ECLI:NL:RBAMS:2017:5940

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
16/4544
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van afzetgegevens van gewasbeschermingsmiddelen op basis van Wob-verzoek van Greenpeace

In deze zaak heeft Greenpeace een Wob-verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Economische Zaken om de jaarlijkse afzetgegevens van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland over de jaren 2010 tot en met 2014 openbaar te maken. De staatssecretaris heeft dit verzoek gedeeltelijk geweigerd, wat heeft geleid tot beroep door Greenpeace. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gevraagde gegevens emissiegegevens zijn en dat de staatssecretaris verplicht is deze openbaar te maken. De rechtbank oordeelt dat de verkoopgegevens van gewasbeschermingsmiddelen als emissiegegevens moeten worden aangemerkt, omdat deze gegevens een indicatie geven van het gebruik van deze middelen in het milieu. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de relevante gegevens openbaar gemaakt moeten worden. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan Greenpeace.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/4544

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde mr. B.N. Kloostra)
en

de staatsecretaris van Economische Zaken,

verweerder (gemachtigde: mr. W.C.M. Niekus).

Procesverloop

In het besluit van 3 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot openbaarmaking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) geweigerd.
In het besluit van 1 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit herzien.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verder heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Daarbij heeft verweerder ten aanzien van een deel van de stukken verzocht om geheimhouding, met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de geheime stukken, zoals bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens verweerder is tevens op de zitting verschenen mevrouw M.T.P.E. Jeurissen, werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

De feiten en omstandigheden
1.1
Eiseres heeft op 29 juni 2015 verweerder verzocht om de openbaarmaking van de jaarlijkse afzetgegevens van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland over de jaren 2010 tot en met 2014 (hierna het Wob-verzoek). Eiseres heeft in haar verzoek benadrukt dat het haar gaat om gegevens van de totale jaarlijkse afzet op de Nederlandse markt per werkzame stof in kilogrammen, zoals die zijn verstrekt door de bedrijven en/of samengevoegd binnen het ministerie of de NVWA. Daarnaast verzoekt eiseres eventuele aanvullende informatie al dan niet met deze afzetgegevens door producenten van gewasbeschermingsmiddelen en/of houders van toelatingen jaarlijks in de betreffende jaren is verstrekt, openbaar te maken, zoals de gegevens per producent, per gewasbeschermingsmiddel en per merknaam.
1.2
Verweerder heeft zes documenten aangetroffen die betrekking hebben op het Wob-verzoek. Deze documenten kunnen worden onderscheiden in twee categorieën. De eerste categorie betreft vijf documenten die zijn verstrekt door de [naam 2] . Deze vijf documenten hebben betrekking op de jaren 2010 tot en met 2014, hierna aangeduid als document 1 tot en met 5. Ieder document bevat de informatie over de gezamenlijke afzet in kilogrammen van werkzame stoffen van de bij [naam 2] aangesloten ondernemers over het betreffende jaar, vergezeld van een aanbiedingsbrief van de directeur van [naam 2] . De tweede categorie betreft een document uit een digitaal systeem, gevuld door houders van toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die geen lid zijn van [naam 2] , maar wel verplicht zijn om informatie over het verkoopvolume van gewasbeschermingsmiddelen te verstrekken aan de bevoegde autoriteit (verweerder). Deze informatie heeft verweerder samengevoegd tot één Excel-bestand. Dit bestand wordt hierna aangeduid als document 6.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten de door eiseres gevraagde informatie niet openbaar te maken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres (gedeeltelijk) gegrond verklaard en het primaire besluit herzien. Wat betreft de documenten 1 tot en met 4 stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet langer belang heeft bij openbaarmaking, omdat deze al openbaar zijn gemaakt. Voor wat betreft document 5 stelt verweerder zich op het standpunt dat de aanbiedingsbrief alsnog openbaar gemaakt kan worden, althans met uitzondering van de handtekening van de directeur van [naam 2] . De overige gegevens van document 5 (de afzetgegevens) heeft verweerder geweigerd openbaar te maken, omdat volgens verweerder sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. Hetzelfde overweegt verweerder over document 6. Tot slot stelt verweerder niet in het bezit te zijn van aanvullende informatie die met de afzet verband houdt, zoals gegevens per producent, per gewasbeschermingsmiddel of per merknaam.
2. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit gemotiveerd beroep ingesteld. Op de gronden zal hierna afzonderlijk worden ingegaan.
Het wettelijk kader
3.1.
Voor de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het wettelijke kader dat is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de documenten betrekking hebben op milieu-informatie. Evenmin is in geschil dat in navolging van het Verdrag van Aarhus de voorschriften van Richtlijn 2003/4/EG met betrekking tot milieu-informatie zijn geïmplementeerd in – voor zover hier relevant – artikel 10, vierde lid, van de Wob.
Heeft eiseres nog procesbelang bij de openbaarmaking van documenten 1 tot en met 4?
4. De rechtbank stelt vast dat op enig moment tijdens de procedure van het beroep dat eiseres op 10 september 2015 heeft ingediend tegen het niet tijdig nemen van het primaire besluit, de volledige documenten 1 tot en met 4 met de verzending van de processtukken aan eiseres zijn verstrekt. Eiseres heeft deze documenten vervolgens op haar website geplaatst en zodoende openbaar gemaakt. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard te berusten in de openbaarmaking van deze documenten in de zin van de Wob. De rechtbank zal verweerder daarom volgen in zijn standpunt dat eiseres geen proces-belang meer heeft bij een beslissing van de rechtbank over de documenten 1 tot en met 4. In zoverre zal de rechtbank eiseres niet-ontvankelijk verklaren in haar beroep.
Had verweerder meer gegevens moeten vergaren?
5.1.
Allereerst is in geschil of verweerder over meer informatie behoort te beschikken dan de gegevens in de documenten 1 tot en met 6.
5.2.
Eiseres voert hiertoe aan dat verweerder wat betreft de documenten 1 tot en met 5 op grond van artikel 67, derde lid van de Verordening 1107/1009 [1] over meer gegevens zou moeten beschikken en voor zover hij daar niet over beschikt, hij die informatie dient te vergaren bij [naam 2] .
5.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij wat betreft document 1 tot en met 5 niet meer gegevens hoeft te vergaren dan die waarover hij beschikt. In het bestreden besluit overweegt verweerder dat hij, wat betreft de bij [naam 2] aangesloten houders, alleen beschikt over informatie van hun gezamenlijke afzet in kilogrammen per werkzame stof en niet beschikt over verkoopvolumes per gewasbeschermingsmiddel. [naam 2] zou wel beschikken over de gegevens per fabrikant, per merknaam en per pesticide, maar [naam 2] vat deze gegevens samen en dient deze samenvatting bij verweerder in. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat verweerder niet meer dan de afzet in kilogrammen per werkzame stof behoeft te verzamelen en wijst hierbij op artikel 3 en bijlage I van de Verordening 1185/2009 [2] . Wat betreft document 6 beschikt verweerder wel over gedetailleerde verkoopgegevens per gewasbeschermingsmiddelen, per toelatingshouder en per merknaam, aangeleverd door de niet-bij [naam 2] aangesloten pesticidefabrikanten, aldus verweerder.
5.4.
Voor de beantwoording van de vraag of verweerder een vergaringsplicht heeft ten aanzien van de gegevens waar [naam 2] kennelijk over beschikt, overweegt de rechtbank het volgende. De hoofdregel in artikel 3, eerste lid van de Wob, inhoudende dat het bij een verzoek op grond van de Wob moet gaan om documenten die bij een bestuursorgaan berusten, brengt ook mee dat een bestuursorgaan niet de verplichting heeft de informatie elders te verzamelen. Dat is anders wanneer het gaat om informatie die bij het bestuursorgaan behoort te berusten.
5.5.
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 67, derde lid, van Verordening 1107/2009, in samenhang met artikel 3 en Bijlage I van de Verordening 1185/2009 over de door eiseres gevraagde aanvullende informatie dient te beschikken. In artikel 67, derde lid, van Verordening 1107/2009 leest de rechtbank namelijk de onvoorwaardelijke verplichting voor iedere houder van een toelating van een gewasbestrijdingsmiddel om ‘
de bevoegde autoriteiten van de lidstaten alle informatie te verstrekken over het verkoopvolume van gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving inzake statistieken over gewasbeschermingsmiddelen’. De hier bedoelde Gemeenschapswetgeving inzake statistieken over gewasbeschermingsmiddelen is de Verordening 1185/2009. Op grond van artikel 3, eerste lid, van die Verordening zijn de lidstaten verplicht “
jaarlijks de noodzakelijke gegevens voor de specificatie van de in de bijlage I opgenomen kenmerken te verzamelen (…) door middel van informatie met betrekking tot het op de markt brengen en het gebruik van pesticiden (…)”. In bijlage I is onder meer opgenomen dat de statistieken betrekking hebben op de – kort gezegd – werkzame stoffen, dat speciale aandacht moet worden besteed aan het vermijden van dubbeltellingen en dat de hoeveelheid van die stoffen die in de markt worden gebracht in elke lidstaat wordt vastgesteld. In samenhang bezien betekent dit dat bij verweerder ook de informatie per houder per gewasbestrijdingsmiddel behoort te berusten. De rechtbank acht namelijk van doorslaggevend belang dat anders de controle en toezicht op de juistheid van die gegevens illusoir zou zijn. Het argument van gemachtigde van verweerder op de zitting dat in artikel 67 van de Verordening 1107/2009 niet staat dat de houders de informatie niet via een organisatie zoals [naam 2] mag versturen, treft daarom geen doel.
5.6.
Wat betreft de informatie, heeft de gemachtigde van verweerder op de zitting nog aangevoerd dat blijkens artikel 3 van Verordening 1185/2009 in samenhang met Bijlage I, een overzicht van de hoeveelheid afgezette werkzame stof voldoende informatie oplevert over het gebruik van de stoffen. Ook deze stelling treft geen doel. Het gaat immers niet om wat de lidstaat uiteindelijk doorstuurt naar de Commissie (Eurostat), maar om de vraag welke informatie bij verweerder behoort te berusten.
5.7.
Dit betekent dat onderliggende informatie waar [naam 2] kennelijk over beschikt, bij verweerder behoort te berusten en dat verweerder een vergaringsplicht heeft ten aanzien van deze informatie. De beroepsgrond slaagt.
5.8.
Verweerder is niet verplicht meer informatie te vergaren, verband houdende met de gegevens van document 6, het Excel-bestand met de samengevoegde gegevens van de niet-bij [naam 2] aangesloten houders, omdat alle gegevens van deze houders al bij verweerder berusten. De gemachtigde van verweerder heeft namelijk op de zitting verklaard dat verweerder ook beschikt over de onderliggende, afzonderlijke formulieren die door deze houders zijn opgestuurd. Volgens verweerder bevatten deze formulieren exact dezelfde gegevens zoals die in het Excel-bestand zijn opgenomen. Op zitting bleek dat de gemachtigde van eiseres niet betwist dat er niet meer gegevens zijn dan de onderliggende documenten. Hoewel, aldus de gemachtigde van verweerder op de zitting, op grond van artikel 7, eerste lid, onder c, van de Wob verweerder mag volstaan met het geven van een samenvatting, is er geen bezwaar voor verweerder om ook de afzonderlijke onderliggende formulieren in overleg met eiseres openbaar te maken, in het geval de rechtbank zal beslissen dat document 6 openbaar gemaakt moet worden.
Bevatten de documenten emissiegegevens?
6.1.
Verder is in geschil of verweerder de documenten 5 en 6 zondermeer openbaar moet maken, omdat het emissiegegevens zijn.
6.2.
Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat verweerder de openbaarmaking van de documenten 5 en 6 thans enkel weigert omdat het bedrijfs- en fabricagegegevens zijn die vertrouwelijk aan de overheid zijn overhandigd (artikel 10, eerste lid onder c in samenhang met het vierde lid, tweede zin, van de Wob). De rechtbank zal eerst beoordelen of de door eiseres gevraagde informatie betrekking heeft op emissies in het milieu. In dat geval mag verweerder deze gegevens namelijk niet weigeren op grond van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob en moeten die gegevens openbaar worden gemaakt (artikel 10, vierde lid, eerste zin, van de Wob).
6.3.
