ECLI:NL:RBAMS:2017:7066

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
13/669188-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door alcoholgebruik en snelheidsovertreding

Op 29 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 september 2015 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Oosteinderweg te Aalsmeer. De verdachte, die onder invloed van alcohol en met een te hoge snelheid reed, raakte in een slip en botste tegen twee fietsers, waarbij één fietser om het leven kwam en de andere zwaar gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat heeft geleid tot de dood van de fietser en ernstig letsel van de andere fietser. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van opzet, maar dat de verdachte wel degelijk roekeloos heeft gehandeld door in het donker, onder invloed van alcohol en met een snelheid die ver boven de toegestane limiet lag, te rijden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden en een rijontzegging van vijf jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het verkeersgedrag van de verdachte en de impact daarvan op de slachtoffers en hun families.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669188-15
Datum uitspraak: 29 september 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2017. Het onderzoek is formeel gesloten op 15 september 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.C. Velleman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W. Drummen, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft geluisterd naar de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] , respectievelijk de moeder en zus van [slachtoffer] en de verklaring van [naam 3] , zelf slachtoffer en nicht van [slachtoffer] .

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich op 13 september 2015 op de Oosteinderweg te Aalsmeer heeft schuldig gemaakt aan onderscheidenlijk:
het opzettelijk doodrijden van [slachtoffer] (artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht) dan wel het zich zo roekeloos of zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam gedragen dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] werd gedood (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994);
een poging tot het opzettelijk doodrijden van [naam 3] (artikel 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht) dan wel het zich zo roekeloos of zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam gedragen dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [naam 3] zwaar gewond is geraakt (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994);
autorijden onder invloed van alcohol (overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994).
2.2.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
4.1.1.
Op 13 september 2015 zijn [slachtoffer] en [naam 3] op de jaarlijkse Feestweek in Aalsmeer. ’s Middags nemen zij deel aan de Pramenrace en ’s avonds gaan zij naar het afsluitende feest op het Praamplein. Omstreeks 02.30 uur fietsen zij over de Oosteinderweg terug naar huis. Diezelfde avond gaat verdachte uit in Club Nouvelle in Amstelveen. Midden in de nacht stapt hij in zijn auto en rijdt over de Oosteinderweg richting zijn woning in [plaats] . Verdachtes auto raakt in een slip. Vervolgens komt hij met zijn auto dwars op de (voor hem) linkerkant van de weg terecht waar [slachtoffer] en [naam 3] op dat moment fietsen. Zij hebben geen schijn van kans en worden door verdachte aangereden. [slachtoffer] is ter plekke overleden. [naam 3] wordt zwaar gewond naar het ziekenhuis gebracht. Na onderzoek blijkt dat verdachte onder invloed van alcohol was en dat hij te hard had gereden.
4.1.2.
Verdachte heeft bekend dat hij het verkeersongeluk heeft veroorzaakt. Hij heeft verklaard dat hij een reflecterend wiel zag, schrok en vervolgens een ruk aan zijn stuur heeft gegeven.
4.1.3.
De vragen die de rechtbank onder meer moet beantwoorden, zijn of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] en poging daartoe op [naam 3] en als dat niet kan worden bewezen welke mate van schuld verdachte heeft aan het ongeluk.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.2.1.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde doodslag en poging doodslag omdat niet valt te bewijzen dat verdachte willens en wetens, met de uitdrukkelijke bedoeling hen van het leven te beroven, op de slachtoffers is ingereden en het ook hoogst onwaarschijnlijk is dat verdachte de vreselijke gevolgen van zijn rijgedrag op de koop toe heeft genomen.
4.2.2.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde overtredingen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is de officier van justitie ingegaan op het begrip roekeloosheid en opgemerkt dat in het licht van de huidige jurisprudentie en wat daar over geschreven is en tot zijn spijt, het bestanddeel roekeloosheid niet te bewijzen is.
4.2.3.
Ten slotte heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat onder 1 subsidiair en 2 subsidiair wel te bewijzen is dat verdachte zéér onvoorzichtig heeft gereden en dat tevens de overige bestanddelen van de tenlastelegging, waaronder ook het onder 3 ten laste gelegde rijden onder invloed, kunnen worden bewezen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
4.3.1.
