ECLI:NL:RBAMS:2017:7370

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2708
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding extra uren rechtsbijstand in complexe strafzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2017, betreft het een verzoek van een strafpleiter om vergoeding van extra uren rechtsbijstand in een strafzaak. De strafpleiter had de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om vergoeding van meer dan de gebruikelijke 24 uur, omdat hij de zaak als feitelijk uiterst complex beschouwde. De rechtbank oordeelt dat de Raad voor Rechtsbijstand de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat er geen bijzondere rechtsvraag of juridisch relevant feitencomplex aanwezig is dat de zaak zo complex maakt dat deze niet binnen de forfaitaire tijdsgrens kan worden afgehandeld. De rechtbank wijst erop dat een beroep op noodweer geen bijzondere rechtsvraag is en dat het horen van meerdere getuigen niet ongebruikelijk is in strafzaken. De rechtbank concludeert dat de strafpleiter onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een bewerkelijke zaak die extra uren rechtsbijstand rechtvaardigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2708

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V. Poelmeijer),
en

de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J.W. Reijnders).

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om vergoeding van extra uren rechtsbijstand afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Feiten en besluitvorming verweerder
2.1.
Verweerder heeft aan eiser een toevoeging verstrekt voor het verlenen van 24 uren rechtsbijstand aan [verdachte] (hierna: de verdachte) in een strafrechtelijke procedure, waarin laatstgenoemde drie pogingen tot moord ten laste is gelegd (hierna: de strafzaak). De strafzaak is behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant. Eiser heeft op 21 januari 2016 een aanvraag ingediend om vergoeding van extra uren rechtsbijstand in die strafzaak, omdat volgens eiser – samengevat – de strafzaak uiterst complex is wegens een groot aantal tegenstrijdige getuigenverklaringen en aangiften, de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent en een beroep op noodweer doet en de omvang van het nog incomplete dossier ten tijde van de aanvraag bestaat uit twee ordners.
2.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen en hieraan ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat er in de strafzaak sprake is van een bijzondere rechtsvraag of van zo’n juridische relevant feitencomplex dat de strafzaak niet in redelijkheid binnen de forfaitaire tijdsgrens kan worden afgehandeld. Verweerder stelt daartoe dat een beroep op noodweer geen bijzondere rechtsvraag is. Daarnaast stelt verweerder dat het feit dat er meerdere getuigen moeten worden gehoord vanzelfsprekend tijd kost, maar dat dit niet ongebruikelijk is en dan ook niet maakt dat er sprake is van een juridisch omvangrijk feitencomplex. Gelet op het voorgaande en op een dossier van twee ordners, ten tijde van de aanvraag, ziet verweerder in eisers aanvraag een arbeidsintensieve strafzaak die mogelijk leidt tot overschrijding van de forfaitaire tijdsgrens, maar waarvoor geen vergoeding voor extra uren wordt toegekend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor de Rechtsbijstand van 17 juni 2016, ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Gesteld noch gebleken is dat er in de strafzaak sprake is van een bijzondere rechtsvraag, welke zou wijzen op juridische complexiteit in de strafzaak. Ook is niet gebleken van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex in de strafzaak. Dat de voorbereiding en behandeling van een strafzaak met een ontkennende verdachte meer tijd kost dan met een bekennende verdachte maakt de strafzaak niet complexer dan vergelijkbare zaken, nu het niet ongebruikelijk is dat verdachten het ten laste gelegde ontkennen. Ook uit de door eiser overgelegde processtukken blijkt onvoldoende dat er sprake is van feitelijke complexiteit en in de niet nader onderbouwde stelling van eiser dat er sprake is van een omvangrijk dossier, ziet verweerder onvoldoende aanknopingspunten om extra uren rechtsbijstand te vergoeden. Bovendien kan op grond van artikel 17 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 om een toeslag worden aangevraagd voor het horen van een getuige.
Standpunt eiser
4. Eiser voert in beroep aan dat de gevraagde vergoeding voor extra uren rechtsbijstand nodig is, omdat er in de strafzaak sprake is van een omvangrijk juridisch feitencomplex, in de zin van dat de strafzaak bewijstechnisch zeer complex is en de voorbereiding daarvan tijdrovend. Eiser stelt hiertoe dat er enorm veel verschillende getuigenverklaringen zijn die het lastig maken om precies na te gaan wat er precies heeft plaatsgevonden, dat er veel wisselende en tegenstrijdige (of zelfs leugenachtige) verklaringen zijn afgelegd, waardoor het nagaan van de verschillende scenario’s tijdrovend is en dat er sprake is van een bijzonder feitencomplex, namelijk veel getuigen, veel letsel, maar vrijwel tot geen waarnemingen.
Oordeel rechtbank
5.1.
Bij de beantwoording van de vraag of een zaak juridisch of feitelijk complex is, komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, wat betekent dat de rechtbank de besluitvorming hieromtrent terughoudend moet toetsen.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanvraag om vergoeding van extra uren rechtsbijstand in redelijkheid heeft kunnen afwijzen, omdat er geen sprake is van feitelijke complexiteit. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangegeven dat de aanvraag enkel is ingediend vanwege de feitelijke complexiteit van de strafzaak en niet vanwege de juridische complexiteit.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State [1] (hierna: de Afdeling) beroept de aanvrager om vergoeding van extra uren rechtsbijstand zich op een uitzonderingssituatie, waardoor het aan hem is om aannemelijk te maken dat sprake is van een bewerkelijke zaak die een vergoeding voor extra uren rechtsbijstand rechtvaardigt. Daarbij is van belang dat, gegeven het forfaitaire karakter van het toevoegingenstelsel, niet iedere overschrijding van het aantal verleende uren tot een vergoeding van extra uren rechtsbijstand behoeft te leiden.
5.4.
Verweerder heeft het beleid voor het toekennen van extra uren neergelegd in de algemene werkinstructie ‘Eerste aanvraag extra uren’ [2] en in aanvulling daarop voor strafrechtzaken in het ‘Aanvullend beleid extra uren in strafrechtzaken’ [3] (hierna: het aanvullend beleid). Deze werkinstructies van verweerder, waarin de werkwijze betreffende het toekennen van extra uren staat, zijn volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] niet onredelijk.
5.5.
In het aanvullend beleid, onder ‘2. Bewerkelijke strafzaak’ staat dat de feitelijke complexiteit van een strafzaak aan de hand van acht nader omschreven omstandigheden [5] wordt beoordeeld, dat een strafzaak feitelijk complex kan zijn als drie of meer van deze omstandigheden van toepassing zijn en dat het aan de advocaat (lees: de aanvrager) is om dit te motiveren en aannemelijk te maken.
5.6.
De rechtbank stelt vast dat in de bezwaarfase, specifieker in het bezwaarschrift, slechts op zeer summiere wijze is onderbouwd waarom de strafzaak volgens eiser feitelijk complex is. Zo wordt in het bezwaarschrift – samengevat – enkel aangegeven dat het geen gemiddelde meervoudige kamer strafzaak betreft, maar een bijzonder arbeidsintensieve, dat het belang van de verdachte groot is, nu het gaat om drie zware verdenkingen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent, dat er door het Openbaar Ministerie mogelijk complexe bewijsconstructies worden gehanteerd, waarmee eiser bij zijn voorbereiding rekening moet houden, dat er sprake is van een aanzienlijke hoeveelheid tegenstrijdige en wisselende getuigenverklaringen en aangiften en dat de pleitnota, gelet op de vele vragen die de rechtbank op basis van het dossier zou kunnen stellen, omvangrijker dan gemiddeld zal zijn. Met deze summiere onderbouwing heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank in de bezwaarfase niet aannemelijk gemaakt dat er in de strafzaak drie of meer omstandigheden, zoals bedoeld in rechtsoverweging 5.5., van toepassing zijn, terwijl dit gelet op het aanvullend beleid wel op zijn weg lag. De rechtbank overweegt daarbij dat in bezwaar door eiser niet is geconcretiseerd om hoeveel getuigen het gaat. Pas ter zitting heeft eiser in antwoord op vragen van de rechtbank uitvoerig aangegeven dat vijf getuigen zijn gehoord uit een groep van veertien. Ook de omvang van het dossier is in bezwaar niet geconcretiseerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken is dat er in de strafzaak sprake is van feitelijke complexiteit. Dat de gemachtigde van eiser ter zitting alsnog is ingegaan op de omvang van het getuigenverhoor doet hier niet aan af, nu de rechtbank het bestreden besluit ex tunc dient te toetsen.
Beslissing rechtbank
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE

Aanvullend beleid extra uren in strafrechtzaken

2. Bewerkelijke strafzaak
De criteria voor bewerkelijkheid, die in het algemene deel zijn genoemd, gelden ook voor strafzaken. Hierna wordt specifiek de feitelijke complexiteit van een strafzaak nader ingevuld. Je beoordeelt de feitelijke complexiteit in een strafzaak aan de hand van de volgende omstandigheden:
1. omvang van het dossier in relatie tot het aandeel dat verdachte daar in heeft;
2. omvang van de getuigenverhoren en de daarmee gelijkgestelde werkzaamheden, zoals descente en Oslo-confrontatie;
3. omvang en aard van de feiten op de dagvaarding;
4. proceshouding verdachte en medeverdachten;
5. hoeveelheid zittingen waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld;
6. grootschalige inzet van het opsporingsapparaat;
7. tenlastelegging lidmaatschap van criminele organisatie;
8. verzwarende omstandigheden.
Een strafzaak kan feitelijk complex zijn, als drie of meer van de bovenstaande omstandigheden van toepassing zijn. Het is aan de advocaat om dit te motiveren en aannemelijk te maken.
(…)

Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000

Artikel 17
Indien de rechtsbijstandverlener in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek of een daarmee gelijk gesteld onderzoek bij het verhoor van een getuige of van de verdachte of bij een descente aanwezig is geweest, wordt het aantal toe te kennen punten verhoogd met één punt per gehoorde getuige, verdachte onderscheidenlijk per descente.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:950.
2.Te raadplegen via: http://kenniswijzer.rvr.org/werkinstructies-extra-uren/eerste-aanvraag-extra-uren.html.
3.Te raadplegen via: http://kenniswijzer.rvr.org/werkinstructies-extra-uren/strafrechtzaken.html.
4.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van 21 juni 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX9070.
5.Zie de aan deze uitspraak gehechte bijlage.