In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van maatschappelijke opvang aan eiseres op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat haar opvang had verlengd en haar een nieuwe opvangplek had toegewezen. Eiseres stelde dat de brief van 9 mei 2017, waarin de opvang werd beëindigd en een nieuwe plek werd aangeboden, een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat haar bezwaar tegen dit besluit ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard.
De rechtbank overwoog dat de brief van 9 mei 2017 inderdaad als een besluit moet worden aangemerkt, omdat deze een schriftelijke publiekrechtelijke rechtshandeling bevatte die gericht was op rechtsgevolg. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de nieuwe opvangplek, Roggeveen, de meest geschikte locatie voor eiseres was, ondanks haar bezwaren over haar gezondheid en financiële situatie. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar alsnog ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.
De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de verzoeken om voorlopige voorzieningen toe te wijzen, aangezien zij zelf in de zaak had voorzien. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Wmo en de beoordeling van besluiten door bestuursorganen.