ECLI:NL:RBAMS:2017:7620

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
13/679034-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 17 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 maart 2016 betrokken was bij een verkeersongeval te Amsterdam. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft rechtsaf geslagen waar dat niet was toegestaan en heeft geen voorrang verleend aan een bromfietser, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bromfietser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. De rechtbank heeft de ernst van de verkeersovertreding en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/679034-16
Datum uitspraak: 17 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.C. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. Y. Karga naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 29 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Verlengde Stellingweg en/of de kruising van de Verlengde Stellingweg met de toerit naar de Rijksweg A10 (S118), zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [slachtoffer] , zwaar
lichamelijk letsel, te weten een (verbrijzelde) polsfractuur (links), in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Verlengde Stellingweg, komende uit de richting van Oostzaan en gaande in de richting van de Molenaarsweg,
verdachte is, gekomen bij voornoemde kruising, bij het verkrijgen van voor het rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer geldend groen licht uitstralend verkeerslicht,
in strijd met bord D4 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (gebod tot het volgen van de aangegeven richting) en/of in strijd met het bepaalde in artikel 78 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (volgen van teken op het wegdek), naar rechts afgeslagen de toerit naar de Rijksweg A10 (S118) op,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen, dat voornoemde kruising vrij was van (enig) kruisend verkeer,
verdachte heeft (vervolgens) een bromfietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , die het vrijliggend brom/fietspad van de Verlengde Stellingweg bereed, komende uit de richting van Oostzaan en gaande in de richting van de Molenweg, en bezig was de toerit naar de Rijksweg A10 (S118), bij een in zijn richting gekeerd en/of voor het verkeer in zijn richting geldend groen licht uitstralend verkeerslicht, over te steken, geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan,
verdachte heeft vervolgens niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken, voor voornoemde [slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft (vervolgens) een noodremming gemaakt teneinde een aanrijding met de door verdachte bestuurde personenauto te voorkomen waardoor voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen,
hierdoor werd aan [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, toegebracht.
De rechtbank leest het in de tenlastelegging vermelde “Molenweg” als “Molenaarsweg”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
Daarnaast leest de rechtbank de naam van [slachtoffer] als [slachtoffer] .
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 29 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Verlengde Stellingweg en/of de kruising van de Verlengde Stellingweg met de toerit naar de Rijksweg A10 (S118), zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Verlengde Stellingweg, komende uit de richting van Oostzaan en gaande in de richting van de Molenweg,
verdachte is, gekomen bij voornoemde kruising, bij het verkrijgen van voor het
rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer geldend groen licht uitstralend verkeerslicht,
in strijd met bord D4 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (gebod tot het volgen van de aangegeven richting) en/of in strijd met het bepaalde in artikel 78 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (volgen van teken op het wegdek), naar rechts afgeslagen de toerit naar de Rijksweg A10 (S118) op,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen, dat voornoemde kruising vrij was van (enig) kruisend verkeer,
verdachte heeft (vervolgens) een bromfietser, zijnde [slachtoffer] , die het vrijliggend brom/fietspad van de Verlengde Stellingweg bereed, komende uit de richting van Oostzaan en gaande in de richting van de Molenweg, en bezig was de toerit naar de Rijksweg A10 (S118), bij een in zijn richting gekeerd en/of voor het verkeer in zijn richting geldend groen licht uitstralend verkeerslicht, over te steken, geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan,
verdachte heeft vervolgens niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken, voor voornoemde [slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft (vervolgens) een noodremming gemaakt teneinde een aanrijding met de door verdachte bestuurde personenauto te voorkomen waardoor voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen.
De rechtbank leest het in de tenlastelegging vermelde “Molenweg” als “Molenaarsweg”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
Daarnaast leest de rechtbank de naam van [slachtoffer] als [slachtoffer] .

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 29 maart 2016 heeft op de kruising van de Verlengde Stellingweg met de toerit naar de A10 (S118) een ongeval plaatsgevonden, waarbij een personenauto en een bromfiets waren betrokken. Verdachte was de bestuurder van de personenauto en [slachtoffer] was de bestuurder van de bromfiets. Verdachte en de bromfietser reden allebei in de richting van de Molenaarsweg. Verdachte in zijn personenauto op de Verlengde Stellingweg en het slachtoffer op zijn bromfiets op het daarnaast gelegen vrij liggende brom/fietspad. Verdachte is in strijd met de verkeerstekens op de weg en het verkeersbord D4 (gebod tot het volgen van de aangegeven richting) rechtsaf geslagen, de toerit naar de A10 op en heeft vervolgens de bromfietser over het hoofd gezien. De bromfietser moest een noodremming maken, waardoor hij ten val kwam. Als gevolg van dit ongeval heeft de bromfietser, de heer [slachtoffer] , een verbrijzelde pols opgelopen.
De rechtbank dient te beoordelen of dit verkeerongeval met als gevolg zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer [slachtoffer] aan de schuld - in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 - van verdachte te wijten is.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste dient te worden vrijgesproken.
Er is geen causaal verband tussen de gedraging en het ongeval. Verdachte is rechtsaf geslagen en heeft het verkeersbord D4 niet gezien, maar dat is niet de gedraging waardoor het ongeval is veroorzaakt. Voordat verdachte rechtsaf is geslagen heeft hij naar rechts gekeken, maar de bromfietser niet gezien. Er is geen sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft verder naar voren gebracht dat uit het dossier niet blijkt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het letsel van het slachtoffer is niet onderbouwd met juridische stukken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW en overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte op 29 maart 2016 omstreeks 07.30 uur, als bestuurder van een personenauto, heeft gereden over de Verlengde Stellingweg te Amsterdam in de richting van de Molenaarsweg in Amsterdam-Noord. Verdachte kwam van zijn werk te Zaandam. Hij had vaker op deze weg gereden en was bekend met de verkeerssituatie. Het verkeersbord D4 voor de kruising van de Verlengde Stellingweg met de toerit naar de Coentunnel was hem niet eerder opgevallen, maar hij weet de betekenis van het bord met de blauwe pijl, het gebod tot het volgen van de aangegeven richting.
Verdachte heeft bij de politie op 7 april 2016 (p. 25-27) verklaard dat hij over de rijbaan van de Verlengde Stellingwerf reed en voornemens was om rechtsaf te slaan naar de toerit in de richting van de Rijksweg A10. Zijn eindbestemming was Amsterdam-West. Verdachte moest bij het verkeerslicht voor genoemde kruising wachten. Voor hem stonden twee auto’s. Een van deze auto’s is nadat het licht op groen was gesprongen, rechtsaf geslagen. Verdachte heeft wel fietsers gezien op het naastliggende brom/fietspad, maar geen bromfietser. Verdachte is gewoon doorgereden, omdat hij er van overtuigd was dat het verkeer op het brom/fietspad en het autoverkeer niet gelijktijdig groen licht hadden.
Ter terechtzitting van 3 oktober 2017 heeft verdachte verklaard dat hij rechtsaf is geslagen, omdat een van de auto’s die voor hem voor het verkeerslicht stonden te wachten ook rechtsaf is geslagen. Verdachte had nog wel eerst in zijn spiegels en over zijn schouder gekeken of er andere verkeersdeelnemers op het brom/fietspad waren, maar heeft niemand gezien. Verdachte heeft zowel de verkeertekens op de rijbaan als het verkeersbord D4 niet gezien.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden en dat heeft geleid tot een ongeval. Verdachte is rechtsaf geslagen waar dat niet was toegestaan. Hij heeft verklaard dat hij de verkeertekens op de rijbaan en het verkeersbord met de blauwe pijl niet heeft gezien. Hij heeft vervolgens, nadat hij rechtsaf was geslagen, niet goed genoeg gekeken of er verkeerdeelnemers op het vrij liggende brom/fietspad aanwezig waren en of zij de weg van de toerit naar de Coentunnel wilden oversteken. Hierdoor heeft hij de bromfietser, de heer [slachtoffer] , over het hoofd gezien.
Deze verkeersgedraging dient als een ernstige verkeersovertreding te worden aangemerkt. In het verkeer moeten medeweggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Anders dan de verdediging heeft betoogd is wel sprake van causaal verband tussen het in strijd met de verkeersregels rechtsaf slaan door verdachte en het verkeersongeval. Door het overtreden van deze regels bevond verdachte zich met zijn auto op een plaats waar hij zich op dat moment niet mocht bevinden. Het slachtoffer en het overige verkeer op het brom/fietspad had groen licht en mocht in beginsel ervan uitgaan dat zich geen verkeer op de weg van de toerit zou bevinden. Doordat verdachte daar op dat moment reed en het verkeer op het brom/fietspad bovendien geen voorrang gaf, was het slachtoffer genoodzaakt een noodremming uit te voeren waardoor hij ten val is gekomen.
