ECLI:NL:RBAMS:2017:5857

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
AMS 17/3985 en AMS 17/945
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake maatschappelijke opvang en Wmo-aanvraag

Op 9 augustus 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatschappelijke opvang van eiser, die dakloos is en lijdt aan kanker. Eiser had op 31 oktober 2016 een melding gedaan voor maatschappelijke opvang, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze melding niet correct behandeld. Na een afwijzing van de melding en een ongegrond verklaard bezwaar, heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag van 13 januari 2017. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet als herhaalde aanvraag kon worden beschouwd, omdat er geen eerdere aanvraag was, maar enkel een melding. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit II en het bestreden besluit I wegens motiveringsgebreken en droeg het college op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.475,- en het betaalde griffierecht van € 92,-. De rechtbank concludeerde dat er nu één openstaande aanvraag is, waarop het college moet beslissen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 17/3985 en AMS 17/945

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

9 augustus 2017 in de zaken tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S. Çakici-Reinders),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Smit).

Procesverloop

Bij besluit, gedateerd op 31 oktober 2016 en bekendgemaakt op 8 maart 2017, (het primaire besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op de melding van eiser van 31 oktober 2016 waarmee eiser heeft verzocht gebruik te mogen maken van de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke opvang 2015 (hierna: opvang). Bij besluit van 30 mei 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep staat geregistreerd onder het nummer AMS 17/3985.
De rechtbank heeft voorts op 14 februari 2017 een beroepschrift ontvangen, gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiser van 13 januari 2017 om toegang tot de opvang.
Dit beroep staat geregistreerd onder het nummer AMS 17/945.
Bij besluit van 2 maart 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder alsnog beslist op de aanvraag van eiser van 13 januari 2017.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank in beide procedures onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank,
in de procedure geregistreerd onder het nummer: AMS 17/3985,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I;
  • herroept het primaire besluit;
in de procedure geregistreerd onder het nummer: AMS 17/495,
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
in beide procedures:
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 13 januari 2017 met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 92,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.475,-;
- stelt de dwangsom voor het niet tijdig beslissen op de aanvraag vast op € 200,-.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank heeft met partijen vastgesteld dat de relevante feiten verspreid staan over beide dossiers. Als die feiten uit beide dossiers op een rij worden gezet, is er – chronologisch – het volgende gebeurd.
1.2.
Eiser is dakloos, lijdt aan kanker en krijgt hiervoor een chemobehandeling.
1.3.
Eiser heeft zich daarom op 31 oktober 2016 gemeld (melding I) met het verzoek gebruik te mogen maken van de maatschappelijke opvang. Een medewerker van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) heeft eiser dezelfde dag gesproken en een screening gedaan naar zijn zelfredzaamheid. Op dezelfde dag is het primaire besluit genomen, maar dat besluit is niet bekendgemaakt.
1.4.
Eiser heeft zich ongeveer een maand later, op 21 november 2016, opnieuw gemeld (melding II).
1.5.
Namens eiser is op 13 januari 2017 een aanvraag gedaan.
1.6.
Op 6 februari 2017 is verweerder in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op die aanvraag.
1.7.
Op 2 maart 2017 – nadat eiser op 14 februari 2017 het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag had ingesteld – heeft verweerder het bestreden besluit II genomen. In dat besluit heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat uit het primaire besluit volgt dat sprake is van een herhaalde aanvraag.
1.8.
Dat primaire besluit is pas op 8 maart 2017 bekendgemaakt. In dat besluit heeft verweerder afwijzend beslist op melding I van eiser.
1.9.
