ECLI:NL:RBAMS:2017:6210

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8053
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijzondere bijstand aan vreemdeling zonder geldige verblijfstitel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Oegandese vreemdeling, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser ontving bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw), maar deze bijstand werd per 16 juli 2016 ingetrokken omdat hij geen geldige verblijfstitel had. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet de Nederlandse nationaliteit heeft en niet rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om gelijkgesteld te worden met een Nederlander op basis van de Pw. De rechtbank heeft ook het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, omdat eiser geen inkomen of vermogen heeft. Eiser heeft aangevoerd dat hij recht heeft op bijstand vanwege zijn kwetsbare situatie, maar de rechtbank oordeelt dat de verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM niet kunnen leiden tot bijstandsverlening aan een vreemdeling die niet gelijkgesteld is met een Nederlander.

De rechtbank concludeert dat de intrekking van de bijzondere bijstand op goede gronden heeft plaatsgevonden en verklaart het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/8053

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S.S. Jangali),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. R. Lo Fo Sang).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers recht op bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten van de curator op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 16 juli 2016 ingetrokken.
Bij besluit van 14 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2017. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Deze zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met drie andere zaken van eiser (AMS 16/7999, AMS 17/47 en AMS 17/132). In iedere zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Bij het indienen van het beroepschrift heeft eiser verzocht om vrijstelling van het betalen van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Daartoe heeft de griffier van de rechtbank op 28 december 2016 aan eiser een formulier toegestuurd waarop kan worden ingevuld dat eiser geen inkomen dan wel geen vermogen heeft. De gemachtigde van eiser heeft dit formulier op 6 januari 2017 ondertekend retour gestuurd. Hieruit blijkt dat eiser geen inkomen dan wel geen vermogen heeft. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling toe.
Waar gaat de zaak over?
2.1.
Eiser heeft de Oegandese nationaliteit en ontving algemene bijstand op grond van de Pw. Verweerder heeft de algemene bijstand beëindigd per 16 juli 2016, omdat eiser geen geldige verblijfstitel heeft. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijzondere bijstand die eiser ontvangt voor de kosten van de curator eveneens per 16 juli 2016 beëindigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen geldige verblijfstitel heeft. Eiser heeft in het verleden een verblijfsvergunning gehad op medische gronden. Eiser heeft tegen de weigering om de verblijfsvergunning te verlengen bezwaar en beroep ingesteld. Omdat eiser de procedures mocht afwachten in Nederland behield eiser recht op bijstand. Dit was niet alleen omdat eiser over een W2-document beschikte. Een W2-document is immers een legitimatiebewijs en geeft geen zelfstandig recht op bijstand. De procedure tegen de weigering de verblijfsvergunning te verlengen is inmiddels doorlopen en heeft niet alsnog tot verlenging van de verblijfsvergunning geleid. Eiser heeft daarna een verblijfsvergunning (regulier) aangevraagd. Daardoor heeft eiser vanaf 15 mei 2016, verblijfscode 31. De IND heeft bevestigd dat die code juist is. Die verblijfscode geeft geen recht op bijstand. In tegenstelling tot hetgeen eiser stelt, is er wel met eiser gesproken over eisers verblijfsstatus en wel op 15 juli 2016. Eiser kon geen geldig verblijfsdocument tonen, wel zijn W2-document. Het recht op bijstand is daarom terecht ingetrokken. Inmiddels is eisers verblijfscode per 5 augustus 2016 gewijzigd in code 98, omdat eisers aanvraag om een verblijfsvergunning (regulier) is afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt en mag zijn procedure in Nederland afwachten. Eiser verblijft wel rechtmatig in Nederland, maar niet op grond van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l of sub g of h, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Er bestaat daarom geen recht op bijstand, aldus verweerder.
2.3.
In beroep heeft eiser het bestreden besluit gemotiveerd bestreden.
Juridisch kader
3.1.
Artikel 11, eerste lid, van de Pw bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 11, tweede lid, van de Pw bepaalt - voor zover hier van belang - dat met de in het eerste lid bedoelde Nederlander wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw 2000.
Artikel 11, derde lid, van de Pw bepaalt - voor zover hier van belang - dat bij algemene maatregel van bestuur andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk kunnen worden gesteld:
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw 2000, rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g en h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
3.2.
De bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ (het Besluit gelijkstelling). Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit gelijkstelling wordt voor de toepassing van de Pw met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, of l, van de Vw 2000, voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating.
3.3.
In artikel 1a van het Besluit gelijkstelling staat dat het besluit mede berust op artikel 11, derde lid, van de Pw.
3.4.
Artikel 16, eerste lid, van de Pw bepaalt dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
3.5.
Het tweede lid van artikel 16, van de Pw bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is op andere vreemdelingen dan die bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de Pw.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Niet in geschil is dat eiser niet de Nederlandse nationaliteit heeft en niet beschikt over een verblijfsvergunning of rechtmatig in Nederland verblijft op grond van het Gemeenschapsrecht of het Associatierecht tussen Nederland en Turkije, zodat hij niet ingevolge artikel 11, eerste en tweede lid, van de Pw in aanmerking kan komen voor bijstandverlening. Dit betekent dat eiser slechts aanspraak zou kunnen maken op bijzondere bijstand, indien hij op grond van artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Pw kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.
4.2.
Op grond van artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Pw in verbinding met artikel 1 van het Besluit gelijkstelling wordt voor de toepassing van de Pw met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling, die, nadat hij niet langer rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdelen a tot en met e, of l, van de Vw 2000 (eerste voorwaarde), voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating of tijdig bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van die toelating (tweede voorwaarde) en die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdelen g of h, van de Vw 2000 (derde voorwaarde).
4.3.
Niet in geschil is dat de procedure over de verlenging van eisers verblijfsvergunning op medische gronden is geëindigd en dat deze procedure niet tot een verlenging van de vergunning heeft geleid. Verder stelt eiser dat hij een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning regulier heeft gedaan en dat deze aanvraag is afgewezen. Voorts voert eiser aan dat hij rechtmatig in Nederland zijn procedure om een verblijfsvergunning regulier mag afwachten, blijkens de toewijzing van de voorlopige voorziening op 23 november 2016. Zodoende bestaat er wel recht op bijstand. Voorts is er sprake van dringende redenen om alsnog bijzondere bijstand toe te kennen, gelet op de ernstige medische, psychische en sociale situatie van eiser en de volledige afwezigheid van bestaansmiddelen. De noodzaak om de curatelestelling te kunnen voortzetten, is reeds de dringende reden om alsnog tot bijstandverlening over te gaan. Er is geen enkele voorliggende voorziening terwijl eiser niet zonder beschermingsbewind kan. Er is sprake van schending van de artikelen 3 en 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aldus eiser.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde die ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Pw in verbinding met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit gelijkstelling is gesteld, namelijk dat een aanvraag is ingediend om voortgezette toelating of tijdig bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld tegen intrekking van die toelating. Immers, de procedure over de verlengingsaanvraag is inmiddels afgerond en eiser heeft een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning regulier ingediend. Eiser kan daarom niet op grond van artikel 11, derde lid, van de Pw worden gelijkgesteld met een Nederlander en komt dan ook op grond van dit artikel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Omdat eiser geen vreemdeling is als bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de Pw is de rechtbank van oordeel dat hij op grond van artikel 16, tweede lid, van de Pw evenmin in aanmerking komt voor bijstandsverlening wegens zeer dringende redenen.
4.5.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij moet worden gezien als een kwetsbaar persoon in de zin van artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank als volgt. In het licht van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 november 2011 [1] en 22 november 2011 [2] kan de vraag of eiser is aan te merken als kwetsbare persoon die op grond van artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming geniet, in het kader van de WWB (thans: Pw) in het midden worden gelaten. De CRvB heeft in die uitspraken geoordeeld dat met inachtneming van het primaat van de wetgever, en teneinde een door de wetgever ongewenste doorkruising van het vreemdelingenbeleid te voorkomen, thans tot geen andere conclusie kan worden gekomen dan dat een positieve verplichting ten aanzien van vreemdelingen ook indien sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, niet met toepassing van de WWB gestalte kan worden gegeven. Indien er ten aanzien van deze vreemdelingen een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het EVRM, rust deze op het bestuursorgaan dat belast is, of de bestuursorganen die belast zijn, met de uitvoering van wettelijk geregelde voorzieningen voor vreemdelingen. De rechtbank begrijpt deze uitspraken aldus dat eiser als een niet met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling geen aanspraak kan ontlenen aan artikel 8 van het EVRM.
4.6.
Eiser heeft ook een beroep gedaan op artikel 3 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat voorgaande redenering van de CRvB ook opgaat ten aanzien van een dergelijk beroep. Dit betekent dat indien er ten aanzien van deze vreemdelingen een verplichting bestaat op grond van artikel 3 van het EVRM, deze rust op het bestuursorgaan dat belast is, of de bestuursorganen die belast zijn, met de uitvoering van wettelijk geregelde voorzieningen voor vreemdelingen. Een beroep op artikel 3 EVRM kan dus niet tot bijstandsverlening aan een niet met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling leiden.
5.1.
Eiser voert in beroep verder aan dat hij geruime tijd onder curatele staat en dat zijn post naar de curator wordt gestuurd. Hiervan is verweerder op de hoogte. De curator noch de gemachtigde van eiser zijn door verweerder benaderd voorafgaand aan de beëindiging van de bijzondere bijstand. Eiser is niet in staat om zijn belangen zelf te behartigen gelet op zijn medische psychische situatie. Dat betekent in de zaak van eiser dat de bijstand pas kon worden beëindigd per 18 augustus 2016, zijnde de datum waarop de telefonische hoorzitting met eisers curator heeft plaatsgevonden.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze grond niet slaagt. Weliswaar behartigt eisers curator eisers belangen, echter eiser is de ontvanger van de bijzondere bijstand en hij is degene die een document over zijn verblijfsstatus kan overleggen tijdens een gesprek met verweerder. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder eiser op 7 juli 2016 heeft uitgenodigd voor een gesprek en dat eiser zijn verblijfsdocument diende mee te nemen. Op 15 juli 2016 heeft het gesprek ten kantore van verweerder plaatsgevonden. Blijkens deze gang van zaken heeft eiser de uitnodigingsbrief ontvangen en is hij ook verschenen. De rechtbank ziet dan ook geen reden waarom de uitnodigingsbrief niet alleen aan eiser gestuurd mocht worden en dat eiser het gesprek niet had kunnen voeren. Een beëindiging van de bijzondere bijstand per 18 augustus 2016, zoals eiser voorstelt, is dan ook niet aan de orde.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande kon eiser vanaf 16 juli 2016 niet langer worden gelijkgesteld met een Nederlander en had hij vanaf die datum geen recht op bijzondere bijstand. Verweerder heeft daarom op goede gronden de bijzondere bijstand ingetrokken.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. van Zutphen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.