De rechtbank overweegt dat het slachtoffer een (verbrijzelde) polsfractuur heeft overgehouden aan het ongeval. Zijn pols was op meer dan 10 plaatsen gebroken. Hij is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd en tijdens de operatie is een plaat in de arm aangebracht en zijn de stukken bot aan elkaar geschroefd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, die in het dossier is gevoegd en voor het bewijs mag worden gebruikt (HR 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2359), is gebleken dat het slachtoffer zelfs na een langdurige revalidatie nog dagelijks de gevolgen hiervan ondervindt. Hij heeft ruim 7 maanden niet kunnen werken. De plaat is in maart 2017 operatief verwijderd. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank – anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat het letsel van het slachtoffer valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen,
dat verdachte op 29 maart 2016 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Verlengde Stellingweg en de kruising van de Verlengde Stellingweg met de toerit naar de Rijksweg A10 (S118), zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [slachtoffer] , zwaar
lichamelijk letsel, te weten een (verbrijzelde) polsfractuur links, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Verlengde Stellingweg, komende uit de richting van Oostzaan en gaande in de richting van de Molenaarsweg,
verdachte is, gekomen bij voornoemde kruising, bij het verkrijgen van voor het rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer geldend groen licht uitstralend verkeerslicht,
in strijd met bord D4 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (gebod tot het volgen van de aangegeven richting) en/ in strijd met het bepaalde in artikel 78 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (volgen van teken op het wegdek), naar rechts afgeslagen de toerit naar de Rijksweg A10 (S118) op,
verdachte heeft zich hierbij niet voldoende vergewist dat voornoemde kruising vrij was van kruisend verkeer,
verdachte heeft vervolgens een bromfietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , die het vrijliggend brom/fietspad van de Verlengde Stellingweg bereed, komende uit de richting van Oostzaan en gaande in de richting van de Molenaarsweg, en bezig was de toerit naar de Rijksweg A10 (S118), bij een in zijn richting gekeerd en voor het verkeer in zijn richting geldend groen licht uitstralend verkeerslicht, over te steken, geen voorrang verleend,
[slachtoffer] heeft vervolgens een noodremming gemaakt teneinde een aanrijding met de door verdachte bestuurde personenauto te voorkomen waardoor voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen,
hierdoor werd aan [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair bewezen geachte misdrijf dient te worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen en daarnaast een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 9 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat het Openbaar Ministerie sneller een beslissing had kunnen nemen over het al dan niet vervolgen van verdachte. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Hij werkt in ploegendienst. Verdachte heeft geen strafblad. Verdachte wil liever een geldboete betalen dan een taakstraf verrichten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbankDe hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding, zoals hiervoor bewezen is verklaard.
Verdachte is rechtsaf geslagen waar dat niet mocht en heeft vervolgens geen voorrang verleend aan een rechtdoorgaande bromfietser op het fietspad parallel aan de rijbaan waar verdachte op reed. Hierdoor moest de bromfietser een noodremming maken en is hij ten val gekomen, met een verbrijzelde pols, langdurige arbeidsongeschiktheid, en voortdurende beperkingen tot gevolg.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een aanmerkelijke schuld en waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 6 maanden opgelegd.
Verdachte heeft ter zitting van 3 oktober 2017 te kennen gegeven dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, omdat hij in ploegendienst werkt en in de nachtdiensten niet eenvoudig met het openbaar vervoer naar zijn werk kan reizen. De rechtbank ziet hierin en in de omstandigheid dat verdachte heeft laten blijken dat hij erg geschrokken is van het verkeersongeval en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, aanleiding om te bepalen dat de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank legt deze bijkomende straf in voorwaardelijke vorm op om verdachte ervan te weerhouden om gedurende de op 2 jaren te stellen proeftijd opnieuw strafbare feiten te begaan. Mocht verdachte zich voor het einde van die proeftijd wederom aan een strafbaar feit schuldig maken, dan kan deze bijkomende straf ten uitvoer worden gelegd. De rechtbank acht geen termen aanwezig om tegemoet te komen aan het verzoek van de verdediging om in plaats van een taakstraf een geldboete op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
6 maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. B.E. Mildner en P.L.C.M. Ficq, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2017.