Bij de beantwoording van de vraag of de informatie waar eiseres om heeft verzocht, betrekking heeft op emissies in het milieu, spelen twee arresten van 23 november 2016 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) een belangrijke rol. [3] In deze zogenoemde ‘november-arresten’ ging het in beide gevallen om informatie over de toelating op de markt en onderzoeken naar bepaalde gewasbeschermingsmiddelen en hun uitwerking op de natuur. In een van de twee november-arresten, de Bijenstichtingzaak, ging het meer in het bijzonder over laboratoriumstudies en veldstudies inzake de invloeden van een bepaalde werkzame stof op bijen. In de andere zaak, de Greenpeacezaak, ging het om informatie over de werkzame stof glyfosaat. In het arrest in de Bijenstichtingzaak concludeert het Hof dat onder het begrip “emissies in het milieu” het vrijkomen in het milieu van producten en stoffen als gewasbeschermingsmiddelen of biociden valt, vooropgesteld dat deze ook daadwerkelijk of voorzienbaar in het milieu vrijkomen bij normaal of realistisch gebruik.
6.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in deze zaak geen sprake is van emissiegegevens en de vergelijking met de zaak van de Bijenstichting niet opgaat omdat – samengevat – het in deze zaak over verkoopcijfers van een toegelaten product gaat, terwijl het in de Bijenstichtingzaak over test- en laboratoriumgegevens ging die nodig waren voor de toelating van een product op de markt. Verkoopcijfers kunnen volgens verweerder verder geen emissiegegevens zijn, omdat ze geen direct inzicht geven in de uitstoot in het milieu, noch daarmee voldoende direct verband houden. Om informatie over emissies in het milieu te verkrijgen zal namelijk eerst een berekening moeten worden gemaakt met meer variabelen dan alleen de verkoopcijfers. Met het oog op het doel van de openbaarmaking, overweegt verweerder bovendien dat verkoopgegevens op zich geen informatie leveren op basis waarvan het publiek een oordeel kan vellen over de besluitvorming op het gebied van milieuaangelegenheden.
6.5.
De rechtbank overweegt dat voordat de ‘november-arresten’ waren gewezen, het vaste jurisprudentie was dat gegevens – zoals verkoopcijfers – die ten grondslag liggen aan gegevens over de daadwerkelijke emissies in het milieu, niet zelf ook als emissiegegevens kunnen worden beschouwd. Daarom konden dergelijke onderliggende gegevens wat de openbaarheid betreft niet op een lijn worden gesteld met emissiegegevens [4] . Voor de beantwoording van de vraag of het arrest van de Bijenstichting verandering in deze vaste lijn heeft gebracht, citeert de rechtbank de rechtsoverwegingen 76 tot en met 79 van het arrest in de Bijenstichtingzaak:
“ 76 Het begrip „emissies in het milieu” in de zin van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 sluit dus niet het in het milieu vrijkomen van producten en stoffen zoals gewasbeschermingsmiddelen of biociden, en stoffen die deze producten bevatten, uit.
77 Dit in aanmerking nemend, moet bedoeld begrip niettemin aldus worden afgebakend dat het alleen op niet-hypothetische emissies betrekking heeft, dat wil zeggen daadwerkelijke of voorzienbare emissies van het betrokken product of de betrokken stof bij normaal of realistisch gebruik.
78 Hoewel het enkele op de markt brengen van een product in de regel niet volstaat om aan te nemen dat dit product noodzakelijkerwijs in het milieu zal vrijkomen en dat informatie over dit product betrekking heeft op „emissies in het milieu”, is dat anders bij een product als een gewasbeschermingsmiddel of een biocide, dat bij normaal gebruik bedoeld is om in het milieu vrij te komen, louter vanwege zijn functie. De voorzienbare emissies van dit product in het milieu zijn in dat laatste geval niet hypothetisch.
79 In die omstandigheden vallen emissies die daadwerkelijk bij het gebruik van het product of de stof in kwestie in het milieu vrijkomen alsook voorzienbare emissies van dit product of die stof in het milieu bij normaal of realistisch gebruik van het product of de stof in overeenstemming met de toelating voor het op de markt brengen die voor het product in kwestie is afgegeven en overeenkomstig de omstandigheden in het gebied waarvoor het product is bestemd, onder het begrip „emissies in het milieu”.
6.6.
Uit deze overwegingen leidt de rechtbank af dat het Hof met de november-arresten de eerdere jurisprudentie heeft verlaten. Het Hof benadrukt immers in overweging 78 dat het toelaten van een pesticideproduct tot de markt niet een daadwerkelijke emissie in het milieu hoeft te zijn, maar dat juist bij gewasbeschermingsmiddelen het de bedoeling is dat die bij normaal gebruik in het milieu terecht zullen komen. Dit kan niet anders worden begrepen dan dat emissiegegevens niet langer alleen de gegevens van de daadwerkelijke emissie zijn, maar ook die gegevens die ten grondslag liggen aan de daadwerkelijke emissie.
6.7.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat ook de verkoopgegevens van gewasbeschermingsmiddelen – zoals in deze zaak aan de orde – moeten worden aangemerkt als emissiegegevens. De verkoopcijfers van gewasbeschermingsmiddelen zijn immers een indicatie van het daadwerkelijk gebruik van deze middelen. Daarbij komt nog dat het Hof ook duidelijk maakt dat, gelet op de context en de doelstelling van het recht op milieu-informatie, niet moet worden uitgegaan van een restrictieve uitlegging van het begrip ‘emissies in het milieu’. De rechtbank citeert het Hof in rechtsoverwegingen 57 en 58 van het arrest in de Bijenstichtingzaak:
57 Door erin te voorzien dat de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie niet kan worden ingeroepen om openbaarmaking van „informatie over emissies in het milieu” te weigeren, kan met artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4 worden gezorgd voor concrete toepassing van die regel en van het beginsel van een zo ruim mogelijke toegang tot milieu-informatie waarover de publieke instanties beschikken of die voor hen wordt beheerd.
58 Anders dan met name Bayer, de Duitse regering en de Europese Commissie stellen, volgt hieruit dat niet dient te worden uitgegaan van een restrictieve uitlegging van de begrippen „emissies in het milieu” en „informatie over emissies in het milieu” in de zin van artikel 4, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2003/4.
6.8.
De rechtbank vindt verder steun voor haar oordeel in de omstandigheid dat de Nederlandse overheid de informatie van [naam 2] over de afzetvolumes gebruikt om, in combinatie met enquêtes onder de gebruikers, een reële schatting te kunnen maken over het totale verbruik per werkzame stof. De rechtbank verwijst in dit verband naar het door eiseres overgelegde rapport Emissies landbouwbestrijdingsmiddelen, versie mei 2016, opgesteld in opdracht van Rijkswaterstaat.
6.9.
Verweerder heeft aangevoerd dat een deel van de verkochte gewasbeschermingsmiddelen in voorraad verblijven en een groot deel wordt gebruikt in kassen, zodat niet gesproken kan worden van uitstoot in het milieu.
6.10.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het valt weliswaar niet uit te sluiten dat enige verkochte gewasbeschermingsmiddelen niet vrijkomen in het milieu. Dit kan zijn omdat die in voorraad blijven liggen en zo nooit meer worden gebruikt. Het is echter aannemelijk dat dit om een fractie van het totaal aan verkochte middelen gaat, waardoor dit valt te verwaarlozen. Verweerder stelt verder dat het kan zijn dat de gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt in kassen die zodanig afgeschermd zijn dat geen emissie plaatsvindt in het (open) milieu. De rechtbank stelt vast dat dit niet nader door verweerder is toegelicht en onderbouwd. Evenmin kan de rechtbank vaststellen in welke omvang dit zou gebeuren. Hierdoor wordt niet aannemelijk dat een dermate grote hoeveelheid van de verkochte gewasbeschermingsmiddelen niet in het milieu zou vrijkomen, waardoor de verkoopcijfers geen representatief beeld van het gebruik van deze middelen meer geven.
6.11.
Verder heeft verweerder het standpunt ingenomen dat geen sprake kan zijn dat verkoopcijfers emissiegegeven zijn omdat – samengevat – in de Verordeningen 1185/2009 en 223/2009 [5] , als ook Verordening 1107/2009 is bepaald dat die aangeleverde verkoopgegevens vertrouwelijk door de overheid moeten worden behandeld.
6.12.
De rechtbank volgt dit standpunt evenmin. Het Hof heeft immers in de Bijenstichtingzaak gewezen op dit spanningsveld tussen verplichte openbaarmaking van emissiegegevens enerzijds en de in de Verordeningen geregelde vertrouwelijkheid anderzijds. In rechtsoverweging 99 merkt het Hof op dat de Uniewetgever enerzijds heeft geregeld dat de vertrouwelijkheid wordt gegarandeerd, maar anderzijds ervoor heeft gekozen dat bij een verzoek om informatie over emissies in het milieu die informatie openbaar gemaakt moet worden. In de rechtsoverwegingen 101 en 102 overweegt het Hof – kort gezegd – dat de vertrouwelijkheid die de Verordeningen garanderen aan hen die de gegevens aan de overheid moeten geven, niet in de weg staat aan het openbaar maken van die gegevens, indien daar om verzocht wordt met het oog op emissies in het milieu.
6.13.
De conclusie van het voorgaande is dat de door eiseres verzochte verkoopgegevens openbaar moeten worden gemaakt, omdat het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Ook deze beroepsgrond slaagt.
Wat betekent dat concreet in deze zaak?
7.1.
De rechtbank heeft haar oordeel dat de verkoopgegevens emissiegegevens zijn, toegepast bij de beoordeling van de documenten 5 en 6. Hiervoor heeft de rechtbank de vertrouwelijke documenten 5 en 6 ingezien.
7.2.
Wat betreft document 5 is de rechtbank van oordeel dat – uitgezonderd de aanbiedingsbrief – alle gegevens in de lijst over het jaar 2014 verkoopgegevens zijn. Dat betekent dat verweerder deze gegevens openbaar had moeten maken.
7.3.
De rechtbank stelt verder vast dat document 6 – overeenkomstig de beschrijving van verweerder in het bestreden besluit op pagina 7 bij punt 9 – uit meerdere kolommen bestaat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de kolommen 1 tot en met 8 openbaar moet maken omdat de in die kolommen opgenomen gegevens dienen te worden aangemerkt als ‘informatie over emissies in het milieu’. De overige kolommen, 9 en verder, bevatten zoals het bestreden besluit ook meldt, de naam, het adres en de contactpersoon bij de toelatingshouder. Deze gegevens zijn naar het oordeel van de rechtbank geen emissiegegevens zodat ze niet om die reden openbaar moeten worden gemaakt. Nu de rechtbank van oordeel is dat een groot deel van de kolommen openbaar moet worden gemaakt zal verweerder, ook over de resterende kolommen een nieuwe afweging moeten maken, over de vraag of deze kolommen wel of niet alsnog openbaar gemaakt zullen worden. Verweerder zal zich hierover nader uit moeten laten.
Slotsom
7.1.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken.
7.2.
Dit betekent concreet dat verweerder:
- aanvullende gedetailleerde informatie moet vergaren bij [naam 2] en vervolgens een beslissing dient te nemen over de openbaarmaking daarvan;
- ten aanzien van document 5 alsnog de lijst over 2014, op grond van artikel 10, vierde lid, van de Wob openbaar dient te maken;
- ten aanzien van document 6 alsnog de kolommen 1 tot en met 8 op grond van artikel 10, vierde lid, van de Wob openbaar dient te maken;
- ten aanzien van de overige kolommen van document 6 alsnog een beslissing over openbaarmaking daarvan moet nemen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dat betrekking heeft op de documenten 1 tot en met 4 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, voorzitter, en mr. A.D. Belcheva en mr. E.J. Otten, leden, in aanwezigheid van mr. M. Oosterhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2017.
De griffier is niet in staat om te tekenen.
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage:
wettelijk kader

