ECLI:NL:RBAMS:2017:6913

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
AMS 17/72
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over samenhangende procedures en vergoedingen rechtsbijstand

Op 1 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een vrouw, eiseres, en de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam, verweerder. De zaak betreft de vergoeding voor werkzaamheden in twee verschillende procedures, waarbij verweerder ten onrechte heeft gesteld dat er sprake was van samenhangende procedures. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder dat de vergoeding voor de werkzaamheden in de zaken met kenmerken 4LR1962 en 4LF8630 vaststelde op de zaak met kenmerk 4LF8630. De rechtbank oordeelde dat de zaak met kenmerk 4LR1962 buiten zitting was afgedaan, terwijl de zaak met kenmerk 4LF8630 ter zitting was behandeld. Hierdoor was niet voldaan aan de vereisten voor procedurele samenhang zoals gesteld in artikel 11, eerste lid van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr). De rechtbank verwierp het standpunt van de commissie voor bezwaar dat het begrip 'ter zitting' niet letterlijk genomen hoeft te worden en concludeerde dat de zaken niet gelijktijdig of aansluitend ter zitting waren behandeld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/72

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] ,te Amsterdam, eiseres
en
Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Turk).

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 1 juni 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder de vergoeding voor de in de zaken met kenmerken [nummer 1] en [nummer 2] verrichte werkzaamheden wegens samenhang vastgesteld op de zaak met kenmerk [nummer 2] . Bij besluit van 22 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2017. Eiseres is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft op 1 april een aanvraag ingediend tot vergoeding in de zaken met kenmerken [nummer 1] en [nummer 2] . In de primaire besluiten heeft verweerder onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 maart 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:1166, toepassing gegeven aan het Bvr. Verweerder heeft de vergoeding vastgesteld op de zaak met kenmerk [nummer 2] .
1.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaar van 22 november 2016 (het advies) ongegrond verklaard.
1.3.
In het advies staat vermeld dat naar het oordeel van de commissie voor bezwaar sprake is van samenhangende procedures in de zin van artikel 11, eerste lid, van het Bvr. Hieraan heeft de commissie ten grondslag gelegd dat in een vreemdelingenprocedure in de hoofdprocedure wordt ingegaan op het individuele relaas van de rechtszoekende en met de voorlopige voorziening wordt beoogd te voorkomen dat de rechtzoekende hangende de hoofdprocedure wordt uitgezet. De rechter kan gelijktijdig een uitspraak doen op het verzoek om een voorlopige voorziening en op een beroep. De rechter kan ook na het doen van uitspraak op het beroep het verzoek om een voorlopige voorziening afzonderlijk afdoen. De uitspraak van de rechter zal dan niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek inhouden, omdat na het doen van uitspraak op het beroep geen sprake meer is van de vereiste connexiteit. Daarvan is in dit geval ook sprake. De woorden “ter zitting behandeld” in artikel 11, eerste lid, van het Bvr strekken er volgens de commissie slechts toe de nauwe band te illustreren die vereist is voor het aannemen van procedurele samenhang. Hieruit mag blijkens het advies niet worden afgeleid dat louter het ontbreken van de zitting meebrengt dat geen sprake kan zijn van procedurele samenhang.
2.1.
Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd met artikel 11, eerste lid, van het Bvr is genomen, omdat geen sprake is van samenhangende procedures als bedoeld in dat artikel. De tekst van deze bepaling is duidelijk, aldus eiseres. Geen zitting betekent geen samenhang. In dit geval zijn de betreffende zaken niet samen op zitting behandeld, dus kan geen sprake zijn van samenhangende procedures in de zin van artikel 11, eerste lid, van het Bvr. Eiseres heeft daarnaast betoogd dat verweerder in een andere zaak waar hetzelfde speelde, heeft geconcludeerd dat geen sprake was van samenhang en eiseres twee maal acht punten (= zestien punten) in plaats van anderhalf maal acht punten (= twaalf punten) toegekend. Nu verweerder in deze identieke zaak anders heeft geoordeeld, heeft verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel gehandeld.
2.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) worden als samenhangende procedures beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.
2.4.
Nu de zaak met kenmerk [nummer 1] buiten zitting is afgedaan en de zaak met kenmerk [nummer 2] ter zitting is behandeld stelt de rechtbank vast dat de zaken niet gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting zijn behandeld. Reeds daarmee is niet voldaan aan het in artikel 11, eerste lid van het Bvr gestelde vereiste. Het standpunt van de commissie voor bezwaar, overgenomen door verweerder, dat het begrip “ter zitting” niet betekent dat daadwerkelijk een zitting plaats hoeft te hebben gevonden, maar dat het slechts strekt ter illustratie van de nauwe band die vereist is voor het aannemen van procedurele samenhang, volgt de rechtbank niet. Dit staat immers niet vermeld in voornoemd artikel noch blijkt dit uit de Nota van Toelichting [1] daarbij. Naar het oordeel van de rechtbank zou samenhang een rol kunnen spelen bij de vraag of de zaken naar hun aard verknocht zijn, maar die vraag is thans niet aan de orde. Aan de reeds eerder door verweerder genoemde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 maart 2014, komt de rechtbank dan ook niet toe.
2.5.
Voor zover verweerder zich heeft willen beroepen op “Werkinstructie artikel 11 Bvr Samenhangende procedures” overweegt de rechtbank als volgt. Onder het kopje ‘Vaststelbeleid’ staat vermeld:
“Samenhangende procedure: beroep en voorlopige voorziening.
Bovenstaande geldt ook als de rechter de samenhangende zaak buiten zitting afdoet.” Zonder nadere motivering van verweerder valt niet in te zien hoe deze bepaling van de werkinstructie in overeenstemming is met artikel 11, eerste lid van het Bvr. Verweerder heeft zich dan ook in zijn besluitvorming ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van samenhangende procedures.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Aan een beoordeling van hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd komt de rechtbank niet meer toe. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op het door eiseres gemaakte bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres de proceshandelingen in beroep zelf heeft verricht, zodat geen sprake is van rechtsbijstand die door een derde is verleend.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het door eiseres gemaakte bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 (honderdachtenzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
- wijst het verzoek om veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. S.T. Ramnewash-Oemrawsingh, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Staatsblad 1999, 580.