ECLI:NL:RVS:2015:3159

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
201409941/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor vergroting dakterras in Amsterdam

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Centrum op 26 september 2013 geweigerd om aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor de vergroting van een dakterras bij zijn appartement in Amsterdam. Het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar van [appellant] op 4 maart 2014 ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft op 30 oktober 2014 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 9 september 2015 behandeld. [appellant] was vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.L. Diepenhorst, terwijl het algemeen bestuur werd vertegenwoordigd door mr. C.L. Brinks. Tijdens de zitting zijn ook [belanghebbende A] en [belanghebbende B] gehoord, die bezwaar maakten tegen de vergroting van het dakterras.

De Raad van State overwoog dat het dagelijks bestuur beleidsvrijheid heeft bij de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning te weigeren, omdat de vergroting van het dakterras zou leiden tot een onevenredige aantasting van de privacy van de buren. De Raad van State bevestigde dat de privacy van omwonenden een legitiem belang is dat in de belangenafweging moet worden meegenomen.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201409941/1/A1.
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2014 in zaak nr. 14/2271 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Centrum (thans: het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum).
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2013 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het vergroten van een dakterras bij het appartement aan de [locatie 1] te Amsterdam.
Bij besluit van 4 maart 2014 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.L. Diepenhorst, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.L. Brinks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door [belanghebbende A], gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van het op de eerste verdieping gelegen appartement. Op de begane grond, [locatie 2], is een kantoor gevestigd. Het platte dak van dit kantoor grenst aan het appartement en heeft een oppervlakte van 96,7 m2. Op dit platte dak was een dakterras met een hekwerk met een oppervlakte van 18,2 m2 aanwezig. [appellant] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vergroten van het dakterras naar 45,5 m2. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] wonen naast het appartement in het pand aan de [locatie 3].
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zuidelijke Binnenstad" rust op het perceel de bestemming "Tuin - 3".
Ingevolge artikel 28.2.3 van de planregels zijn dakterrassen niet toegestaan.
Ingevolge artikel 28.3.1 is het dagelijks bestuur bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 28.2.3 voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.
3. De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het dagelijks bestuur, waarbij het beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het dagelijks bestuur in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur ten onrechte heeft geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor de vergroting van het dakterras. Hij voert daartoe aan dat in de plantoelichting van het bestemmingsplan weliswaar staat dat bij de toepassing van artikel 28.3.1 wordt gekeken of door het voorziene dakterras de privacy van omwonenden onevenredig in het geding komt, maar dat de privacy van zijn buren niet onevenredig zal worden aangetast door realisering van het bouwplan. Uit jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam en de Afdeling volgt dat in de binnenstad minder recht op privacy bestaat, aldus [appellant]. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte geoordeeld dat de afstand van het voorziene, gewijzigde dakterras tot de vensters van de woonkeuken van zijn buren aanzienlijk wordt verkleind ten opzichte van de bestaande situatie, zodat in zoverre niet valt in te zien dat hun privacy onevenredig wordt aangetast. Voorts heeft de rechtbank de splitsingsakte van 27 december 1994, waarin staat dat de ramen van die woonkeuken dienen te worden geblindeerd, onvoldoende bij haar oordeel betrokken, aldus [appellant]. Tot slot voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de criteria van de op 28 juni 2011 vastgestelde beleidsnota "Omgevingsvergunning A2" neergelegde beleidsregels voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo (hierna: de beleidsregels) van het stadsdeel Zuid, die, hoewel van toepassing op een ander stadsdeel, op zichzelf goede, objectieve aanknopingspunten geven voor de invulling van de norm in het bestemmingsplan.
4.1. In het door [appellant] aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid omgevingsvergunning voor de vergroting van het dakterras heeft kunnen weigeren wegens onevenredige aantasting van de privacy van [belanghebbende A] en [belanghebbende B].
De rechtbank is terecht ervan uitgegaan dat het dagelijks bestuur bij de vereiste belangenafweging voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning het belang van de privacy van omwonenden heeft kunnen betrekken. Niet valt in te zien dat dit belang niet ondubbelzinnig is.
Voorts heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de inkijk in de woonkeuken van de buren niet kon worden betrokken bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning wegens de in de splitsingsakte opgenomen erfdienstbaarheden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit een akte van 11 mei 1995 volgt dat de erfdienstbaarheden zijn gewijzigd en de doorzichtige uitvoering van de ramen van de woonkeuken op grond daarvan is toegestaan.
Zoals ter zitting van de Afdeling aan de hand van foto’s en bouwtekeningen is vastgesteld, wijzigt na vergroting van het dakterras de hoek waaronder vanaf het dakterras door de ramen van de woonkeuken van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] kan worden gekeken en wordt die hoek rechter. Dit leidt ertoe dat er meer zicht komt op en in de woonkeuken. Dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de afstand van het voorziene, gewijzigde dakterras tot de vensters van de woonkeuken van zijn buren niet aanzienlijk wordt verkleind ten opzichte van de bestaande situatie, maakt niet dat de inkijk in de woonkeuken niet zal toenemen na realisering van het bouwplan. Weliswaar heeft [appellant] terecht aangevoerd dat in het stadscentrum van Amsterdam weinig privacy bestaat, maar dat hoeft er niet toe te leiden dat het dagelijks bestuur was gehouden om een omgevingsvergunning te verlenen die kan leiden tot verdergaande aantasting van de privacy van de buren. Daarbij wordt overwogen dat in de aangehaalde jurisprudentie het ging om inkijk in slaapkamers, die gebruikelijk in mindere mate overdag worden gebruikt waardoor eerder dan bij de ramen van een woonkeuken kan worden verlangd dat de slaapkamerramen worden geblindeerd om inkijk te voorkomen met verminderde daglichttoetreding tot gevolg. Dat het in die jurisprudentie volgens [appellant] ging om slaapkamers met ramen binnen 2 meter van de erfgrens hetgeen in strijd is met artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, wat daar ook van zij, maakt niet dat het dagelijks bestuur geen rekening kon houden met de gevolgen van de realisering van een dakterras op meer dan 2 meter van de erfgrens voor de privacy van de buren. Het algemeen bestuur heeft ter zitting van de Afdeling toegelicht dat ook voor het stadscentrum van Amsterdam de aantasting van de privacy van de buren wegens de inkijk in hun woonkeuken onevenredig is. [appellant] heeft voor het eerst ter zitting van de rechtbank betoogd dat hij zijn dakterras wil vergroten, zodat hij meer zonuren heeft. Het dagelijks bestuur heeft dit derhalve niet in zijn besluitvorming kunnen betrekken. Niet valt in te zien dat het algemeen bestuur zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de privacy van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] onevenredig wordt aangetast.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het dagelijks bestuur bij de belangenafweging de beleidsregels niet hoefde toe te passen, reeds omdat deze gelden voor een ander bestuursorgaan in een ander stadsdeel.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Hagen w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2015
270-761.