verdachte is aangereden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die verklaringen te twijfelen, gezien de resultaten van het sporenonderzoek zoals weergegeven in het Proces-verbaal VerkeersOngevals Analyse. Uit de botspositie en het rem-blokkerspoor van het voorwiel van de motorfiets blijkt immers dat de motorfiets zich meer links op de rijbaan dan in het midden daarvan bevond en dat de personenauto zich meer rechts op de rijbaan dan in het midden daarvan bevond (p. 50). Dit komt overeen met de verklaringen van het slachtoffer en de getuige [naam getuige] . Voor de verklaring van verdachte zijn geen steunende gegevens uit het onderzoek gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verklaringen van het slachtoffer en de getuige in samenhang met het Proces-verbaal VerkeersOngevals Analyse, is komen vast te staan dat verdachte een bijzondere manoeuvre heeft willen uitvoeren op een plaats waar dit verboden was. Verdachte wilde op de Jan van Galenstraat, op de brug over het Westelijk Marktkanaal, zijn auto keren. Op het moment dat verdachte de u-bocht inzette en in strijd met artikel 76 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een doorgetrokken streep wilde passeren, is de linkerzijde van zijn auto in botsing gekomen met de motorfiets bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer] . De manoeuvre die verdachte wilde uitvoeren was verboden op die plek, zodat op hem een grotere verantwoordelijkheid dan gewoonlijk rustte om zich ervan te verzekeren dat hij de bijzondere manoeuvre kon uitvoeren zonder andere verkeerdeelnemers in gevaar te brengen.
Door deze manoeuvre uit te voeren op een plaats waar deze verboden was, zonder goed uit te kijken of hij daarmee anderen niet in gevaar zou brengen, heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld. Als gevolg van deze ernstige verkeersovertreding heeft het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen,
dat verdachte op 30 april 2015 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Jan van Galenstraat, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een open beenbreuk rechts, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de ventweg van de Jan van Galenstraat, komende uit de richting van de Hoofdweg en gaande in de richting van de 2e Hugo de Grootstraat,
verdachte is, gekomen bij de uitrit van de ventweg van de Jan van Galenstraat, de hoofdrijbaan van de Jan van Galenstraat opgereden in de richting van de 2e Hugo de Grootstraat en is vervolgens, na enkele tientallen meters, in strijd met artikel 76 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (doorgetrokken streep) plotseling gaan keren en heeft zich daarbij niet voldoende vergewist dat hij deze manoeuvre kon maken zonder een motorrijder, zijnde voornoemde [slachtoffer] , die de rijbaan van de Jan van Galenstraat bereed, eveneens komende uit de richting van de Hoofdweg en gaande in de richting van de 2e Hugo de Grootstraat, voorrang te verlenen,
voornoemde [slachtoffer] is vervolgens tegen de linker voorzijde van de door verdachte bestuurde personenauto aangereden,
hierdoor werd aan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair bewezen geachte misdrijf dient te worden veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 dagen en daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 6 maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte en raadsman hebben naar voren gebracht dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Hij werkt bij een elektrabedrijf in Diemen en heeft de (werk)bus van zijn werkgever nodig om zijn werkzaamheden op verschillende locaties te kunnen verrichten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbankDe hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding, zoals hiervoor bewezen is verklaard. Verdachte is, zonder goed op andere weggebruikers te letten, plotseling gaan keren op een rijbaan waar dat niet was toegestaan, waardoor een motorrijder tegen zijn auto is aangereden. Als gevolg van dit ongeval heeft het slachtoffer, de heer [slachtoffer] , een open beenbreuk opgelopen.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte, door geen verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag in het verkeer, er geen blijk van heeft gegeven het verkeerde van zijn handelen in te zien. Daar komt nog bij dat aan verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 augustus 2017, op 20 juli 2017 een strafbeschikking is uitgevaardigd ter zake van rijden onder invloed, gepleegd op 28 mei 2017. Ook dat verontrust de rechtbank.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een aanmerkelijke schuld en waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 6 maanden opgelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om van dit uitgangspunt, alsmede van de eis van de officier van justitie, af te wijken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop tussen de dag van het ongeval en het wijzen van dit vonnis.
Verdachte heeft ter zitting van 3 oktober 2017 te kennen gegeven dat hij zonder zijn rijbewijs zijn werk als elektramonteur niet kan verrichten. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat de op te leggen ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank legt deze bijkomende straf in voorwaardelijke vorm op voor een langere duur dan door de officier van justitie is geëist om verdachte ervan te weerhouden om gedurende de op 2 jaren te stellen proeftijd opnieuw strafbare feiten te begaan. Mocht verdachte zich voor het einde van die proeftijd wederom aan een strafbaar feit schuldig maken, dan kan deze bijkomende straf ten uitvoer worden gelegd. Ter compensatie van het geheel voorwaardelijk opleggen van deze bijkomende straf en gelet op de oriëntatiepunten zal de rechtbank een zwaardere taakstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
9 maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. B.E. Mildner en P.L.C.M. Ficq, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2017.