ECLI:NL:RBAMS:2017:7543

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6437 17_4705
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor monumentaal pand in Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning die was verleend aan [geïntimeerde] voor het isoleren van het dak, het plaatsen van een lift, het vergroten en verplaatsen van een dakkapel en diverse interne veranderingen aan een monumentaal pand aan de [adres 1] te Amsterdam. [verzoeker], de buurman van [geïntimeerde], had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, dat de vergunning verleende. Hij verzocht tevens om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 3 oktober 2017, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het algemeen bestuur de bezwaren van [verzoeker] ongegrond had verklaard, maar dat dit besluit niet in stand kon blijven. De rechter concludeerde dat de vergunning voor de lift ten onrechte was verleend, omdat de belangen van [verzoeker] onvoldoende waren meegewogen. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van [verzoeker] gegrond verklaard. Tevens heeft hij aanvullende voorwaarden aan de vergunning verbonden, waaronder dat de lift als losstaande constructie moet worden gerealiseerd en dat de monumentale deur in de achtergevel hergebruikt moet worden.

De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat [verzoeker] recht heeft op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er inmiddels op het beroep was beslist. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/6437 (verzoek) 17/4705 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 oktober 2017 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amsterdam

(gemachtigde: mr. S. Levelt),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam
(gemachtigde: mr. C.L. Brinks).
Als derde-belanghebbende is bij de zaak betrokken:
[geïntimeerde], vergunninghouder.
Partijen worden hierna [verzoeker] , het algemeen bestuur en [geïntimeerde] genoemd.

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft het algemeen bestuur aan [geïntimeerde] een omgevingsvergunning verleend voor het isoleren van het dak, het plaatsen van een lift, het vergroten en verplaatsen van een dakkapel en diverse interne veranderingen van het gebouwgedeelte [adres 1] te Amsterdam ten behoeve van de woning.
[verzoeker] heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting van 18 november 2016 is geschorst om te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter op verzoek van partijen aangehouden.
Inmiddels heeft het algemeen bestuur op 3 juli 2017 een beslissing op bezwaar genomen en de bezwaren ongegrond verklaard. Daartegen heeft [verzoeker] op 11 augustus 2017 beroep ingesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening hangt nu samen met die beroepsprocedure.
De zaak is op de zitting behandeld op 3 oktober 2017. [verzoeker] heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. R.B.G. de Grave. Het algemeen bestuur is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en door [naam 1] . [geïntimeerde] is in persoon verschenen.

