ECLI:NL:RBAMS:2017:6965

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
13/631158
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij voor minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2017 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze beëindiging, omdat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder al acht jaar geen opvoedende rol heeft vervuld en dat de kinderen in pleeggezinnen verblijven waar zij de nodige zorg en stabiliteit ontvangen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de complexe problematiek van de kinderen en de wens van [minderjarige 1] om bij mevrouw [naam 4] te blijven wonen. Echter, de rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen is dat de voogdij wordt toevertrouwd aan een onafhankelijke instantie, in dit geval de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Familie en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Amsterdam
zaakgegevens : C/13/631158 / FA RK 17/4156
datum uitspraak: 27 september 2017
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekende partij,
hierna te noemen de Raad.
betreffende
[minderjarige 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,hierna te noemen [minderjarige 2] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
[moeder],
wonende te [woonplaats] , is de moeder.
[vader],
wonende te [woonplaats] , is de vader.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de moeder;
de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
1.Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
-het verzoekschrift van de Raad van 22 juni 2017 met bijlagen, waaronder een raadsrapport van 20 juni 2017, ingekomen bij de griffie op 23 juni 2017;
-de rapportage afkomstig van Jeugdbescherming regio Amsterdam van 8 februari 2017.
Op 16 augustus 2017 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
-de minderjarige [minderjarige 1] voornoemd;
-een vertegenwoordiger van de Raad, de heer [naam 1] ;
-een vertegenwoordigster van de GI, mevrouw [naam 2] met een collega, mevrouw [naam 3] .
De moeder is opgeroepen maar niet verschenen.

2 De feiten

De moeder is belast met de uitoefening van het gezag over de minderjarigen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het vermogen van de moeder onder bewind staat en dat er over haar een mentorschap is ingesteld.

3.Het procesverloop

Bij beschikking van 16 september 2009 van de kinderrechter te Amsterdam zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld tot 16 september 2010. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 20 april 2013. Bij beschikking van 11 november 2010 is een (spoed)machtiging uithuisplaatsing verleend. De uithuisplaatsing is nadien verlengd tot 20 april 2013.
[minderjarige 1] woont sinds mei 2017 bij [naam 4] , de moeder van haar vriend in [plaats] en [minderjarige 2] verblijft sinds december 2016 in een netwerkpleeggezin in [plaats] . Deze uithuisplaatsingen vinden plaats in een vrijwillig kader.

4.Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over de minderjarigen te benoemen, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De GI heeft zich bij brief van 10 juli 2017 bereid verklaard om de voogdij over de minderjarigen te aanvaarden.

