In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 september 2017 uitspraak gedaan over de verlening van omgevingsvergunningen voor twee verbouwingen in het stadsdeel Centrum van Amsterdam. De vergunninghoudster had aanvragen ingediend voor het intern wijzigen van de zolderverdiepingen van twee gebouwen, met als doel het creëren van woningen met dakterrassen. De rechtbank moest beoordelen of de belangen van de omwonenden, die bezwaar hadden gemaakt tegen de vergunningen, onevenredig geschaad werden door de verleende vergunningen.
De rechtbank oordeelde dat de vergunningen rechtmatig waren verleend. De rechtbank stelde vast dat de dakterrassen in strijd waren met het bestemmingsplan, maar dat er onder bepaalde voorwaarden een afwijking mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat de afstand tussen de dakterrassen en de woningen van de eisers voldoende was om te stellen dat de privacy van de omwonenden niet onaanvaardbaar werd aangetast. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de dakterrassen zich op een redelijke afstand bevonden en dat er al zicht was op de woningen van de eisers vanuit andere woningen in de buurt.
De rechtbank oordeelde verder dat de geluidsoverlast die mogelijk zou ontstaan door de dakterrassen niet onaanvaardbaar was en dat de belangen van de vergunninghoudster zwaarder wogen dan die van de eisers. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van het bestuursorgaan bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de terughoudende toetsing door de rechter.