ECLI:NL:RBAMS:2017:7024

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
27 september 2017
Zaaknummer
13/679008-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerszaak met vrachtwagenchauffeur die fietsster over het hoofd ziet en vrijspraak voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994

In deze verkeerszaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond een vrachtwagenchauffeur terecht die op 11 juni 2014 in Amsterdam een fietsster had aangereden. De rechtbank oordeelde dat de chauffeur, terwijl hij rechtsaf sloeg, de fietsster niet had gezien, ondanks dat zij zichtbaar was in zijn rechterspiegels. De officier van justitie had primair een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 ten laste gelegd, maar de rechtbank oordeelde dat de chauffeur niet schuldig was aan deze overtreding. De rechtbank concludeerde dat de fietsster met een hoge snelheid door rood licht was gereden, wat bijdroeg aan de ongevallen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar veroordeelde hem wel voor het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg, en legde een geldboete van € 500,00 op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden. De uitspraak vond plaats op 21 september 2017.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/679008-15
Datum uitspraak: 21 september 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [GBA].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.C. Velleman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.Th. Offreins, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 11 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende over de Nassaukade en/of de kruising van de Nassaukade met de Overtoom zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over de Nassaukade, komende uit de richting van de Eerste Helmersstraat en gaande in de richting van de Stadhouderskade, -terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was, verdachte is, gekomen bij voornoemd kruispunt, bij het verkrijgen van GROEN licht, naar rechts af gaan slaan (teneinde de Overtoom te gaan berijden) en heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van blijven vergewissen dat een fietser, te weten voornoemde [slachtoffer], doende was voornoemde kruising (eveneens komende uit de richting van de Eerste Helmersstraat en gaande in de richting van de Stadhouderskade) over te steken, verdachte heeft voornoemde fietser geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor voornoemde fietser, verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde fietser aangereden en/of aangebotst, waardoor aan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht.
2.2.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 11 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende over de Nassaukade en/of de kruising van de Nassaukade met de Overtoom zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over de Nassaukade, komende uit de richting van de Eerste Helmersstraat en gaande in de richting van de Stadhouderskade, -terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was, verdachte is, gekomen bij voornoemd kruispunt, bij het verkrijgen van GROEN licht, naar rechts af gaan slaan (teneinde de Overtoom te gaan berijden) en heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van blijven vergewissen dat een fietser, te weten [slachtoffer], doende was voornoemde kruising (eveneens komende uit de richting van de Eerste Helmersstraat en gaande in de richting van de Stadhouderskade) over te steken, verdachte heeft voornoemde fietser geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor voornoemde fietser, verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde fietser aangereden en/of aangebotst.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. Hij vindt dat verdachte de fietsster secondenlang in zijn rechterspiegels had kunnen en moeten zien en dat verdachte aanmerkelijk onoplettend is geweest omdat hij haar desondanks niet heeft gezien. De raadsman heeft hiertegen ingebracht dat verdachte de fietsster over het hoofd heeft gezien, maar dat dat gelet op de omstandigheden geen schuld oplevert als bedoeld in het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende komen vast te staan. Verdachte reed op 11 juni 2014 met zijn vrachtauto over de Nassaukade te Amsterdam in de richting van de Stadhouderskade. Hij wilde naar de Overtoom en moest dus rechts afslaan. Bij de kruising met de Overtoom heeft hij staan wachten voor het rode verkeerslicht. Op dat moment kwam [slachtoffer] aanfietsen met een snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur. Zij fietste over het fietspad dat parallel aan de Nassaukade loopt eveneens richting de Stadhouderskade. Nadat het verkeerslicht op groen sprong, is verdachte opgetrokken en rechtsaf geslagen. Bij het passeren van het verkeerslicht en vlak voor het naar rechts afslaan, stond het voor hem geldende verkeerslicht op oranje. [slachtoffer] passeerde haar verkeerslicht terwijl dat net op rood stond. Verdachte heeft niet gezien dat [slachtoffer], die rechtdoor wilde, daar toen fietste en heeft haar aangereden met alle gevolgen van dien.
3.3.
Verdachte wordt in de kern verweten dat hij niet (goed) heeft gekeken of hij wel veilig kon afslaan en (daardoor) geen voorrang heeft verleend aan [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat als hij wegrijdt met zijn vrachtwagen, hij altijd in zijn spiegels kijkt, zowel links als rechts en dat hij dat deze keer ook heeft gedaan. De vraag waar het in deze zaak in het bijzonder om gaat, is of verdachte kan worden verweten dat hij [slachtoffer] niet heeft zien aankomen terwijl hij haar wel had kunnen en moeten zien (aankomen) en of kan worden vastgesteld dat verdachte zodanig in zijn verkeersgedrag tekort is geschoten dat hij aanmerkelijke schuld heeft aan het verkeersongeval.
3.4.
Verdachte heeft stellig ontkend [slachtoffer] in zijn zijspiegels te hebben gezien. Uit het onderzoek, met name het aanvullend proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, en de ter terechtzitting getoonde animatie van het zicht in de spiegels aan de rechterzijde van de vrachtwagen, is echter gebleken dat [slachtoffer] langere tijd zichtbaar moet zijn geweest. In de rechterbreedtespiegel nagenoeg tot het moment dat de rechtsaf-manoeuvre wordt ingezet. Omdat verdachte ook het verkeer voor hem en links opzij van hem in de gaten moet houden, kan van hem niet worden verwacht om continu in de rechterspiegels te kijken. Wel moet hij enkele malen goed in die rechterspiegels kijken. Hij heeft [slachtoffer] over het hoofd gezien. De rechtbank is van oordeel dat deze onachtzaamheid verwijtbaar is, maar niet zodanig dat in dit geval sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer] met een bovengemiddelde snelheid heeft gefietst en net door rood is gereden. Wel is sprake van overtreding van artikel 5 WVW. Een vrachtwagenchauffeur moet op een druk kruispunt in de stad immers voorkomen dat hij gevaar veroorzaakt, met name voor zwakkere weggebruikers zoals fietsers. Dat verdachte [slachtoffer] niet heeft gezien mag dan wel geen misdrijf opleveren, het neemt niet weg dat hij haar wel had kunnen en moeten zien.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 11 juni 2014 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto – in de hoedanigheid van beroepschauffeur – daarmee rijdende over de Nassaukade en de kruising van de Nassaukade met de Overtoom, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over de Nassaukade, komende uit de richting van de Eerste Helmersstraat en gaande in de richting van de Stadhouderskade – terwijl verdachte ter plaatse bekend was, verdachte is, gekomen bij voornoemd kruispunt, bij het verkrijgen van GROEN licht, naar rechts af gaan slaan (teneinde de Overtoom te gaan berijden) en heeft zich hierbij niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet tijdig en/of voldoende van blijven vergewissen dat een fietser, te weten [slachtoffer], doende was voornoemde kruising (eveneens komende uit de richting van de Eerste Helmersstraat en gaande in de richting van de Stadhouderskade) over te steken, verdachte is vervolgens tegen voornoemde fietser aangereden .

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde gevorderd dat verdachte wordt veroordeel tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.
8.2.
De rechtbank komt tot een lagere straf, nu zij verdachte vrijspreekt van het primair ten laste gelegde misdrijf. Een geldboete van € 500,00 is passend voor het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt. Daarnaast dient een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen verdachte ervan te doordringen dat hij als vrachtwagenchauffeur er alles aan moet doen om gevaar op de weg te voorkomen. Hoe gering de fout ook is, de gevolgen van een ongeval waarbij een vrachtwagen is betrokken zijn vaak groot, zo is ook in dit geval gebleken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 500,00(vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 (tien) dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. E. Dinjens en R. Robroek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 september 2017.
De jongste rechter is buiten staat
dit verkort vonnis mede te ondertekenen.