5.Standpunten ter zitting

De minderjarige [minderjarige 1] , -apart gehoord- heeft te kennen gegeven dat zij in het gezin waar zij nu verblijft (verder: mevrouw [naam 4] ) wil blijven. Haar gedrag vindt zij, sinds ze bij mevrouw [naam 4] woont, verbeterd. [minderjarige 1] heeft verklaard dat haar moeder instemt met het verzoek van de Raad en dit ook meermalen bij de GI heeft aangegeven. [minderjarige 1] wil dat mevrouw [naam 4] de voogdij krijgt, omdat [minderjarige 1] geen vertrouwen heeft in de GI. Dit is volgens [minderjarige 1] ook de wens van de moeder. Als dit niet mogelijk is wil [minderjarige 1] dat de GI en mevrouw [naam 4] de voogdij samen dragen. [minderjarige 1] is van school gestuurd en wil met ingang van het nieuwe schooljaar starten op een school in Vinkeveen, waar ze de spoedklas wil gaan doen. De GI heeft haar hierin tegengewerkt, aldus [minderjarige 1] , en heeft haar naar [school] gestuurd, waar ze het vreselijk vond. Als Vinkeveen niet door gaat, dan gaat ze helemaal niet meer naar school, aldus [minderjarige 1] . [minderjarige 1] wil niets meer te maken hebben met opa en oma m.z. Wel wil ze het contact met [minderjarige 2] herstellen.
De Raad heeft ter zitting gepersisteerd bij het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder. Er zijn veel betrokkenen bij de kinderen, waarbij iedereen vanuit hun eigen belangen, het beste voor de kinderen wil. De Raad acht het ongewenst als de voogdij van [minderjarige 1] bij mevrouw [naam 4] zou worden belegd, gelet op de complexe problematiek waar aan gewerkt moet worden. [minderjarige 1] is een kind met een rugzak; zij heeft het nodige meegemaakt. Daarnaast is er een complexe verhouding tussen de kinderen met hun moeder en haar partner en anderzijds met de grootouders m.z. en moet er worden gewerkt aan contactherstel tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit alles maakt dat de Raad het belangrijk vindt dat de voogdij bij een onafhankelijke partij wordt belegd en de behoeften van [minderjarige 1] zullen worden beoordeeld door onafhankelijke professionals.
De GI heeft onder meer verklaard dat de strijd tussen grootouders en jeugdbescherming waarschijnlijk van invloed is geweest op de negatieve wijze waarop [minderjarige 1] tegen jeugdbescherming aan kijkt. De weerstand van [minderjarige 1] lijkt zich te richten op de GI als instantie en zal niet weggenomen worden door een wisseling van gezinsvoogd of verandering van GI. Het gaat beter met [minderjarige 1] . Er zal op 17 augustus 2017 een netwerkscreening plaatsvinden bij mevrouw [naam 4] . De GI stemt ermee in dat [minderjarige 1] bij mevrouw [naam 4] blijft wonen. Met [minderjarige 2] gaat het goed in het pleeggezin en hij kan en wil daar blijven wonen.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
6.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt de rechtbank dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouder(s) de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
6.3.
Uit de stukken komt naar voren dat de moeder instemt met het verzoek van de Raad, ter zitting is niet anders gebleken.
6.4.
Uit de rapportages in het dossier (rapport van de GI van 8 februari 2017 en rapporten van de Raad van 17 augustus 2009 en 20 juni 2017) en hetgeen op zitting is besproken blijkt onder meer het volgende. De moeder is acht jaar geleden invalide en fysiek beperkt geraakt. Grootouders m.z. hebben toen de opvoeding van de kinderen op zich genomen. De opvoedingssituatie bij grootouders bleek echter zorgelijk. De grootouders beschikten over beperkte opvoedingsvaardigheden en konden agressief naar de kinderen zijn. Het effect hiervan op de kinderen is geweest dat zij onvoldoende kans hebben gekregen om zich te ontwikkelen en te ontplooien
.Ingezette hulpverlening heeft niet voor een verbetering gezorgd. [minderjarige 1] heeft melding gedaan van mishandeling en poging tot aanranding door grootvader m.z. Bij [minderjarige 1] zijn veel stemmingswisselingen te zien, naast zelfbepalend gedrag en gebrek aan zelfinzicht. Er zijn zorgen over haar emotionele instabiliteit wat zich heeft geuit in automutilatie. Ook zijn er zorgen over haar schoolgang. [minderjarige 2] was, toen hij bij de grootouders m.z. verbleef, vaak alleen. Hij was onrustig op school, had concentratieproblemen en er waren conflicten met andere kinderen. Beide kinderen zijn getraumatiseerd en verdrietig door de situatie van de moeder. In december 2016 zijn beide kinderen – in een vrijwillig kader – in een netwerkpleeggezin geplaatst, waar [minderjarige 2] nog steeds verblijft. [minderjarige 1] is in februari 2017 op een crisisplek van KAO geplaatst. Hierna is zij bij mevrouw [naam 4] , de moeder van haar vriend gaan wonen, waar zij tot op heden verblijft.
6.5.
De rechtbank is op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting van oordeel dat voldoende duidelijk is geworden dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te dragen binnen een voor hen aanvaardbare termijn en dat er geen perspectief op thuisplaatsing meer is. De moeder is, gelet op haar persoonlijke situatie, onvoldoende in staat om de kinderen de zorg en aandacht te geven die zij nodig hebben. Het zijn kwetsbare kinderen die meer dan gemiddeld behoefte hebben aan zorg, duidelijkheid, stabiliteit en beschikbaarheid van de opvoeder. In de pleeggezinnen wordt hen dit geboden. [minderjarige 2] verblijft sinds december 2016 in het pleeggezin en hij is hier goed gehecht. Ook [minderjarige 1] heeft aangegeven bij mevrouw [naam 4] te willen blijven wonen. Het is in het belang van de kinderen dat de huidige situatie niet wordt doorbroken, omdat dit schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen zou zijn. Dit alles maakt dat het perspectief van de kinderen bij de pleeggezinnen moet liggen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
6.6.
Bovendien stelt de rechtbank vast dat de aanvaardbare termijn voor een terugplaatsing inmiddels ruim is verstreken, nu de moeder al acht jaar geen opvoedende en verzorgende rol in het leven van de kinderen meer heeft.
6.7.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over de minderjarigen komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van de kinderen door een neutrale instantie dienen worden behartigd gelet op de omstandigheid dat de moeder niet in staat is om nu of in de toekomst voor de kinderen te kunnen zorgen en de kinderen elders zullen opgroeien. De wens van [minderjarige 1] (en zoals [minderjarige 1] heeft aangegeven ook de wens van moeder) om mevrouw [naam 4] (deels) te belasten met de voogdij, acht de rechtbank niet in het belang van [minderjarige 1] . Er is sprake van complexe persoonlijke (onderliggende) problematiek bij [minderjarige 1] , waarvoor extra opvoedvaardigheden van de verzorger worden verlangd en waarvoor de juiste hulp moet worden ingezet. Ook dient er een passende omgangsregeling met de moeder te komen en dient er te worden gewerkt aan contactherstel tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit alles vormt een forse belasting en vergt speciale opvoedvaardigheden van de te benoemen voogd. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat mevrouw [naam 4] de moeder van de vriend van [minderjarige 1] is. Niet uitgesloten kan worden dat deze relatie op enig moment stuk loopt, wat mevrouw [naam 4] in een loyaliteitsconflict kan brengen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat – op dit moment – de kans aanwezig is dat mevrouw [naam 4] niet onafhankelijk genoeg kan opereren, zelfs als zij capabel genoeg zou blijken te zijn om met de complexe gezinsverhoudingen en de problematiek van [minderjarige 1] om te gaan.
Dit alles maakt dat naar het oordeel van de rechtbank de GI, als onafhankelijke instelling, in dat kader de aangewezen instantie is om met de voogdij te worden belast. De GI heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank heeft naast al het vorenstaande bij haar beslissing ook meegewogen dat [minderjarige 1] heeft aangegeven dat ze geen vertrouwen heeft in de GI. Om de hierboven genoemde zaken aan te pakken en de juiste hulp in te zetten -wellicht GGZ-, zal echter samengewerkt moeten worden met de GI, ongeacht bij wie de voogdij zal worden belegd. Als alles goed gaat en er goed wordt samengewerkt, zal de rol van de GI beperkt zijn.
De voorgestelde voogd, de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming te Amsterdam, heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI, Jeugdbescherming Regio Amsterdam, moet worden belast met de voogdij.

7.De beslissing

De rechtbank:
-
beëindigt het ouderlijk gezagvan
[moeder], geboren op [geboortedatum] , over de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en
[minderjarige 2] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
-benoemt tot voogd over voornoemde minderjarigen de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam;
-verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. D. van den Brink en C.M.E. de Koning, rechters,
in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam