ECLI:NL:RBAMS:2017:619

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
13/751987-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Hongarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Central District Court of Buda in Hongarije op 20 juli 2016. De opgeëiste persoon, geboren in voormalig Joegoslavië in 1974, is thans gedetineerd in Nederland en wordt verdacht van strafbare feiten die onder het Hongaarse recht vallen, waaronder vervalsing van de euro.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 24 januari 2017. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. De verdediging heeft verweren ingediend op basis van Nederlandse strafzaken, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze verweren niet in de weg staan aan de toelaatbaarheid van de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van de OLW en dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Hongarije onderzocht en geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de opgeëiste persoon in de Hongaarse penitentiaire instellingen onmenselijk of vernederend behandeld zal worden. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, met inachtneming van de prioriteit van een Duits EAB dat ook tegen de opgeëiste persoon is uitgevaardigd. De rechtbank bevestigt dat de overlevering aan Hongarije zal plaatsvinden, maar dat de uitvoering van het Duitse EAB voorrang krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751987-16
RK-nummer: 16/8144
Datum uitspraak: 7 februari 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 november 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 juli 2016 door
the Central District Court of Buda (Hongarije)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië) op [geboortedag] 1974,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats detentie] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 januari 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F. van Dijk, advocaat te Den Haag, en door een tolk in de Kroatische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Kroatische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Decision No. 29022/96-40/2016 bü. of the Budapest 6th and 7th District’s Prosecutor’s Office approved as of 29 june 2016 on the issuing of an arrest warrant.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Hongarije strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 10, te weten:
vervalsing met inbegrip van namaak van de euro.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Verweren op grond van Nederlandse strafzaken

De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de verweren van de raadsman ex artikelen 9 en 11 van de OLW op grond van in Nederland lopende strafzaken tegen de opgeëiste persoon moeten worden verworpen.
Wat betreft het beroep op de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de OLW geldt dat uit de door de raadsman overgelegde stukken niet blijkt dat de opgeëiste persoon in Nederland wordt vervolgd voor dezelfde feiten als waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder heeft de officier van justitie ter zitting toegezegd dat de opgeëiste persoon niet - ook - in Nederland zal worden vervolgd voor de feiten die ten grondslag liggen aan het EAB.
Wat betreft het beroep op de weigeringsgrond van artikel 11 van de OLW geldt dat wat de raadsman in dat kader heeft aangevoerd niet in de weg kan staan aan de toelaatbaarverklaring door de rechtbank van de verzochte overlevering. De raadsman heeft gesteld dat de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon, mogelijk in de vorm van een voorlopige terbeschikkingstelling, de verdedigingsrechten (artikel 6 van het EVRM) van de opgeëiste persoon in de lopende Nederlandse strafzaken zou kunnen aantasten. De beslissingen over de feitelijke overlevering en voorlopige terbeschikkingstelling zijn echter volgens de artikelen 35 en 36 van de OLW voorbehouden aan de officier van justitie dan wel de Minister. Bovendien doet de door de raadsman gestelde situatie zich thans niet voor.

6.Artikel 6 van de OLW

De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW. De raadsman heeft niet aangetoond dat wordt voldaan aan één van de drie in voormeld artikellid vermelde voorwaarden voor gelijkstelling, te weten het bezit van een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd dan wel het voldoen aan de materiële voorwaarden voor het bezit van een met een dergelijke vergunning gelijk te stellen duurzaam verblijfsrecht voor EU-onderdanen. De opgeëiste persoon komt dan ook niet in aanmerking voor een terugkeergarantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de OLW.
Het verzoek van de raadsman om aanhouding om alsnog stukken te kunnen overleggen teneinde aan te tonen dat de opgeëiste persoon over voornoemd duurzaam verblijfsrecht beschikt, wordt afgewezen. De raadsman heeft ter zitting slechts stukken overgelegd die zien op verblijf van de opgeëiste persoon in Nederland vanaf 2014. Daarmee is nog geen begin van aannemelijkheid gemaakt met betrekking tot het bezit van een duurzaam verblijfsrecht.

7.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder aangenomen dat een algemeen reëel gevaar bestaat dat gedetineerden in Hongarije een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) ondergaan.
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank onderzocht of er voor de opgeëiste persoon een concreet reëel gevaar bestaat op een dergelijke onmenselijke of vernederende behandeling.
Uit de informatie van de Hongaarse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon in Hongarije zal worden geplaatst in de penitentiaire instelling van Szombathely of Tiszalök. De rechtbank heeft in eerdere, recente uitspraken al geoordeeld dat er geen bewijzen zijn dat personen die in die instellingen gedetineerd zijn, onmenselijk of vernederend worden behandeld (zie: ECLI:NL:RBAMS:2016:7720 en ECLI:NL:RBAMS:2016:4966). Artikel 4 van het Handvest staat derhalve niet in de weg aan het toelaatbaar verklaren van de verzochte overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Samenloop EAB’s

De rechtbank constateert dat sprake is van samenloop van het onderhavige EAB met het tegen de opgeëiste persoon uitgebrachte EAB van 5 december 2016 van het Openbaar Ministerie Ingolstadt (Duitsland). De rechtbank zal eveneens bij uitspraak van heden de overlevering toestaan in deze Duitse EAB-zaak (parketnummer: 13/751011-17).
De officier van justitie heeft ter zitting te kennen gegeven dat voorrang dient te worden gegeven aan de uitvoering van het Duitse EAB, omdat het onderzoek in Duitsland gereed is en de Duitse autoriteiten – anders dan de Hongaarse autoriteiten – desgevraagd hebben verklaard een voorlopige terbeschikkingstelling van de opgeëiste persoon te wensen.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot haar keuze heeft kunnen komen en zal de verzochte voorrang in deze uitspraak bevestigen.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Central District Court of Buda (Hongarije)ten behoeve van het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
BEVESTIGTdat voorrang dient te worden gegeven aan het Duitse EAB (parketnummer: 13/751011-17), ten aanzien waarvan de rechtbank eveneens bij uitspraak van heden de overlevering toestaat, boven het onderhavige Hongaarse EAB (parketnummer: 13/751987-16),
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 februari 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.