De raadsvrouw van verdachte heeft met betrekking het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit en daartoe kort samengevat het volgende naar voren gebracht. Voor een bewezenverklaring ter zake van doodslag is opzettelijk handelen vereist, al dan niet in voorwaardelijke zin: het moet dan gaan om handelen gaan waarbij iemand welbewust de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg heeft aanvaard. De ten laste gelegde omstandigheden (in het donker, onder invloed en te hard rijden) zijn onvoldoende om te kunnen spreken van een situatie waarbij sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte had weliswaar alcohol op en reed harder dan toegestaan, maar de gevolgen van dit handelen heeft hij zeker niet op de koop toegenomen. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij nog in staat was de auto te besturen, had gedurende de hele namiddag en avond maximaal zeven glazen wijn gedronken en dacht dat hij de auto goed onder controle had. Verdachte verwachtte gezien het tijdstip niet veel verkeer op de weg. Het is een weg waar hij vele malen gebruik van heeft gemaakt zonder enig ongeval te veroorzaken. Uit het onderzoek van de politie blijkt daarnaast dat verdachte nog tamelijk fors geremd heeft blijkens de remsporen die zijn aangetroffen op het wegdek. Het onderzoek van de politie stelde aanvankelijk dat verdachte een abrupte stuurbeweging naar links zou hebben gemaakt, uit de contra-expertise kan de conclusie worden getrokken dat verdachte juist eerst een stuurweging naar rechts (dus van de tegemoetkomende fietsers af) heeft gemaakt en dat de auto waarschijnlijk daarna in een slip terecht is gekomen, waarbij verdachte vervolgens een stuurbeweging naar links heeft gemaakt. Hier is dus geen sprake van een situatie waarin verdachte zich bewust is geweest van mogelijke gevolgen en vervolgens die gevolgen op de koop heeft toegenomen. Hij is de controle over zijn auto kwijtgeraakt en frontaal in botsing gekomen met [slachtoffer] en [naam 3] .
4.3.2.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde overtredingen van artikel 6 WVW heeft de verdediging het volgende naar voren gebracht. De Hoge Raad heeft in een aantal arresten zware eisen gesteld aan veroordelingen ter zake van deze schuldvorm. Een veroordeling kan pas volgen als wordt vastgesteld dat een weggebruiker volstrekt onverschillig is geweest ten aanzien van de veiligheid van andere weggebruikers. In het geval van verdachte is van onverschilligheid geen sprake geweest. Verdachte had de risico’s van het feit dat hij te hard reed en gedronken had beter moeten inschatten, maar dat maakt hem nog niet onverschillig. Alcoholgebruik in combinatie met een snelheidsovertreding leidt dus volgens de Hoge Raad an sich nog niet tot de conclusie dat sprake is geweest van bedoelde onverschilligheid.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Geen opzet
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van doodslag en poging daartoe, omdat het opzet – ook in voorwaardelijke vorm – om de slachtoffers van het leven te beroven, ontbreekt.
4.4.2.
Schuld
4.4.2.1. Het verkeersongeval waarbij [slachtoffer] is gedood en [naam 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is wel aan de schuld van verdachte te wijten. Wat betreft de mate van schuld overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft in het donker en onder invloed van alcohol, over een afstand van meer dan een kilometer, gereden over de Oosteinderweg in de richting van het centrum van Aalsmeer, met een snelheid die ver boven de ter plaatse toegestane snelheid van vijftig kilometer per uur lag. De Oosteinderweg is een smalle weg binnen de bebouwde kom van Aalsmeer met aan weerskanten roodgekleurde fietsstroken, van de grijze rijweg gescheiden door een onderbroken streep. Indien twee tegemoetkomende auto’s elkaar willen passeren, dienen zij beide uit te wijken naar de fietsstrook. Een foto van de verkeerssituatie is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Verdachte woonde en werkte al jaren in (de omgeving van) Aalsmeer en was dus, ook volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting, goed bekend met de situatie ter plaatse. Bovendien wist hij dat die dag de jaarlijkse ‘Pramenrace’ had plaatsgevonden, met bijbehorend feest. Hij heeft ter terechtzitting verklaard te hebben geweten dat, zoals elk jaar, op het Praamplein in het centrum van Aalsmeer een feesttent staat en dat het feest meestal tussen 01.00 uur en 02.00 uur is afgelopen. Verdachte had dan ook rekening moeten houden met het feit dat rond 02.30 uur feestgangers (al dan niet in beschonken toestand) vanuit het centrum van Aalsmeer naar huis fietsten, hem tegemoetkomend. Uit de camerabeelden van Hotel Chariot en verklaringen van getuigen is gebleken dat verdachte in ieder geval een auto en twee fietsen die hem tegemoetkwamen, is gepasseerd. De fietsers hebben verklaard dat verdachte met een enorm hoge snelheid vlak langs hen is gereden en dat zij moesten uitwijken om niet te worden geraakt. Verdachte heeft verklaard zich geen tegemoetkomend verkeer te herinneren. Gebleken is dat de tegemoetkomende fietsers verlichting voerden. Hij zag naar eigen zeggen plotseling een reflecterend fietswiel voor zich en heeft vervolgens een ruk aan het stuur gegeven.
