ECLI:NL:RBAMS:2017:6966

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
13/631811
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2017 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de minderjarige in een onveilige en onstabiele situatie opgroeide. De moeder was belast met het gezag, maar de minderjarige verbleef al geruime tijd bij een pleegmoeder in het kader van vrijwillige pleegzorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn, en dat er geen perspectief is voor terugplaatsing bij de moeder. De rechtbank heeft daarbij de belangen van het kind vooropgesteld, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot voogd over de minderjarige te benoemen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft benadrukt dat de gezagsbeëindiging niet betekent dat de moeder geen goede moeder is, maar dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om duidelijkheid en stabiliteit te bieden in zijn opvoeding.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Familie en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Amsterdam
zaakgegevens : C/13/631811 / FA RK 17/4446
datum uitspraak: 27 september 2017
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekende partij,
hierna te noemen de Raad.
betreffende
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen [minderjarige] ,
[moeder],
wonende te [woonplaats] , is de moeder.
advocaat mr. L. Ellabbari te Amsterdam,
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de moeder;
de pleegmoeder, mevrouw [pleegmoeder] ;
JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM
,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI)
1.Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
-het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 26 juni 2017, ingekomen bij de griffie op 27 juni 2017;
-de rapportage van Jeugdbescherming regio Amsterdam van 18 april 2017;
-het verweerschrift met bijlagen van 10 augustus 2017, afkomstig van de advocaat van de moeder;
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 augustus 2017.
Verschenen en gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. L. Ellabbari en begeleid door mevrouw [naam 1] van HVO Querido;
  • de heer [naam 2] , namens de Raad;
  • de heer [naam 3] namens de GI;
  • de pleegmoeder mevrouw [pleegmoeder] met haar dochter.

2.De feiten

De moeder is belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarige.
De minderjarige woont bij de pleegmoeder in het kader van een vrijwillige pleegzorgplaatsing.

3.Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over de minderjarigen te benoemen, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI heeft zich bij brief van 20 juni 2017 bereid verklaard om de voogdij over de minderjarigen te aanvaarden.

