ECLI:NL:RBAMS:2017:6775

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
AWB 17-3769, 17-4264, 17-5015 en 17-5016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van maatschappelijke opvang aan eiseres op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat haar opvang had verlengd en haar een nieuwe opvangplek had toegewezen. Eiseres stelde dat de brief van 9 mei 2017, waarin de opvang werd beëindigd en een nieuwe plek werd aangeboden, een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat haar bezwaar tegen dit besluit ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard.

De rechtbank overwoog dat de brief van 9 mei 2017 inderdaad als een besluit moet worden aangemerkt, omdat deze een schriftelijke publiekrechtelijke rechtshandeling bevatte die gericht was op rechtsgevolg. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de nieuwe opvangplek, Roggeveen, de meest geschikte locatie voor eiseres was, ondanks haar bezwaren over haar gezondheid en financiële situatie. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar alsnog ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.

De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de verzoeken om voorlopige voorzieningen toe te wijzen, aangezien zij zelf in de zaak had voorzien. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Wmo en de beoordeling van besluiten door bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 17/3769 (beroep), 17/4264 (beroep niet tijdig), 17/5015 (voorlopige voorziening behorende bij het beroep niet tijdig) en 17/5016 (voorlopige voorziening behorende bij het beroep)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 21 september 2017 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres en verzoekster, hierna te noemen eiseres,

(gemachtigde: mr. H.M. de Roo),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. E. ‘t Jong).

Procesverloop

Inzake AWB 17/3769 en 17/5016
Bij brief van 9 mei 2017 heeft verweerder de opvang van eiseres verlengd/aan eiseres opvang toegekend bij [naam opvang] te [woonplaats] op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Bij besluit van 18 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 9 mei 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Inzake AWB 17/4264 en 17/5015
Bij brief van 21 juli 2017 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om een maatwerkvoorziening voor opvang op grond van de Wmo.
Zij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In alle zaken
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen de zoon van eiseres.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Allereerst moet de vraag worden beoordeeld of er sprake is van een voor beroep vatbaar besluit.
2. Volgens eiseres is de brief van 9 mei 2017 een voor bezwaar vatbaar besluit. Het bezwaar is volgens haar dan ook ten onrechte niet ontvankelijk verklaard.
3. Verweerder heeft naar voren gebracht dat de brief van 9 mei 2017 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens verweerder is in deze brief alleen de uitvoering van het eerdere besluit waarin eiseres is meegedeeld dat zij gebruik mag maken van de maatschappelijke opvang. Dit besluit, dat voor bezwaar en beroep vatbaar is, is al eerder genomen, namelijk op 8 november 2016.
4. De rechtbank stelt vast dat in het besluit van 8 november 2016 het volgende is opgenomen:
“Op 22 april 2016 heeft u zich gemeld bij het centraal meldpunt Dakloze gezinnen met het verzoek gebruik te mogen maken van de maatschappelijke opvang. Wij hebben besloten dat u hiervoor in aanmerking komt.” Verder bevat het besluit een uitleg van het wettelijk kader en de voorwaarden voor toegang tot de maatschappelijke opvang, maar geen nadere invulling van de aard van de opvang.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 9 mei 2017 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. In deze brief heeft verweerder namelijk beslist dat de noodopvang eindigt op 11 mei 2017 om 16 uur. Daarnaast biedt verweerder eiseres een plaats aan in een nieuwe opvangplek, namelijk [naam opvang] . Verweerder vindt dit een passend traject. De rechtbank overweegt dat wanneer opvang wordt beëindigd en tegelijkertijd een andere opvangplek wordt toegekend, sprake is van een schriftelijke publiekrechtelijke rechtshandeling door een bestuursorgaan dat gericht is op rechtsgevolg, zodat sprake is van een besluit. Dit geldt in dit geval te meer omdat de brief van 8 november 2016 geen enkele duidelijkheid biedt over de inhoud en de aard van de opvang waarvoor eiseres in aanmerking komt. In zoverre zou de brief van 9 mei 2017 ook kunnen worden gezien als een nadere motivering van het eerdere besluit. Deze motivering is pas gegeven nadat eiseres haar eerder tegen het besluit van 8 november 2016 ingediende bezwaar had ingetrokken. De rechtbank vindt dat in die omstandigheid het bezwaar ook om die reden ontvankelijk moet worden geacht. Dat eiseres al geruime tijd op de wachtlijst voor een andere opvangplek stond, maakt het vorengaande niet anders omdat het besluit van 9 mei 2017 het eerste besluit is waarin de locatie op schrift is gesteld.
5.2.
De rechtbank wijst in dit verband ook nog op het volgende.
Verweerder heeft ter zitting niet voldoende duidelijk kunnen maken hoe het beslisproces werkt en op welke momenten eiseres wist wat de invulling zou zijn van de maatschappelijke ondersteuning. In artikel 2.3.9 en 2.3.10 van de WMO zijn bevoegdheden van het college neergelegd om de maatschappelijke opvang van een betrokkene te heronderzoeken of te herzien. Verweerder heeft niet kunnen uitleggen of de besluitvorming in deze zaak onder een van die artikelen viel.
5.3.
Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het besluit van 18 mei 2017. De rechtbank zal vervolgens onderzoeken of er reden is om de zaak finaal te beslissen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar alsnog ongegrond te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5.4.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat als de rechtbank van oordeel zou zijn dat er wel sprake was van een besluit, verweerder het bezwaar ongegrond zou verklaren. Verweerder heeft ter zitting onder verwijzing naar onder meer de dagvaarding die recent is uitgebracht in kort geding gemotiveerd waarom [naam opvang] op dit moment de meest geschikte plek voor eiseres is. Het is de enige plek in [woonplaats] die begeleiding geeft aan een gezin, eiseres heeft grote schulden waardoor zij voor een eigen woning nog niet in aanmerking komt, eiseres heeft een gehandicaptenparkeerkaart, een scootmobiel en een AOV pas, zodat zij voldoende mobiel moet worden geacht rondom haar nieuwe opvangplek. Bovendien is er geen noodzaak voor eiseres om trappen te lopen in [naam opvang] omdat er een lift is.
5.5.
Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat zij wel degelijk bezig is met schuldhulpverlening en dat dit goed vordert. Bovendien laten haar medische omstandigheden veel verhuisbewegingen niet toe. Eiseres had nader moeten worden onderzocht door verweerder. Om die reden is zij in staat om naar een UMO woning te gaan en is het bovendien beter voor haar.
5.6.
De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres een moeilijke periode is geweest waarbij zij langer dan gewenst in de noodopvang heeft verbleven en dat zij liever direct zelfstandig zou gaan wonen. Alles overziende is de rechtbank echter van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom [naam opvang] op dit moment de meest geschikte plek voor eiseres is. Die motivering is hierboven weergegeven. Eiseres heeft haar stellingen over haar gezondheid en financiële situatie onvoldoende onderbouwd. De medische verklaring die eiseres heeft ingebracht zegt niet dat [naam opvang] voor haar niet geschikt is en ook valt daaruit niet af te leiden dat twee maal verhuizen niet mogelijk of zeer onwenselijk is. De stelling dat verweerder eiseres nogmaals had moeten onderzoeken op grond van artikel 2.3.2 van de WMO volgt de rechtbank niet. Eiseres is op 2 mei 2016 onderzocht door verweerder en verweerder heeft daarna bepaald dat [naam opvang] voor haar een geschikte locatie was. Daadwerkelijke plaatsing heeft om diverse redenen vrij lang op zich laten wachten, maar is nog steeds op basis van dit onderzoek. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat dit thans niet meer passend is. Ook de sterke verbetering van haar financiële situatie vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De gronden van eiseres kunnen dan ook niet slagen.
6.1.
Omdat het beroep wel gegrond wordt verklaard zal de rechtbank verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken, ten bedrage van € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 495,-).
6.2.
De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- aan haar vergoedt.
7. Nu de rechtbank, gelet op het voorgaande, van oordeel is dat de brief van 9 mei 2017 een besluit is, verklaart de rechtbank het beroep tegen het uitblijven van een besluit op aanvraag, niet-ontvankelijk, nu verweerder in het besluit van 9 mei 2017 reeds heeft beslist op de aanvraag van 13 april 2017, zodat eiseres hierbij geen procesbelang meer heeft. Weliswaar ligt het besluit van 9 mei 2017 in het verlengde van het besluit van 8 november 2016, maar het is tevens een reactie op de aanvraag van 13 april 2017. In die aanvraag is verzocht om een maatwerkvoorziening zodat de noodopvang kan worden verlaten en die is toegekend.
8. Tot slot ziet de rechtbank geen reden om de verzoeken tot voorlopige voorziening toe te wijzen, nu de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het bezwaar alsnog ongegrond te verklaren en het beroep tegen het niet tijdig beslissen door de gemeente niet-ontvankelijk is verklaard.

Beslissing

Inzake 17/3769
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar alsnog ongegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- (zegge: zesenveertig euro) aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
  • € 990,- (zegge: negenhonderd negentig euro).
Inzake 17/4264
De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk.
Inzake 17/5015 en 17/5016
De rechtbank wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Boeree, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.