4.4.2.2. Uit de verkeersongevalsanalyse van de politie en het deskundigenrapport van Meuwissen blijkt dat verdachte de macht over het stuur is kwijtgeraakt en in een slip terecht is gekomen, waardoor hij nagenoeg dwars op de weghelft is geraakt waar de slachtoffers fietsten en vervolgens de slachtoffers op hun fietsen heeft aangereden met een snelheid van tachtig tot vijfentachtig kilometer per uur. Dit betekent dat verdachtes snelheid voordat hij de macht over het stuur verloor en in een slip raakte nog hoger moet hebben gelegen. Ongeveer drie kwartier na dit ongeval bleek bij een onderzoek dat zijn ademalcoholgehalte 560 microgram per liter uitgeademde lucht bedroeg, meer dan tweeënhalf keer de wettelijk toegestane hoeveelheid. Overtreding van artikel 6 WVW is bewezen.
4.4.3.
Roekeloosheid?
4.4.3.1. Artikel 175 WVW bepaalt de maximumstraf die staat op overtreding van artikel 6 WVW: drie jaren gevangenisstraf indien het ongeval de dood tot gevolg heeft en anderhalf jaar indien het ongeval (zwaar) lichamelijk letsel tot gevolg heeft. In het tweede lid van artikel 175 WVW is bepaald dat deze maximumstraffen worden verdubbeld indien de schuld bestaat in roekeloosheid. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat voornoemde maximumstraffen nog eens met de helft kunnen worden verhoogd als de verdachte – kort gezegd – onder invloed was, veel te hard heeft gereden, geen voorrang heeft verleend, gevaarlijk heeft ingehaald of aan het bumperkleven was.
4.4.3.2. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:959) heeft de term “roekeloosheid” in de zin van de WVW, mede gelet op het strafverdubbelende effect ervan, een specifieke betekenis die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” – in de betekenis van “onberaden” – wordt verstaan. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal alleen in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Deze gevallen dienen dan ook goed te worden gemotiveerd. Volgens de Hoge Raad zal de rechter “zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Doorgaans volstaat niet de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in het derde lid van artikel 175 WVW genoemde strafverhogende omstandigheden.”
4.4.3.3. De leden twee en drie van artikel 175 WVW zorgen voor enige verwarring. Als de schuld bestaat in roekeloosheid verdubbelt de maximum gevangenisstraf. Die straf kan nog eens met de helft worden verhoogd als sprake is van (een van) de in lid drie genoemde factoren. De vraag die rijst, is of de apart in lid drie genoemde factoren mogen bijdragen aan het oordeel dat sprake is van roekeloosheid. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarbij merkt zij op dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat indien de in het derde lid van artikel 175 WVW genoemde factoren bijdragen aan het oordeel dat sprake is van roekeloosheid, deze factoren niet nogmaals de maximumstraf mogen verhogen. Dit dient in de kwalificatie van het feit tot uitdrukking te komen zodat duidelijk is dat de maximumstraf als bedoeld in lid twee van artikel 175 WVW in dat geval niet nog eens met de helft kan worden verhoogd.
4.4.3.4. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake was van roekeloosheid, gelet op de feiten en omstandigheden als hiervoor onder 4.4.2 omschreven. Het met een auto in het donker razen op een smalle weg, onder invloed van alcohol en je niet bewust zijn van ander verkeer, terwijl je weet, of in ieder geval had moeten weten, dat er (mogelijk beschonken) fietsers op de terugweg van een dorpsfeest je tegemoet kunnen komen, moet worden beoordeeld als buitengewoon onvoorzichtig gedrag waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen. Verdachte had zich van dit gevaar bewust moeten zijn.
Het bewijs van roekeloosheid grondt de rechtbank (naast het rijden onder invloed en de gereden snelheid) in het bijzonder op de voor verdachte voorzienbare aanwezigheid van meerdere (‘zwakke’) verkeersdeelnemers op een zeer smalle weg, de totale onbewustheid bij verdachte van het overige aanwezige goed zichtbare verkeer alsmede de aanzienlijke afstand waarover verdachte zich ten opzichte van die andere (veelal kwetsbare) verkeersdeelnemers en hun veiligheid volstrekt onverschillig heeft getoond.