Artikel 10 van de Wet openbaarheid bestuur (Wob)

1
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
[…].
4 Het eerste lid, aanhef en onder c […] [is] niet van toepassing voor zover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Voorts blijft in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang.
Artikel 67 van Verordening (EG) nr.1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening 1107/2009)
3. Houders van een toelating verstrekken de bevoegde autoriteiten van de lidstaten alle informatie over het verkoopvolume van gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving inzake statistieken over gewasbeschermingsmiddelen.
Artikel 3 van Verordening (EG) nr.1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden (Verordening 1185/2009)
1. De lidstaten verzamelen jaarlijks de noodzakelijke gegevens voor de specificatie van de in bijlage I opgenomen kenmerken, en om de vijf jaar de noodzakelijke gegevens voor de specificatie van de in bijlage II opgenomen kenmerken, door middel van:
- enquêtes;
- informatie met betrekking tot het op de markt brengen en het gebruik van pesticiden, waarbij met name rekening wordt gehouden met de verplichtingen overeenkomstig artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1107/2009;
- administratieve bronnen; of
- een combinatie van deze middelen, met inbegrip van statistische schattingsprocedures op basis van deskundigenbeoordelingen of modellen.

Voetnoten

1.Verordening 1107/2009 van 21 oktober 2001 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.
2.Verordening 1185/2009 van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden.
3.C-442/14 De Bijenstichting (ECLI:EU:C:2016:890) en C-673/13 Greenpeace (ECLI:EU:C:2016:889)
4.Zie bijvoorbeeld uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 december 2010 ECLI:NL:RVS:2010:BO7333 en 28 oktober 2009, ECLI:NL:RVS: 2009:BK1375.
5.Verordening 223/2009 van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek.