In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2017 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Bulgaarse verdachte aan Slowakije. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 14 december 2015 door Slowakije was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1978, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft verklaard dat zijn personalia correct zijn. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de vordering behandeld op een openbare zitting op 3 augustus 2017, waarbij de officier van justitie en de raadsman aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden in Slowakije onmenselijk zijn, maar de rechtbank oordeelde dat er geen objectieve onderbouwing was voor deze claim. De rechtbank baseerde haar beslissing op het meest recente rapport van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering (CPT), dat de omstandigheden in Slowaakse detentiecentra als adequaat had beoordeeld. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan.
De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, waarbij werd opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak, conform artikel 29, tweede lid, OLW. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.