Overwegingen

De aanvraag
1.1
[adres 2] en [adres 1] vormen gezamenlijk één Rijksmonumentaal pand. [verzoeker] woont aan de [adres 2] , [geïntimeerde] woont aan de [adres 1] . Op 20 april 2016 heeft [geïntimeerde] een omgevingsvergunning aangevraagd voor de restauratie en verbouwing van zijn pand aan de [adres 1] . Het gehele pand aan de [adres 2] en [adres 1] stamt uit de achttiende eeuw. Oorspronkelijk was het een herberg.
De besluitvorming
2.1
Met het primaire besluit heeft het algemeen bestuur [geïntimeerde] de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De vergunning is verleend voor het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een planologische regeling en het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Concreet komt dit neer op een vergunning voor het isoleren van het dak, het plaatsen van een lift aan de achtergevel, het vergroten en verplaatsen van een dakkapel en diverse interne veranderingen van het gebouwgedeelte. [verzoeker] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.2
Het algemeen bestuur heeft in de beslissing op het bezwaarschrift het advies overgenomen van de bezwaarschriftencommissie van de afdeling juridische zaken. De beslissing op bezwaar is tot stand gekomen nadat partijen hun standpunten over de uitvoering over en weer hebben besproken, waarbij onder andere een contra advies van
[naam 2] is ingebracht. Dit heeft er toe geleid dat de liftschacht nu losstaand van de achtergevel van [adres 1] wordt gerealiseerd, met een losstaande fundering, terwijl er ook overigens geen constructieve verbinding meer bestaat met het monumentale pand zelf. Over de constructie van de liftschacht is met de constructeur van [verzoeker] nog eens schriftelijke gecorrespondeerd. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft vervolgens op 8 maart 2017, nader aangevuld op 19 juni 2017, een nader advies uitgebracht. De advisering ziet onder andere op de monumentale waarde van de achtergevel, de hoogte van de liftschacht en de monumentale achtergeveldeur. In het advies heeft de bezwaarschriftencommissie geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren en in de vergunning op te nemen dat de fundering van de lift losstaand van de bestaande gevel en fundering wordt gerealiseerd en dat de monumentale achterdeur wordt hergebruikt in het pand. Het algemeen bestuur heeft dit advies overgenomen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3.1
Verzoeker heeft zich (zie het beroepschrift, zie punt 3) op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning voor de lift ten onrechte is verleend, onder meer vanwege de onwenselijke precedentwerking die het toestaan van een lift in een dergelijk monumentaal pand meebrengt.
3.2
Het beroepschrift bevat geen concrete onderbouwing van dit standpunt, maar zoals de gemachtigde van verzoeker op zitting heeft gezegd, staat deze in de pleitnota. Voorts hebben partijen ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij hun standpunten, ook ten aanzien van het beroep, voldoende naar voren hebben kunnen brengen voor een beoordeling van die beroepzaak. De voorzieningenrechter acht zich voldoende voorgelicht en doet daarom met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meteen uitspraak in de beroepszaak.
3.3
Verzoeker beroept zich erop dat het Beleidskader voor het toetsen van ingrepen of herstel van monumenten aan verlening van de vergunning in de weg zou staan. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. De CRK heeft geoordeeld dat dit beleidskader, onderdeel 7.5 Liften, hier niet van toepassing is. Daar waar de lift wordt aangebracht, zijn volgens de CRK slechts geringe monumentale waarden in het geding. Als reden wordt door CRK gegeven dat het gaat om een voormalige binnengevel uit 1901. In 1901 is er door een verbouwing een nieuwe gevelcompositie ontstaan. Dat in dat geval sprake is van geringe(re) monumentale waarden is dan ook een aanvaardbare conclusie. Verder is op advies van de afdeling Monumenten en Archeologie ook de hoogte van de liftschacht naar beneden aangepast en wordt een daglicht in de achtergevel geplaatst, wat de liftschacht ondergeschikt aan de achtergevel maakt. Ook deze redenering acht de voorzieningenrechter redelijk.
3.4
Verder zou het algemeen bestuur hebben verzuimd in te gaan op de inhoudelijke reactie van verzoeker van 6 april 2017. In deze brief herhaalt verzoeker zijn standpunt over de historische waarden van de achtergevel die al eerder aan de orde zijn geweest. In het advies van de CRK van 19 juni 2017 staat welke beleidskaders zijn betrokken bij het advies, waaraan is getoetst en waarom de CRK het standpunt van verzoeker niet volgt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kon verweerder hier mee volstaan.
3.5
Het voorkomen van een mogelijke precedentwerking voor andere monumenten (wat daar overigens ook van zij) is geen belang dat strekt tot bescherming van de belangen van verzoeker die het naastgelegen pand bewoont. Met andere woorden, er kan niet worden gezegd dat de belangen van verzoeker als bewoner van het pand aan de [adres 2] direct in het geding zijn als een risico zou ontstaan dat elders in de stad eveneens een lift zou worden geplaatst aan de gevel van een monument. Gelet op het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb kan deze grond reeds om die reden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter zal deze grond dan verder ook onbesproken laten.
3.6
Verzoeker heeft geen beroepsgronden meer aangevoerd tegen de constructie van de lift. Al met al bestaat er dan ook geen aanleiding om te concluderen dat de lift niet vergund had mogen worden.
4.1
De overige gronden in het beroepschrift komen er op neer dat het algemeen bestuur heeft verzuimd de bezwaren met betrekking tot de uitvoering van de lift en het hergebruik van de monumentale deur gegrond te verklaren, wat ook tot een proceskostenvergoeding had moeten leiden. Verder had het dagelijks bestuur de door de bezwaarcommissie geadviseerde aanvullende vergunningsvoorschriften daadwerkelijk kenbaar aan de omgevingsvergunning moeten verbinden.
Het algemeen bestuur heeft daar tegenover gesteld dat het hier gaat om een aanpassing in de motivering, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van State van 8 maart 2015 [1] , en dat de voorschriften uit het advies in zijn geheel zijn overgenomen.
4.2
De conclusie van het algemeen bestuur dat aanvullende voorschriften over de losstaande lift en het terugplaatsen van de historische deur aan de verleende vergunning moeten worden verbonden is op zelfstandig rechtsgevolg gericht. [geïntimeerde] kon immers beroep instellen tegen dergelijke nieuwe vergunningsvoorschriften, wanneer hij zich daartegen had willen verzetten. Van een aanpassing of aanvulling van de motivering, zonder dat daarmee nieuwe rechtsgevolgen werden beoogd, is dan ook geen sprake. Verder is de voorzieningenrechter niet gebleken dat deze voorschriften het gevolg zijn van gewijzigde feiten of nieuwe omstandigheden. Deze volgen uitsluitend uit de door verzoeker naar voren gebrachte bezwaren tegen het primaire besluit. Gelet hierop had verweerder het bezwaar van verzoeker in zoverre gerond dienen te verklaren. Het bestreden besluit, waarbij de bezwaren evenwel ongegrond zijn verklaard, kan dan ook in rechte geen standhouden wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
4.3
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat verweerder de aanvullende voorschriften expliciet aan de vergunning had moeten koppelen en niet kon volstaan met een verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie. De voorzieningenrechter overweegt dat een beslissing op bezwaar een integrale heroverweging van het primaire besluit betreft. Het had op de weg van verweerder gelegen, gelet ook op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, om de bezwaren gegrond te verklaren en het primaire besluit, na heroverweging, aan te vullen met de extra voorwaarden. Verweerder heeft dit nagelaten.
4.4.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat de beoogde voorschriften, zoals benoemd in het advies van de bezwaarcommissie, verder duidelijk zijn en dat daar geen inhoudelijke gronden tegen zijn ingediend. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om na vernietiging van het bestreden besluit zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb.
4.4.2
De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit, hij verklaart het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit gegrond, herroept het primaire besluit in die zin dat daaraan als aanvullende voorwaarden worden gesteld:
- dat de vergunde lift als losstaande constructie zal worden vormgegeven overeenkomstig de beschrijving in de eerste alinea op pagina 9 van het advies;
- dat de deur op de begane grond in de achtergevel van [adres 1] zal worden hergebruikt in het pand, overeenkomstig de beschrijving in de derde alinea op pagina 9 van het advies;
en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
4.5
Verweerder dient aan verzoeker de proceskosten van deze procedure te vergoeden. Ten aanzien van de proceskosten in bezwaar overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In bezwaar is tevens verzocht de kosten te vergoeden van ingeschakelde deskundigen. In bezwaar, in deze verzoekprocedure, noch in beroep zijn echter nota’s of overzichten van tijdsbesteding overlegd van ingeschakelde deskundigen. Er zullen dan ook alleen de door een derde beroepsmatig verleende kosten van rechtsbijstand worden vergoed (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar,
1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
4.6
Verweerder moet in de beroepszaak ook het griffierecht aan verzoeker vergoeden.
5. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen omdat er op het beroep is beslist. Voor een proceskostenveroordeling in die zaak bestaat geen aanleiding en evenmin om verweerder op te dragen het griffierecht aan verzoeker te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
In de zaak 16/6437
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.980,- .
In de zaak 17/4705
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door voorzieningenrechter mr. P.H.A. Knol, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017.
de griffier
de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Bij de beoordeling van de zaak heeft de voorzieningenrechter gelet op de volgende regelgeving:
Beleidskader voor het toetsen van ingrepen of herstel van monumenten
7.5
Liften
Beoordelingscriteria
Uitgangspunten
Een bestaande liftinstallatie kan een historische waarde vertegenwoordigen; het behoud hiervan is uitgangspunt. Wanneer liften niet zijn te modificeren naar de hedendaagse veiligheidseisen is het vaak wel mogelijk de afwerking op te nemen in een nieuwe installatie.
Nieuwe liften zijn bij woonhuizen niet toegestaan tenzij er geen wezenlijke monumentale waarden in het geding zijn. Een liftopbouw is in beginsel niet toegestaan.