4.Standpunten ter zitting

De Raad heeft ter zitting gepersisteerd bij het verzoek en dit mondeling toegelicht. [minderjarige] verblijft nu drie-en-een-half jaar in dit pleeggezin. Gelet op de aanvaardbare termijn, de leeftijd van [minderjarige] en de signalen van hechtingsproblematiek is het voor [minderjarige] heel belangrijk dat hij duidelijkheid krijgt over waar hij zal opgroeien. De moeder zal, als moeder op afstand, een hele belangrijke rol in het leven van [minderjarige] blijven spelen. De moeder heeft de wens om voor [minderjarige] te zorgen en werkt hard aan zichzelf, maar als [minderjarige] nog langer in onzekerheid blijft, zal hem dit schaden. De onzekerheid moet weggenomen worden. Er is een patroon waarneembaar waarbij de moeder tot nieuwe inzichten komt op basis van voortschrijdende informatie. Als de moeder is ingebed in de nieuwe situatie kan ze weer tot andere inzichten komen. Als de moeder haar leven op orde heeft en de behandeling bij De Waag heeft afgerond, kan de situatie anders voor haar voelen. Afgezet tegen de persoonlijkheid van moeder en het patroon dat wordt gezien, is het in het belang van [minderjarige] dat zijn toekomstperspectief wordt gewaarborgd door middel van een gezagsbeëindiging. Dit is niet om de moeder te diskwalificeren maar vanuit de belangen van [minderjarige] bezien is het belangrijk om de beslissing dat hij bij pleegmoeder kan opgroeien, te waarborgen.
De GI heeft ter zitting onder meer verklaard dat er verschillende doelen zijn opgesteld om te kijken of [minderjarige] terug naar de moeder kon maar dat Spirit heeft aangegeven dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt. De moeder heeft haar behandeling bij de Waag stopgezet en tot op heden niet opnieuw opgepakt. [minderjarige] geeft aan dat hij er onzeker over is waar hij in de toekomst zal wonen, daarom moet er duidelijkheid komen. Als de moeder de behandeling bij de Waag weer start en een woning heeft, kan worden gekeken of de omgangsmomenten kunnen worden uitgebreid.
De moeder heeft onder meer verklaard dat zij [minderjarige] op 31 augustus a.s. zal vertellen dat hij tot zijn meerderjarigheid bij de pleegmoeder zal wonen. [minderjarige] vraagt haar telkens wanneer hij bij haar kan komen wonen. Vanuit de hulpverlening is haar gezegd dat zij [minderjarige] dit moest vertellen. Dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegmoeder ligt, was de moeder al langer duidelijk en zij zal hierover niet van gedachten veranderen. Een gezagsbeëindiging vindt de moeder heel moeilijk te aanvaarden. Zij voelt dit als een vernedering en als straf, terwijl zij altijd heeft meegewerkt. De moeder ontkent dat zij uit eigen beweging is gestopt met de behandeling bij de Waag. Op 17 augustus a.s. heeft zij een gesprek bij De Waag. De moeder erkent dat ze soms agressief overkomt en geeft aan dat zij hieraan werkt.
De raadsvrouw van de moeder heeft ter zitting onder meer aangevoerd dat de moeder heeft geaccepteerd dat het toekomstperspectief bij pleegmoeder komt te liggen. De moeder zal naar verwachting binnen zes maanden een woning toegewezen krijgen. De moeder zal zich weer onder behandeling bij de Waag stellen. Het doet de moeder gevoelsmatig pijn als het gezag wordt beëindigd. De raadsvrouw vindt een gezagsbeëindiging voor dit moment een te vergaande maatregel. Het contact tussen moeder en pleegmoeder is goed en er is geen aanleiding om hiertoe over te gaan. De moeder heeft zich altijd aan afspraken gehouden, ook toen de hulpverlening lange tijd stil lag. Dit schetst een positief beeld van de moeder.
De pleegmoeder heeft ter zitting onder meer verklaard dat [minderjarige] heel onrustig is als hij naar de moeder gaat en telkens vraagt wanneer hij bij de moeder mag wonen. De moeder zegt al jarenlang dat dit kan als zij een woning heeft, waardoor [minderjarige] telkens hoop houdt. Dit maakt hem onrustig. Bij diverse bijeenkomsten met de hulpverlening is de moeder boos geworden en van een overleg weggelopen, waardoor zaken stagneren. [minderjarige] heeft een huidaandoening en dit is na veel zorg, nu stabiel. De pleegmoeder draagt de zorg voor [minderjarige] samen met haar dochters. Zij vraagt zich af of de moeder in staat zal zijn om voor [minderjarige] te zorgen, gelet op de ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt. Zij twijfelt of de moeder nog steeds wil dat het toekomstperspectief van [minderjarige] bij pleegmoeder ligt als moeder haar leven op orde heeft. Het is belangrijk dat de moeder goed samenwerkt met de GI en dat is tot nu toe onvoldoende gelukt. De pleegmoeder is bereid de voogdij over [minderjarige] op zich te nemen.
Namens HVO Querido is naar voren gebracht dat moeder is aangemeld voor een urgentiewoning en dat dit maximaal zes maanden zal duren. Ook komen er woningen voor de doelgroep waar de moeder toe behoort vrij, waar zij ook voor aangemeld kan worden, welk traject nog sneller tot een woning kan resulteren.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
De verwachting is dat de moeder niet in staat zal zijn om de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige op een voor de minderjarige aanvaardbare termijn weer zelf te kunnen dragen. Nu aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan zal de kinderrechter het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
5.3.
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt de rechtbank dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouder(s) de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.4.
Uit de rapportages in het dossier (rapport van de GI van 18 april 2017 en rapport van de Raad van 10 mei 2017) en hetgeen op zitting is besproken blijkt onder meer het volgende. Tot de pleegzorgplaatsing is sprake geweest van een onstabiele woon- en leefsituatie voor [minderjarige] , waarin hij getuige is geweest van huiselijk geweld en waarin de moeder kampte met verslavingsproblematiek, problemen met agressie en forse schulden. [minderjarige] heeft op verschillende plekken gewoond en heeft vanaf twee maanden na zijn geboorte regelmatig bij pleegmoeder verbleven. Hij woont daar officieel sinds juni 2014. De moeder woont bij HVO Querido en is in afwachting van een eigen woning. De moeder heeft de behandeling bij De Waag vrijwel direct na het begin daarvan afgebroken. Zij heeft zich wisselend opgesteld tegenover de hulpverlening en de daarbinnen gemaakte afspraken. [minderjarige] heeft moeite met de onduidelijkheid over het perspectief waar hij gaat opgroeien. Er zijn signalen van mogelijke hechtingsproblematiek bij hem gezien. Er is nog onvoldoende duidelijk wat de gevolgen van de gebeurtenissen uit het verleden voor [minderjarige] zijn en welke hulp het best passend is.
5.5.
De rechtbank is op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting van oordeel dat voldoende duidelijk is geworden dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] te dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn en dat er geen perspectief op thuisplaatsing meer is. De moeder is, gelet op haar persoonlijke problematiek en onduidelijkheid over haar leefsituatie onvoldoende in staat om [minderjarige] de zorg en aandacht te geven die hij nodig heeft. De rechtbank vindt het positief dat de moeder zich goed inzet en haar best doet en dat zij naar verwachting over enige tijd zal beschikken over een eigen woning. Dit maakt het oordeel van de rechtbank echter niet anders. De moeder heeft ter zitting gezegd dat zij vindt dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegmoeder ligt. Mochten de omstandigheden van de moeder in positieve zin wijzigen, kan niet worden uitgesloten dat zij van gedachten verandert, ook gelet op het patroon dat moeder hierin heeft laten zien. Dit maakt dat er bij de rechtbank twijfel bestaat over de bestendigheid van de bereidheid van de moeder om [minderjarige] duurzaam in het pleeggezin te laten opgroeien. [minderjarige] heeft behoefte aan zorg, duidelijkheid, stabiliteit en beschikbaarheid van zijn opvoeder. In het pleeggezin wordt hem dit geboden. Het is in het belang van [minderjarige] , mede gelet op de hechtingsproblematiek die wordt gesignaleerd, dat deze situatie niet wordt doorbroken, omdat dit schadelijk voor zijn ontwikkeling zou zijn. Dit maakt dat het perspectief van [minderjarige] bij het pleeggezin moet liggen. Voor [minderjarige] is het nodig dat er geen twijfel over kan bestaan dat hij zal opgroeien bij pleegmoeder, ook als de situatie van de moeder verbetert. Dit belang van [minderjarige] dient te worden gewaarborgd door middel van een gezagsbeëindiging.
5.6.
Bovendien stelt de rechtbank vast dat de aanvaardbare termijn voor een terugplaatsing inmiddels ruim is verstreken, gezien [minderjarige] leeftijd, de lange tijd die hij al bij pleegmoeder verblijft en zijn huidige ontwikkeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
5.7.
De rechtbank wil benadrukken dat de gezagsbeëindiging niet betekent dat de rechtbank vindt dat de moeder geen goede en liefdevolle moeder zou zijn. De rechtbank heeft bij het nemen van haar beslissing de wet gevolgd, waarin wordt aangegeven dat onder bepaalde omstandigheden (zoals hiervoor onder 5.1. aangehaald) het ouderlijkgezag kan worden beëindigd. . Hierbij is het belang van [minderjarige] als uitgangspunt genomen. Ook betekent de gezagsbeëindiging niet dat moeder geen rol meer zal hebben in het leven van [minderjarige] .
5.8.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over de minderjarige komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hem te benoemen. De rechtbank acht het van belang dat de belangen van [minderjarige] door een neutrale instantie worden behartigd gelet op de omstandigheid dat de moeder niet in staat is om nu of in de toekomst voor [minderjarige] te kunnen zorgen en [minderjarige] zal opgroeien in een (perspectief biedend) pleeggezin. De GI is in dat kader de aangewezen instantie.
De voorgestelde voogd, de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming te Amsterdam, heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen en zal worden belast met de voogdij.
De beslissing
De rechtbank:
-
beëindigt het ouderlijk gezagvan
[moeder]over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] ;
-benoemt tot voogd over voornoemde minderjarige: de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam;
-verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, tevens kinderrechter,
mrs. D. van den Brink en C.M.E. de Koning,
in tegenwoordigheid van J. van Saase-Zaagman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam