ECLI:NL:RBAMS:2017:6031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
C/13/619435 / HA ZA 16-1203
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure na vaststelling schending zorgplicht bank met betrekking tot overkreditering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een schadestaatprocedure na een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. In die uitspraak, gedateerd 2 februari 2016, werd vastgesteld dat ING Bank N.V. toerekenbaar tekort was geschoten in haar zorgplicht jegens de eisers, die gezamenlijk een woninghypotheek bij de bank hadden afgesloten. De eisers vorderden een schadevergoeding van € 482.718,81, die was opgebouwd uit verschillende schadeposten, waaronder teveel betaalde rente en kosten die voortvloeiden uit de overkreditering. De rechtbank oordeelde dat de teveel betaalde rente € 25.412,72 bedroeg, maar dat dit bedrag verminderd moest worden met het belastingvoordeel dat de eisers hadden genoten, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 15.247,63. De rechtbank verwierp het verweer van ING dat de schade moest worden gematigd op grond van eigen schuld, omdat de schending van de zorgplicht door ING vaststond. De overige schadeposten werden afgewezen wegens gebrek aan causaal verband met de overkreditering. De rechtbank veroordeelde ING tot betaling van het vastgestelde schadebedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en ook tot vergoeding van de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 30 augustus 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/619435 / HA ZA 16-1203
Vonnis van 30 augustus 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.J. Meijer te Haarlem,
eisers,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam,
gedaagde.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers gezamenlijk] genoemd worden en afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Gedaagde zal ING genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 november 2016, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 1 maart 2017, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de comparitie tussen partijen van 13 juli 2017, met de daarin vermelde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De onderhavige procedure betreft een schadestaatprocedure. In de hoofdzaak tussen partijen heeft het Gerechtshof Amsterdam een arrest gewezen op 2 februari 2016. Dit arrest heeft kracht van gewijsde. Het hof heeft voor recht verklaard dat ING jegens [eisers gezamenlijk] toerekenbaar tekort is geschoten en dus aansprakelijk is voor het hierdoor bij [eisers gezamenlijk] opgetreden vermogensverlies. Het hof heeft ING veroordeeld tot vergoeding van de schade van [eisers gezamenlijk] plus kosten en wettelijke rente met ingang van 1 februari 2011, nader op te maken bij staat. Het hof heeft voorts bepaald dat de schade die [eisers gezamenlijk] in ieder geval dientengevolge hebben geleden de teveel betaalde rente is. De door het hof vastgestelde wanprestatie van ING betreft schending van de zorgplicht van ING om te waken tegen overkreditering met betrekking tot de woninghypotheek die zij aan [eisers gezamenlijk] heeft verstrekt.
2.2.
De in het arrest weergegeven feiten worden in de onderhavige procedure eveneens als vaststaand aangenomen en als ingelast beschouwd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers gezamenlijk] vorderen samengevat - veroordeling van ING tot betaling van € 482.718,81 dan wel een door de rechtbank nader te begroten bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2007, dan wel 2 februari 2016, dan wel 2 mei 2016, dan wel vanaf de datum dagvaarding, tot de dag van voldoening, plus de proceskosten inclusief de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Het gevorderde totaalbedrag is samengesteld als volgt:
1.
€ 25.412,72
Teveel betaalde rente
2.
138.687,66
Inbreng privé ten tijde van koop woning
3.
11.795,00
Overdrachtsbelasting, verschil koopsom – max. hypotheek
4.
490,00
Afsluitprovisie woning
5.
342,69
Taxatiekosten woning
6.
37.413,66
Overige kosten afrekening woninghypotheek ING
7.
199.155,08
Inbreng belegging stamrecht BV
8.
49.500,00
Lening ouders
9.
10.000,00
Kosten na gedwongen verkoop (verhuizing, herinrichting etc)
10.
605,00
Intake kosten makelaar i.v.m. verkoop woning
11.
9.317,00
Afrekening courtage makelaar i.v.m. verkoop woning
€ 482.718,81
Totaal
3.3.
ING voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De teveel betaalde rente

4.1.
Tussen partijen staat vast dat de teveel betaalde rente € 25.412,72 bedraagt.
De rechtbank is, als aangevoerd door ING, van oordeel dat dat voor het werkelijk geleden vermogensnadeel de door [eisers gezamenlijk] genoten belastingaftrek over deze betaalde rente daarvan moet worden afgetrokken. ING heeft bij conclusie van antwoord [eisers gezamenlijk] verzocht hun belastingvoordeel te specificeren. [eisers gezamenlijk] hebben daarvan afgezien en ter zitting slechts, zonder onderbouwing, aangevoerd dat ook ING belastingvoordeel op de woninghypotheek zal hebben genoten. ING heeft daarop ter zitting het belastingvoordeel van [eisers gezamenlijk] geschat op 40%. [eisers gezamenlijk] hebben daarop volhard in hun betwisting en een bewijsaanbod gedaan terzake.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [eisers gezamenlijk] de door ING reeds bij conclusie van antwoord gevraagde specificatie niet al hadden kunnen geven. Dit betekent dat de rechtbank, als onvoldoende onbetwist aangevoerd door ING, uitgaat van een schadebedrag van € 25.412,72 minus 40% daarover = € 15.247,63. Aan het bewijsaanbod van [eisers gezamenlijk] terzake wordt dus niet toegekomen.
4.2.
ING heeft, betwist door [eisers gezamenlijk] , ten verwere aangevoerd dat een als gevolg van de tekortkoming vast te stellen schadevergoeding moet worden gematigd tot nihil op grond van de redelijkheid en billijkheid althans op grond van eigen schuld ex artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.3.
Het hof heeft bepaald dat een beroep op eigen schuld in de schadestaat beoordeeld dient te worden (arrest, rechtsoverweging (r.o.) 3.7). De rechtbank overweegt dat dit ook geldt voor genoemd beroep van ING op matiging op grond van de redelijkheid en billijkheid. Beide verweren falen. Het volgende is hiervoor redengevend.
4.4.
Voor zover deze verweren zijn gestoeld op het uitgangspunt dat wèl sprake is geweest van een correcte toetsing, waarschuwingsplicht en verstrekking door ING stuiten zij af op het onherroepelijke oordeel van het hof dat de zorgplicht is geschonden en dat sprake is geweest van overkreditering. Deze verweren behoeven daarom geen nadere bespreking. Dit geldt ook voor het door het hof reeds aangenomen causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de teveel betaalde rente.
4.5.
De schending van de zorgplicht in kwestie veronderstelt dat de dientengevolge teveel betaalde rente niet betaald hoéfde te worden. De verweren van ING zien op de door haar aangevoerde oorzaken aan de zijde van [eisers gezamenlijk] waardoor de rente niet langer betaald kón worden. De verweren kunnen bij gebreke van een nadere toelichting, die ontbreekt, op deze feitelijke grondslag dus niet slagen. Dit geldt tevens voor zover ING heeft beoogd haar na te noemen verweer ex artikel 6:98 BW op deze grond ook te voeren ten aanzien van deze schadepost.
4.6.
ING voert ook aan dat [eisers gezamenlijk] hun schade hadden kunnen voorkomen indien zij zich destijds, zodra hun betalingsproblemen intraden, tot ING hadden gewend. ING maakt in het licht van de gemotiveerde betwisting niet duidelijk waarom deze door ING gestelde nalatigheid aan de zijde van [eisers gezamenlijk] tot matiging moet leiden op grond van de redelijkheid en billijkheid dan wel eigen schuld van [eisers gezamenlijk] Ook deze onderbouwing van de verweren faalt dus.
4.7.
Hieruit volgt dat ING veroordeeld wordt tot betaling van € 15.247,63, vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. De ingangsdatum van de wettelijke rente wordt gesteld op 1 februari 2011, zoals reeds bepaald door het hof.
De overige schadeposten in r.o. 3.2.
4.8.
[eisers gezamenlijk] stellen, betwist door ING, dat ook de overige door hem gestelde schadeposten als weergegeven in r.o. 3.2., in verband staan met de overkreditering door ING.
4.9.
Het hof heeft overwogen dat de vraag of en in hoeverre deze overige door [eisers gezamenlijk] gevorderde schade al dan niet voor vergoeding in aanmerking komt wegens samenloop met het verlies van zijn baan en de naderhand geleden verliezen, ter beoordeling staat in de schadestaatprocedure, zie r.o. 3.6. van het arrest.
De rechtbank ziet, anders dan [eisers gezamenlijk] , geen aanleiding tot benoeming van een deskundige voor de schadebegroting en overweegt als volgt.
4.10.
Op grond van artikel 6:98 BW komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
4.11.
[eisers gezamenlijk] stellen dat zij zonder schending van de zorgplicht van ING slechts € 498.416,32 hadden kunnen lenen in plaats van – als feitelijk verstrekt – € 600.000. Alsdan hadden [eisers gezamenlijk] de woning niet kunnen kopen vanwege een financieel tekort van € 101.586,68 en hadden zij dus de gestelde dientengevolge gemaakte kosten niet gemaakt, aldus [eisers gezamenlijk]
4.12.
Deze stelling berust op de veronderstelling dat in de situatie zonder schending van de zorgplicht de woninghypotheek van € 600.000 niet zou zijn verstrekt aan [eisers gezamenlijk] De juistheid daarvan volgt niet zonder meer uit de overwegingen van het hof ten aanzien van de (schending van de) zorgplicht van ING om te waken tegen overkreditering van [eisers gezamenlijk] De zorgplicht van de bank strekt in beginsel niet zover dat de bank met het oog op de belangen van het verstrekken van het hypothecaire krediet in een geval van (dreigende) niet-verantwoorde kredietverstrekking behoorde te weigeren indien de consument – na door de bank op de hiervoor omschreven wijze adequaat te zijn voorgelicht of gewaarschuwd – ervoor koos de hypothecaire lening (toch) aan te gaan (HR 16 juni 2017, r.o. 4.2.9. slot, ECLI:NL:HR:2017:1107). In dit licht bezien gaat voornoemde, door ING betwiste veronderstelling niet zonder meer op. Het had dus op de weg van [eisers gezamenlijk] gelegen deze met specifieke feiten en omstandigheden nader te onderbouwen. Bij gebreke daarvan kan hun stelling niet slagen.
4.13.
Hieruit volgt dat de hierop gestoelde gevorderde uitgaven vanwege de aankoop van de woning (r.o. 3.2., posten ad 2 t/m 6) moeten worden afgewezen.
4.14.
Ten aanzien van de overige gevorderde schade (r.o. 3.2, posten 7 t/m 11) overweegt de rechtbank als volgt. Zoals gesteld door [eisers gezamenlijk] , moesten zij als gevolg van bij hen ontstane onmacht om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen geld lenen bij ouders en een inbreng doen vanuit de stamrecht BV, hetgeen niet (voldoende) hielp, zodat uiteindelijk als gevolg van hun aanblijvende betalingsonmacht de woning moest worden verkocht en zij moesten verhuizen met alle kosten van dien. In essentie moet dus de vraag beantwoord worden of deze betalingsonmacht, als gesteld door [eisers gezamenlijk] en betwist door ING, een gevolg is van de overkreditering, als bedoeld in artikel 6:98 BW.
4.15.
Vaststaat, zoals overwogen door het hof, dat [eiser sub 1] in 2007 zijn baan is kwijtgeraakt en dat hij een afkoopsom van € 234.000 heeft ontvangen (in zijn stamrecht BV, rechtbank). Vervolgens is hij een day trading bedrijf begonnen dat hij in 2010 heeft gestaakt (arrest r.o. 2.9). Bij brief van 5 januari 2011 heeft [eiser sub 1] aan ING onder meer bericht dat betalingsachterstanden zijn ontstaan als gevolg van het verliezen van zijn baan (arrest r.o. 2.11).
4.16.
Verder staat vast dat [eisers gezamenlijk] in oktober 2009 een tweede hypothecaire lening zijn aangegaan met [naam 1] als hypotheekgever, met een hoofdsom van € 96.784 en een aflossingsverplichting van € 500 per maand.
4.17.
Als overwogen door het hof, zijn vanaf februari 2010 betalingsachterstanden ontstaan ter zake van de lasten van [eisers gezamenlijk] uit hoofde van de woninghypotheek van ING (arrest r.o. 2.10). Zoals onbetwist aangevoerd door ING in de onderhavige procedure, staat vast dat [eisers gezamenlijk] vanaf de hypotheekverlening in 2006 tot februari 2010 aan hun betalingsverplichtingen jegens ING hebben voldaan.
4.18.
Het hof heeft tevens overwogen dat het verlies van de baan en de door zijn bedrijf geleden verliezen hebben geleid tot naderhand geleden inkomensschade en additionele vermogensschade en waarschijnlijk hun liquiditeitstekort aldus pregnant tot uiting hebben doen komen (arrest r.o. 3.6).
4.19.
Dit alles in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [eisers gezamenlijk] redelijkerwijs op grond van de relevante (financiële) factoren de financiële lasten van de woninghypotheek niet zouden hebben kunnen dragen. Het verlies van de baan en de daarop geleden verliezen alsmede de aanvullende aflossingsverplichting op de hypothecaire lening van [naam 1] enerzijds en het ontstaan en voortduren van de betalingsonmacht anderzijds, vallen immers samen in de tijd, terwijl die betalingsonmacht voordien jarenlang niet bestond. Onder die omstandigheden kan deze betalingsonmacht in redelijkheid niet worden gezien als een gevolg van de overkreditering door ING. Hieruit volgt dat de overige gestelde kosten niet als schade kunnen worden toegerekend aan ING ex artikel 6:98 BW. Deze vorderingen komen dus niet voor toewijzing in aanmerking.
4.20.
Hetgeen overigens over en weer is aangevoerd door partijen, kan niet leiden tot een ander oordeel en behoeft derhalve geen bespreking.
Proceskosten
4.21.
Het hof heeft bepaald dat ING veroordeeld wordt tot vergoeding van de bij schadestaat opgemaakte schade plus kosten. De rechtbank ziet hierin aanleiding tot veroordeling van ING in de proceskosten als volgt, waarbij het tarief voor “salaris advocaat” wordt gebaseerd op het toegewezen schadebedrag:
- griffierecht € 79
- salaris advocaat
904(2 punten × tarief € 452)
Totaal € 983
4.22.
De nakosten worden ambtshalve begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt de schade, tot vergoeding waarvan ING bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 2 februari 2016 is veroordeeld, vast op € 15.247,63 (vijftienduizendtweehonderdzevenenveertig euro en drieënzestig eurocent),
5.2.
veroordeelt ING tot voldoening aan [eisers gezamenlijk] van dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van
1 februari 2011 tot de dag van betaling,
5.3.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van [eisers gezamenlijk] tot op heden begroot op € 983, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt ING in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat ING niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren, rechter, bijgestaan door N. Stoke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017.