ECLI:NL:RBAMS:2017:6104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5095
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het invaarverbod op de Prinsengracht te Amsterdam en de belangenafweging van de gemeente

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 26 april 2017, wordt het beroep van het Comité Woonboten Prinsengracht tegen het invaarverbod op de Prinsengracht behandeld. De rechtbank oordeelt dat de gemeente Amsterdam, door eenrichtingsverkeer in te stellen op delen van de Prinsengracht en Singelgracht, binnen de ruime beoordelingsmarge heeft gehandeld. Eiseres, het Comité Woonboten Prinsengracht, stelt dat het invaarverbod onterecht is en dat er structurele overlast is door het tweerichtingsverkeer. De rechtbank wijst erop dat de gemeente een pilot heeft uitgevoerd en dat de belangen van de reders en de bewoners zorgvuldig zijn afgewogen. De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de gemeente niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij verkeersbesluiten en bevestigt de ruimte die de gemeente heeft in het nemen van dergelijke besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/5095

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2017 in de zaak tussen

Comité Woonboten Prinsengracht , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: [de persoon] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. A. Weijenberg en R. Duijvis).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder een keerverbod ingesteld voor alle schepen in de Singelgracht tussen brug nummer 174 (Leidsebrug) en brug nummer 82 (Museumbrug), jaarlijks in de periode tussen 1 april en 1 oktober.
Bij besluit van 25 februari 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder een invaarverbod ingesteld voor alle schepen op de Prinsengracht vanaf de Amstel tot de Spiegelgracht en op de Singelgracht vanaf brug nummer 84 (Freddy Heinekenbrug) tot de Amstel, jaarlijks in de periode tussen 1 april en 1 oktober.
Bij besluit van 15 april 2015 (het primaire besluit III) heeft verweerder het primaire besluit II ingetrokken en een invaarverbod ingesteld voor alle schepen op de Prinsengracht vanaf de Amstel tot de Spiegelgracht en op de Singelgracht vanaf brug nummer 84 (Freddy Heinekenbrug) tot de Amstel, jaarlijks in de periode tussen 1 april en 1 oktober.
Bij besluit van 29 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2017. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Aan de kant van eiseres is tevens verschenen [de man] .

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. In de periode van 6 januari tot 6 september 2014 is er een pilot geweest waarbij op delen van zowel de Prinsengracht als de Singelgracht in Amsterdam eenrichtingsverkeer is ingevoerd, met als doel het verminderen van overlast op het gebied van snelheid, geluid en milieu. Tijdens de hoorzitting blijkt dat het bezwaar van eiseres gericht is op het invaarverbod en niet op het keerverbod, omdat het keerverbod alleen ziet op de Singelgracht. Eiseres heeft het bezwaar voor zover gericht tegen het keerverbod ingetrokken. Verweerder verklaart het bezwaar van eiseres voor zover gericht tegen het invaarverbod niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen belanghebbende is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar bij uitspraak van 19 februari 2016 gegrond verklaard en geoordeeld dat eiseres wel belanghebbende is bij het invaarverbod. De uitspraak is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 12 mei 2016. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit van 29 juni 2016 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunt van verweerder
2. In het bestreden besluit is het invaarverbod gehandhaafd. Het invaarverbod is gebaseerd op artikel 2.1.1. van de Verordening op het binnenwater 2010. Verweerder heeft eenrichtingsverkeer alleen ingesteld gedurende het vaarseizoen, omdat het aantal vaarbewegingen buiten het vaarseizoen aanmerkelijk lager is dan gedurende het seizoen. Verder bestaat buiten het vaarseizoen geen noodzaak om met eenrichting overlast te beperken. Ook kan uit de resultaten van de pilot niet worden geconcludeerd dat eenrichting jaarrond zou moeten worden ingevoerd. Volgens verweerder bestaat er geen recht om gevrijwaard te blijven van alle hinder in de binnenstad van Amsterdam.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat gelet op het feit dat eiseres het niet eens is met de uitkomst van de pilot, dat niet maakt dat het besluit ondeugdelijk of in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is. Verweerder is van mening dat de belangen van de bewoners niet zwaarder wegen dan de andere belangen. Met de huidige maatregelen is rekening gehouden met alle betrokken belangen, zoals met die van de beroepsvaart. Zo is het eenrichtingsverkeer beperkt tot het deel van de Prinsengracht tussen de Spiegelgracht en de Amstel, mede naar aanleiding van de bezwaren van de rondvaartrederijen. Uit het rapport van Arachnea marktonderzoek van augustus 2014 ‘Pilot eenrichtingsverkeer – Ervaring reders’ blijkt dat de grote meerderheid van de reders een negatieve invloed op de bedrijfsvoering ervaart, vooral omdat zij moeten omvaren als gevolg van de eenrichting . Ook is van belang dat de overlast op het water, door het instellen van eenrichtingsverkeer, (deels) wordt verplaatst naar andere grachten en dat het aantal scheepsbewegingen binnen het grachtensysteem zal toenemen. Dit besluit is een ‘compromis’ tussen alle belangen.
Over de uitstoot van vaartuigen zegt verweerder dat dit is geregeld in de Regeling Passagiersvaart Amsterdam (RPA). Hierin staan de normen aangegeven waaraan vaartuigen moeten voldoen. Daarnaast is besloten om per 1 januari 2017 een verbod in te stellen op pleziervaartuigen met een 2-takt buitenboordmotor die niet voldoet aan de Europese norm. Met deze maatregelen van eenrichtingsverkeer in het vaarseizoen op het stuk Prinsengracht daar waar woonboten liggen, het terugdringen van de uitstoot via de RPA en het verbod van de vervuilende 2 takt buitenboordmotor is voldoende rekening gehouden met het aspect luchtvervuiling. Verweerder verwijst daarbij naar een rapport van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) uit 2012 waaruit blijkt de rondvaart weliswaar bijdraagt aan de luchtverontreiniging maar dat dit significant minder is dan de uitstoot van de binnenvaart en dat de uitstoot van het wegverkeer hier ook een grote rol in speelt.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres voert aan dat zij eenrichtingsverkeer wil op de hele Prinsengracht gedurende het hele jaar. Er is structurele overlast. Er kan namelijk maar één rondvaartboot onder een brug door, waardoor de andere rondvaartboot moet wachten. Verder is er ook buiten het vaarseizoen pleziervaart (op mooie dagen net zoveel als in het vaarseizoen) en gedurende evenementen leidt het tweerichtingsverkeer tot overlast. Ook leidt tijdelijke invoering tot onduidelijkheid bij schippers. Vele boten blijven tegen de richting in varen. Verweerder heeft ten onrechte zwaarder gewicht toegekend aan de belangen van de reders, terwijl deze belangen niet met stukken worden onderbouwd. De belangen van de reders zijn slechts een mening, de cijfers ontbreken. Ondanks de heldere uitkomst van de pilot wordt er toch niet overgegaan tot eenrichtingsverkeer
Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het belang dat de luchtkwaliteit verbetert. Uit de pilot blijkt namelijk dat de uitstoot met 63% afneemt dankzij eenrichtingsverkeer. Eiseres heeft een brief van 11 september 2016 van het Comité Walbewoners Prinsengracht overgelegd waaruit blijkt dat zij zich in hun belangen achter eiseres scharen.
Beoordeling van het geschil
4. Uit het verweerschrift blijkt dat in 2017 zal worden gestart met een nieuwe pilot waarbij voor de hele Prinsengracht eenrichtingsverkeer zal worden ingevoerd. Deze pilot loopt van april 2017 tot en met april 2018. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de vraag aan de orde is of eiseres nog procesbelang heeft bij deze procedure. De nieuwe pilot geeft immers gehoor aan wat eiseres wil bereiken, namelijk eenrichtingsverkeer op de hele Prinsengracht gedurende het gehele jaar. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat een nieuw verkeersbesluit is genomen ter uitvoering van deze pilot. Dit verkeersbesluit is gegrond op de Scheepvaartverkeerswet (Svw). Dat betekent volgens de gemachtigde van verweerder niet dat met de vaststelling van dit nieuwe verkeersbesluit, het bestreden besluit – dat zijn grondslag vindt in de Verordening op het binnenwater 2010 – is vervallen. Als de bevindingen van de pilot ertoe leiden dat op grond van de Svw geen reden bestaat om eenrichtingsverkeer in te voeren, dan zal het bestreden besluit weer de norm zijn. Ter zitting waren partijen het er over eens dat het bestreden besluit niet vervalt met de vaststelling van het nieuwe verkeersbesluit. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat hiermee het procesbelang voor eiseres in deze zaak is gegeven.
5. De rechtbank stelt vast dat de vaarsnelheid niet langer een punt van geschil is. Het gaat eiseres uitsluitend om het invaarverbod. In het verweerschrift staat voorts dat bij verkeersbesluit van 15 september 2016 voor alle schepen op de binnenwateren van Amsterdam een maximum snelheid van 6 kilometer per uur is ingevoerd.
6. Verder is ter zitting gebleken dat eiseres de gronden over het al dan niet bestaan van consensus binnen de (pilot)werkgroep en ondersteuning van het Comité Walbewoners Prinsengracht met name ter ondersteuning van haar stellingen heeft aangevoerd, maar dat deze gronden geen zelfstandige bespreking behoeven.
7.1.
De omvang van de door verweerder gemaakte belangenafweging is ter zitting aan de orde geweest. Niet in geschil is dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank valt de keuze van verweerder zoals deze is gemaakt in het kader van onderhavige procedure, te weten dat eenrichtingsverkeer is ingesteld op een gedeelte van de Singelgracht en op het gedeelte van de Prinsengracht daar waar woonboten liggen en alleen tijdens het vaarseizoen, binnen de ruime beoordelingsmarge zoals deze is weergegeven in rechtsoverweging 6.1. In hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot de onderhavige keuze heeft kunnen komen. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
7.3.
Verweerder heeft zich bij het verkeersbesluit gebaseerd op de uitkomsten van de pilot en diverse onderzoeken [2] . De stelling van eiseres dat de belangen van de reders onderbouwd hadden dienen te worden met cijfers, kan de rechtbank niet volgen. De belangen van de reders zijn voorstelbaar zoals deze worden verwoord in de rapportage van Arachnea marktonderzoek. Hieruit komt immers naar voren dat de reders het bezwaarlijk vinden dat ze moeten omvaren wegens uiteenlopende redenen, waaronder bedrijfseconomische belangen. Voor de belangenafweging kunnen cijfermatige onderbouwingen weliswaar een rol spelen, maar in dit geval zijn de gestelde belangen ook zonder cijfermatige onderbouwing aannemelijk. De stelling van eiseres dat verweerder bij de belangenafweging vervolgens te weinig gewicht heeft toegekend aan de verbetering van de luchtkwaliteit als gevolg van eenrichtingsverkeer, kan evenmin ertoe leiden dat verweerder niet in redelijkheid tot de onderhavige keuze heeft kunnen komen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de verbetering van luchtkwaliteit met 63% nuancering behoeft. Zij wijst daarbij op het TNO rapport en een stuk van de wethouder genaamd Agendapunt van 26 januari 2015. Uit dit laatste stuk blijkt het volgende: “In model berekeningen heeft op basis van metingen op gevels aan de Stadhouderskade het instellen van eenrichtingsverkeer voor boten op de Singelgracht een bijdrage van -63% uitstoot door passerende boten. In absolute zin is dat een reductie van 0.24 (in ug.m3) naar 0.07 op een totaal van 41.4 op de Stadhouderskade, een bijdrage -0.1%”. De gemachtigde van verweerder heeft gelet hierop toegelicht dat de verbetering van de luchtkwaliteit verwaarloosbaar is. Verweerder heeft alle belangen afgewogen en op basis daarvan een weloverwogen keuze gemaakt. Dat deze keuze anders is dan de keuze die eiseres liever gezien zou hebben maakt niet dat de keuze de toets die de rechtbank moet aanleggen niet kan doorstaan. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat de gronden van eiseres niet kunnen slagen.
8. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Boeree, voorzitter, en mr. L.H. Waller en mr. R.B. Kleiss, leden, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.
griffier
namens de voorzitter,
de oudste rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak met nummer ECLI:NL:RVS:2009:BK5055.
2.Onder andere het bewoners- en het redersonderzoek van Arachnea marktonderzoek van augustus 2014, het TNO rapport van 26 juni 2014 en het rapport van het Ingenieursbureau gemeente Amsterdam van