5.Bewezenverklaring

5.1.
De rechtbank heeft op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen die in bijlage III zijn opgenomen en die de redengevende feiten en omstandigheden bevatten waarop de bewezenverklaring is gebaseerd, de overtuiging gekregen dat verdachte het hem onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan. Zij acht bewezen dat verdachte:
1. op 13 september 2015 te Aalsmeer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Oosteinderweg, zich zodanig, te weten roekeloos, heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, zijnde [slachtoffer] werd gedood, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Oosteinderweg, komende uit de richting van de Machineweg,
- terwijl het donker was en
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was en
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde,
verdachte is, gekomen ter hoogte van ongeveer perceel 111, naar links gaan uitwijken, in elk geval is verdachte niet (uiterst) rechts blijven rijden, terwijl verdachte reed met een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
verdachte heeft vervolgens niet tijdig en voldoende afgeremd en is niet tijdig en voldoende uitgeweken voor de over de Oosteinderweg (aan de rechterzijde) rijdende fietser – die verdachte tegemoet reed – zijnde voornoemde [slachtoffer] ,
verdachte is vervolgens tegen deze fietser aangereden waardoor voornoemde [slachtoffer] werd gedood,
terwijl bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, adem 560 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, bleek te zijn;
2. op 13 september 2015 te Aalsmeer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Oosteinderweg, zich zodanig, te weten roekeloos, heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, zijnde [naam 3] , zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder andere) meerdere botbreuken en een gescheurde lever, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Oosteinderweg, komende uit de richting van de Machineweg,
- terwijl het donker was en
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was en
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde,
verdachte is, gekomen ter hoogte van ongeveer perceel 111, naar links gaan uitwijken, in elk geval is verdachte niet (uiterst) rechts blijven rijden, terwijl verdachte reed met een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,
verdachte heeft vervolgens niet tijdig en voldoende afgeremd en is niet tijdig en voldoende uitgeweken voor de over de Oosteinderweg (aan de rechterzijde) rijdende fietser – die verdachte tegemoet reed – zijnde voornoemde [naam 3] ,
verdachte is vervolgens tegen deze fietser aangereden waardoor aan voornoemde [naam 3] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, werd toegebracht,
terwijl bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, adem 560 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, bleek te zijn;
3. op 13 september 2015 te Aalsmeer als bestuurder van een personenauto voor het besturen waarvan een rijbewijs was vereist, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 560 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
5.2.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde

6.1.
De rechtbank acht bewezen dat de schuld van verdachte aan het ongeval waardoor [slachtoffer] werd gedood (feit 1 subsidiair) en waardoor aan [naam 3] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht (feit 2 subsidiair), in roekeloosheid heeft bestaan. De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde (feit 1 en 2, beide subsidiair, laatste zinsnede en feit 3).
6.2.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
6.3.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
telkens in eendaadse samenloop met
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de officier van justitie gevorderd verdachte voor elk feit telkens als bijkomende straf een ontzegging van zijn rijbevoegdheid op te leggen van respectievelijk drie jaren, twee jaren en voor feit drie zes maanden maar deze laatste ontzegging voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in haar pleidooi het volgende naar voren gebracht. Verdachte heeft van 13 september 2015 tot 2 mei 2016 in voorlopige hechtenis gezeten, ruim zeven maanden. Dit heeft grote indruk op hem gemaakt. Behalve dat hij van begin af aan gebukt ging onder zware schuldgevoelens om wat hij heeft aangericht, moest hij ook zijn twee jonge kinderen onder ogen komen. Zijn 10-jarige dochter heeft hem regelmatig niet willen bezoeken in de penitentiaire inrichting waar hij verbleef en heeft hem boze brieven geschreven met de vraag hoe hij het zo ver heeft kunnen laten komen. In het gezin van verdachte speelde voordat hij gedetineerd raakte al het een en ander: een echtscheiding, verlies van zijn bedrijf en huis. Na zijn vrijlating heeft verdachte zijn leven opgepakt met hulp van de reclassering. Hij heeft vast werk gevonden en een nieuwe woning. Alhoewel er geen sprake was van een alcoholverslaving of iets wat daarbij in de buurt komt, moet hij van alcohol niets meer hebben en verplaatst hij zich alleen nog met een fiets. In het begin heeft hij aangegeven graag een brief te willen sturen aan de nabestaanden van [slachtoffer] en aan [naam 3] . De verdediging heeft van het Openbaar Ministerie begrepen dat de familie hier niet op zit te wachten en verdachte kan niet anders doen dan dit te respecteren. De verdediging verzoekt bij strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte na een diep dal weer een en ander heeft weten op te bouwen. De reclassering schat het recidivegevaar als laag in. Verdachte heeft wel veel baat bij de psychologische ondersteuning die hij krijgt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.3.
Verdachte heeft in de nacht van 12 op 13 september 2017, de afsluiting van de jaarlijkse Feestweek van Aalsmeer, [slachtoffer] en [naam 3] aangereden waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen en [naam 3] zwaar is verwond. De ouders van [slachtoffer] , zijn broer en zus en [naam 3] moeten verder leven in de wetenschap dat [slachtoffer] nooit meer zal thuiskomen. Verdachte heeft dit door zijn roekeloze verkeersgedrag op zijn geweten.
8.3.4.
De moeder van [slachtoffer] heeft ter zitting verteld dat zij er alles voor zou willen doen [slachtoffer] nog een keer te mogen zien, ook al is het maar in haar dromen en dat haar leven en dat van haar gezin nooit meer hetzelfde zal zijn. [naam 2] , de zus van [slachtoffer] , heeft gezegd dat zij [slachtoffer] nu alleen nog maar verschrikkelijk zal kunnen missen en dat zij nooit meer nieuwe dingen met hem zullen beleven en simpelweg geen enkele nieuwe herinnering meer met hem zullen maken. [naam 3] heeft verklaard dat zij de enige is die niet bij de uitvaart van [slachtoffer] heeft kunnen zijn omdat zij toen in het ziekenhuis lag, de enige die niet eens even afscheid heeft kunnen nemen, terwijl zij degene was die samen met hem was bij de aanrijding, en dat de pijn, het verdriet en de eenzaamheid er nog steeds zijn.
8.3.5.
Verdachte heeft verklaard zich kapot te schamen. Niemand twijfelt eraan dat verdachte dit niet heeft gewild. Verdachte moet verder leven in de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] en het zware letsel van [naam 3] . De rechtbank is van oordeel dat hoewel het een ongeluk is geweest, verdachte een lange gevangenisstraf moet krijgen. Een lange gevangenisstraf heeft niet alleen vergelding als doel, een dergelijke straf dient ook de algemene preventie. De rechtbank laat hierdoor weten dat zij zwaar tilt aan dergelijke asociaal verkeersgedrag, zeker als daar anderen het slachtoffer van worden.
8.3.6.
De rechtbank laat ten nadele van verdachte meewegen dat hij eerder een geldboete (strafbeschikking) heeft gekregen voor rijden onder invloed en voor te hard rijden zoals blijkt het uittreksel uit de justitiële documentatie (strafblad) van 9 augustus 2017 betreffende verdachte.
8.3.7.
De slotsom is dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden, zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden acht. De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat sprake is van zéér onvoorzichtig verkeersgedrag maar uit zijn requisitoir komt naar voren dat hij vindt dat verdachte roekeloosheid kan worden verweten en dat zijn strafeis daarop is gebaseerd.
8.3.8.
Verdachte heeft van 13 september 2015 tot en met 2 mei 2016 in voorlopige hechtenis gezeten. Deze tijd, bijna acht maanden, wordt van de op te leggen gevangenisstraf afgetrokken. Op 3 mei 2016 is de voorlopige hechtenis geschorst en sindsdien staat verdachte onder toezicht van GGZ reclassering Palier. Uit het voortgangsverslag van 29 augustus 2017 blijkt dat verdachte goed samenwerkt met de reclassering, probleembesef heeft en open staat voor behandeling van zijn problemen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de positieve manier waarop verdachte zijn problemen in de afgelopen periode heeft aangepakt, dient de rechtbank, aangezien er geen gronden meer zijn voor de voorlopige hechtenis, het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Dit brengt mee dat verdachte niet langer onder verplicht reclasseringstoezicht staat. De rechtbank spreekt de hoop uit dat verdachte de opgestarte trajecten kan voortzetten na ommekomst van zijn detentie of in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling.
8.3.9
Ten slotte is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat verdachte een rijontzegging moet krijgen van vijf jaren.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 55, eerste lid en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5.1 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht,
telkens in eendaadse samenloop met
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ontzegt verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor
5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat ingevolge artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. E. Dinjens en R. Robroek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2017.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage II – Foto Oosteinderweg te Aalsmeer ter hoogte van nummer 109/110 (gezien vanuit richting Aalsmeer)