Op 30 mei 2017 heeft verweerder met het bestreden besluit I het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Volgens verweerder blijkt uit de screening dat eiser voldoende zelfredzaam is, zodat hij niet voor opvang met een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Omdat hij ziek is, krijgt hij wel opvang in [het gebouw] , waar hij al verblijft. Verder kent verweerder eiser een dwangsom vanwege het te laat beslissen op de aanvraag van € 140,– toe.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag (AMS 17/945)
2. Voor zover het beroep is gericht tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling daarvan. Verweerder heeft namelijk met het bestreden besluit II alsnog een besluit op deze aanvraag genomen.
3.1.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt dit beroep zich tevens tegen het bestreden besluit II, omdat met dat besluit niet tegemoet is gekomen aan eisers beroep.
3.2.
Verweerder heeft met het bestreden besluit II de aanvraag van eiser afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dit onder verwijzing naar het primaire besluit. Aan het primaire besluit ligt echter géén aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb ten grondslag, maar een melding als bedoeld in de Wmo. Er was dus geen eerdere aanvraag, alleen twee eerdere meldingen. Al daarom kon verweerder geen toepassing geven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Daarnaast is het primaire besluit pas bekend gemaakt – en dus in werking is getreden – op 8 maart 2017, dus nádat het bestreden besluit II van 2 maart 2017 was genomen.
3.3.
Dat betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II wegens een motiveringsgebrek.
4. Verweerder heeft eiser – zij het in het bestreden besluit I – een dwangsom toegekend tot een bedrag van € 140,-, voor het te laat beslissen op de aanvraag. Gelet op de datum van de ingebrekestelling was 20 februari 2017 de laatste dag waarop verweerder kon beslissen op de aanvraag, zonder een dwangsom te verbeuren. Nu pas tien dagen daarna, op 2 maart 2017, op die aanvraag is beslist, had verweerder de dwangsom moeten vaststellen op in totaal € 200,- (10 dagen maal € 20,-), in plaats van op € 140,-.
Het afwijzen van het verzoek om opvang (AMS 17/3985)
5.1.
De GGD heeft de uitkomst van de screening – na melding I – neergelegd in een zogeheten zelfredzaamheidsmatrix (zrm). In deze zrm krijgt eiser voor drie van de elf leefgebieden, namelijk financiën, dagbesteding en sociaal netwerk, de score ‘beperkt zelfredzaam’ en voor het leefgebied huisvesting de score ‘niet zelfredzaam’. Voor de overige leefgebieden is eiser voldoende of volledig zelfredzaam bevonden.
5.2.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar zijn uitspraak van 2 juni 2017 (AWB 16/5429) dat er zowel in de Verordening, de Nadere regels als in het bestreden besluit I in zijn algemeenheid geen helderheid wordt gegeven over een weging van de verschillende leefgebieden. Bovendien ontbreekt in het bestreden besluit I een motivering van de wijze waarop een dergelijke weging van de leefgebieden in het specifieke geval van eiser heeft geleid tot de conclusie dat eiser niet in aanmerking komt voor opvang. Dit klemt temeer nu eiser op vier van de elf leefgebieden beperkt of niet zelfredzaam is bevonden door de GGD. Het bestreden besluit I heeft daarom een motiveringsgebrek. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I, vanwege een motiveringsgebrek.
5.3.
Dit gebrek kleeft ook aan het primaire besluit. Daarnaast heeft verweerder met het primaire besluit op melding I van eiser besloten, en terwijl er geen aanvraag lag. Het heeft er de schijn van dat verweerder niet besloten heeft op eisers aanvraag van 13 januari 2017. De rechtbank herziet daarom ook het primaire besluit.
In beide zaken
6.1.
De conclusie in beide procedures is dat er nu één aanvraag, te weten de aanvraag van 13 januari 2017, openstaat. Hierop moet verweerder beslissen met een nieuw besluit. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
6.2.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven bereid te zijn nader onderzoek te verrichten naar de vraag of eiser in aanmerking komt voor opvang, met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 5.2. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat zij in verband met dit te verrichten onderzoek de nodige medische informatie zal overleggen – hoewel zij vermoedt dat de GGD die al heeft – ter onderbouwing van eisers aanvraag.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht in beide zaken vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.475 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier, op 9 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.